Wat je absoluut moet weten om de handelsoorlog tussen VS en China te begrijpen
China en het Westen: de grote clash of het compromis
Economie en politiek gingen globaal eind 20ste eeuw, maar het Westen en China hebben daarbij elk verschillende keuzes gemaakt. Die kloof is nergens méér zichtbaar dan in de huidige handelsoorlog van de VS tegen China. John Vandaele analyseert wat dat betekent voor de gewone man en hoe het zo ver kon komen.
Als presidentskandidaat klaagde Donald Trump aan ‘dat China onze banen steelt’ en dat Amerika ‘al vele jaren verkracht wordt door China’. Zit er een kern van waarheid in zijn beschuldigingen?
Mohamed Hassan (Public Domain CC0)
VS-president Donald Trump en zijn Chinese collega Xi Jinping spreken elkaar dit weekend op de G20-top in Japan, en de wereld volgt hun overleg met argusogen. MO*-journalist John Vandaele analyseert wat de handelsoorlog tussen het Westen en China betekent voor de gewone man en hoe het zo ver kon komen.
Toen de landen van kemphanen Trump en Jinping zich decennia geleden in de globalisering gooiden, maakten ze elk verschillende politieke en economische keuzes. Die kloof is nu nergens méér zichtbaar dan in de handelsoorlog tussen de VS en China.
Hoe gaat het verder? Wat betekent die handelsoorlog voor gewone Amerikanen, Europeanen en Chinezen? De spanningen tussen China en de VS lopen op en kunnen leiden tot een nieuwe Koude Oorlog. Wat zijn de diepere oorzaken en toekomstscenario’s? En hebben de VS gelijk wanneer ze zeggen dat het allemaal de fout van China is?
Volksrepubliek op volle kracht vooruit
Alles begint met de onwaarschijnlijke ontwikkeling van de Chinese Volksrepubliek en hoe die ervaren wordt aan weerskanten van de oceanen. In 1977 bedroeg het bruto nationaal product (bnp) van China nog geen 200 miljard dollar. In 2018 was de nationale productie van het land al meer dan 13.000 miljard dollar waard, een vermenigvuldiging met 65.
In 1990 was China goed voor twee procent van de wereldeconomie, in 2016 was dat al vijftien procent. Dat is wellicht de grootste economische omwenteling in de geschiedenis van de mens. Het betekent, eenvoudig gezegd, dat het vermogen van China om dingen te maken zeer sterk is toegenomen.
Omdat al die dingen ook verkocht worden, onder meer in Europa, staat daar ook een sterk gegroeid inkomen tegenover voor de gewone Chinees. Er volgde een razendsnelle toename van het nationaal inkomen, die zich ook vertaalde in 700 miljoen mensen die aan de extreme armoede konden ontsnappen.
China begon zijn opmars aanvankelijk met de productie van T-shirts of sportschoenen, maar beperkt zich daar al lang niet meer toe. In de lijst van ’s werelds twintig meest waardevolle internetbedrijven staan al negen Chinese namen.
China besteedt tegenwoordig evenveel aan onderzoek en ontwikkeling als de VS of Europa. En genereert ook almaar meer patenten. Huawei is in zijn vakgebied van de telecommunicatie de wereldleider met het meeste patenten, en de koploper als het gaat om 5G, de vijfde generatie van de mobiele telefonie. Ook de Belgische sinoloog en technologie-ondernemer Pascal Coppens stelt in zijn recente boek dat China als de grote innovator van de toekomst het nieuwe normaal wordt.
Waar Europeanen en Chinezen nog vlot samenwerken
De Europese Unie stuurt haar houding ten opzichte van China bij, maar er zijn nog heel wat terreinen waarop de verstandhouding tussen Chinezen en Europeanen vrij goed is gebleven.
Bij onderzoeksinstelling imec in Leuven gaat de samenwerking tussen oost en west gewoon verder. ‘Wij blijven verder werken aan bepaalde van onze internationale onderzoeksprojecten, met medewerkers van Huawei, Samsung of Intel, vertegenwoordigers dus van alle betrokken geopolitieke partijen’, bevestigt Hanne Degans, persverantwoordelijke van imec.
‘We onderzoeken fundamentele vragen naar hoe we chips nog kleiner kunnen maken, of hen anders kunnen opbouwen, om hen nog efficiënter te maken. De kennis die we zo ontwikkelen, is gezamenlijk. Die goede verstandhouding is voorlopig niet aangetast.’
‘Huawei is betrouwbare partner’
Degans onderstreept ook dat zij geen redenen zien om Huawei te wantrouwen. ‘Ze zijn tot nu toe een betrouwbare partner gebleken. We hebben nooit kunnen vaststellen dat ze zich niet aan de afspraken houden en bijvoorbeeld informatie proberen te verzamelen van programma’s waar ze niet bij betrokken zijn.’
Ook Dirk Inzé, wetenschapsdirecteur van het Vlaams Instituut voor Biotechnologie, stelt dat de samenwerking met zijn Chinese partners vlot loopt. ‘Ze willen win-winrelaties ontwikkelen die de tand des tijds doorstaan. Dat zijn levenslange relaties.’
Hoe productie kan terugkeren naar de EU
‘Wij hoeven niet per se bang te zijn’, zegt Dirk Inzé. ‘Er is een heel coöperatieve sfeer, grote openheid, ze zijn leergierig maar wij kunnen ook van hen leren. Ik denk dat wetenschap, net als muziek en sport, een terrein is waar we over de staatsgrenzen heen kunnen samenwerken en zoeken naar oplossingen die de mensheid vooruit kunnen helpen.’
De Belgische onderzoeker Pierre Verlinden verklaarde eerder aan MO* dat de EU terug zelf zonnepanelen kan produceren, op voorwaarde dat Europese bedrijven bereid zijn om te leren van de Chinezen hoe het moet. Als de Chinezen wederkerigheid willen, zou dat een mooie testcase zijn van hoe sectoren ook weer van China naar de EU kunnen komen, in plaats van omgekeerd.
De keukengeheimen van het Chinese model
Wat is het geheim van deze enorme opgang? Er is niet één factor, vele elementen spelen. Zeker is dat de bereidheid om keihard te werken, om bitter te eten – zes dagen op zeven, twaalf uur per dag — van de miljoenen Chinezen in de fabrieken waar al die spullen voor ons werden en worden gemaakt, de basis heeft gelegd.
‘Onderwijs is in China deel van het culturele erfgoed: heel hard studeren om een beleidsfunctie te kunnen bekleden’
Daarnaast is er de Chinese cultuur zelf, die zijn bevolking bijvoorbeeld al tweeduizend jaar aanzet om te leren en kennis te vergaren zodat ze ambtenaar (mandarijn) kunnen worden. China was met het verval van het Keizerrijk de weg helemaal kwijtgeraakt, maar keert nu met een enorme dynamiek terug. Decennialang werd onderwijs voor iedereen uitgebouwd. Daardoor kan China na in zijn meest ontwikkelde stad internationaal excelleren: de scholieren van Shanghai voeren sinds enkele jaren de internationale PISA-ranglijst voor schoolprestaties aan.
‘Onderwijs is deel van hun culturele erfgoed van heel hard studeren voor examens om een beleidsfunctie te kunnen bekleden’, schrijft Pascal Coppens. Die kennistraditie verklaart mee waarom het land zo vlot de overgang maakt naar het stadium van innovator. Elk jaar studeren in China 4,7 miljoen jonge mensen af in de STEM-vakken (Wetenschap, Technologie, Ingenieur en Wiskunde). In de VS zijn er dat 600.000.
First Lady van de Verenigde Staten Melania Trump bezoekt in 2017 een klasje in Beijing tijdens de eerste presidentiële trip naar China. MO*-journalist John Vandaele: ‘De scholieren van Shanghai voeren sinds enkele jaren de PISA-ranglijst voor schoolprestaties aan. Onderwijs is deel van hun culturele erfgoed van heel hard studeren.’
US Public Affairs Section China (CC0)
De communistische partij, die China sinds 1949 bestuurt en tachtig miljoen leden heeft, nam intussen een aantal confucianistische elementen over: je moet echt wel iets kunnen om op te klimmen in de hiërarchie. De partij heeft die meritocratische aspecten geïntegreerd in haar functioneren, naast erfelijke belangen (zoals de rode prinsen en prinsessen, de nakomelingen van vroegere leiders van de communistische partij).
De markt als instrument, niet als dogma
Het ‘socialisme met Chinese karakteristieken’ blijkt relatief goed te werken. Het is een model dat, meer dan ooit, wordt aangestuurd door de mandarijnen van de communistische partij. Pragmatisme staat daarbij voorop sinds Deng Xiaoping aantrad in 1982. Het doet er niet toe of de kat wit of zwart is, als ze maar muizen vangt – als ze het land maar vooruithelpt. In China doet het er niet of het de markt dan wel de overheid is die resultaten oplevert. Als er maar resultaten zijn.
De afkeer van planning of van industrieel beleid, die het Westen is overvallen sinds de neoliberale golf van de jaren tachtig, heeft China nooit bereikt. De markt is in China altijd een instrument gebleven, geen dogma dat zoveel mogelijk moest worden toegepast of opgelegd.
Het vermogen tot massale collectieve actie van China is heel veel waard
Veel meer dan in het Westen is de overheid fundamentele economische keuzes blijven maken. Als de overheid vond dat de sector van de hernieuwbare energie moest worden ontwikkeld in de strijd tegen de klimaatverandering, dan gebeurde dat, razendsnel. Op tien jaar tijd werd China zo veruit de grootste producent van zonnepanelen.
De Chinese overheid wil met haar ‘Made in China 2025’-programma in tien technologiesectoren wereldleider zijn tegen 2025, en dan wordt daar keihard op ingezet. De staat heeft daarvoor heel wat instrumenten ter beschikking: subsidies, goedkoop krediet via de staatsbanken (die het leeuwendeel van het spaargeld beheren), of gewoon rechtstreeks via een van de vele staatsbedrijven.
Het land beschikt daardoor over een enorm vermogen om heel veel mensen aan eenzelfde zeel te doen trekken, ook voor het realiseren van doelen op lange termijn. Dat vermogen tot collectieve actie is heel veel waard. In zoverre dat ook nu in het Westen stemmen opgaan om op lange termijn doelen te stellen, om de strijd met China aan te kunnen.
Globalisering met de handrem op
Een deel van het succes zit hem ook in de slimme manier waarop China zich openstelde voor de globalisering. Internationaal kapitaalverkeer werd maar heel geleidelijk, en gericht, mogelijk gemaakt. Vooral echte investeringen in reële productie waren welkom, en dat gebeurde onder voorwaarden.
Zo moest aanvankelijk bijna altijd samengewerkt worden met een Chinese partner, die op die manier ook toegang kreeg tot nieuwe technologie. Dat is wat nu wordt aangeklaagd als gedwongen technologieoverdracht. Maar intussen is het aantal sectoren waarin joint ventures worden opgelegd sterk verminderd.
De banken en het financiële systeem – het zenuwstelsel van de economie, zeg maar — bleven grotendeels in handen van de overheid. Een slim inspelen op de globalisering, met de handrem op.
Voor de Chinese leiders was de financiële crisis van 2008 en wat er in de nasleep daarvan gebeurde (de verkiezing van Trump, de Brexit, het groeiend nationalisme en de toenemende politieke instabiliteit) een bewijs dat het westerse model niet superieur is aan het Chinese. En dat democratie op zijn westers niet noodzakelijk het voorbeeld moet zijn voor China.
Nadat Xi Jinping in 2012 aantrad als partijleider, is dat zelfbewustzijn alleen maar toegenomen. De pers werd zonder pardon weer onderworpen aan de politiek, en vertegenwoordigers van de communistische partij werden in alle bedrijven, ook de buitenlandse, aangesteld.
Werkende westerling ging er nauwelijks op vooruit
Terwijl China die omwenteling meemaakte, ondergingen ook de VS grote veranderingen. Anders dan de meeste West-Europese landen en Japan, lieten de VS veel meer de wereldmarkten spelen. Dat betekende concreet dat de de-industrialisering er drastischer vormen aannam, net als in het Verenigd Koninkrijk. De oude industriële regio’s werden er getroffen door een echte kaalslag.
Zowel in de VS als in Groot-Brittannië ondermijnde de politiek ook doelbewust de positie van de vakbonden. De politiek kwam in de VS meer en meer in de greep van het grote geld, de grote bedrijven, dat aanstuurde op een systeem dat vooral de eigen belangen diende. De VS neigden naar een globalisering die vooral de aandeelhouders en toplaag van de grote bedrijven goed uitkwam.
Het gevolg was een toenemende ongelijkheid: de gewone werkende mens kon amper iets meepikken van de inkomensgroei van de voorbije veertig jaar. Alles ging naar de top.
Politiek-economisch werd de shareholdervalue, de koers en het dividend van de aandelen, de maatstaf der dingen. Dat bevorderde het kortetermijndenken. Wat op korte termijn de waarde van de aandelen goed kon doen, nam de bovenhand. Overschotten werden besteed aan het opkopen van de eigen aandelen, met als doel om de waarde ervan op te krikken, en die praktijk werd vaste prik. Het hoeft geen betoog dat dit het omgekeerde is van de Chinese lange termijnplanning.
Al bij al benaderden de VS de globalisering op een meer kortzichtige manier, die vooral de rijken bediende. Een van de opmerkelijke bijverschijnselen was dat de levensverwachting van blanke niet-latino mannen in de VS daalde. Vele stierven door drugsgebruik en zelfmoord: het zijn de zogenaamde wanhoopsdoden die Nobelprijswinnaar voor Economie Angus Deaton in kaart bracht.
And then Trump came along
Het is in die ontvlambare wereld dat Donald Trump verschijnt als presidentskandidaat. Hij klaagt tijdens zijn campagne aan ‘dat China onze banen steelt’ en dat Amerika ‘al vele jaren verkracht wordt door China’. Met dat verhaal raakt hij een snaar bij de verliezers van de globalisering.
Later voegde Trump daar aan toe dat China geen respect toonde voor intellectuele eigendomsrechten en dat het land Amerikaanse uitvindingen steelt. Hij noemde het de ‘grootste diefstal in de geschiedenis van de wereld’. Het was een boodschap die aansloeg en die aanslaat. Maar zijn die aantijgingen ook juist?
De hoogmoed van de overwinning
Wat zeker klopt, is dat China een ander economisch en politiek model heeft. De overheid speelt een veel grotere rol speelt in de economie en de eenpartijstaat staat amper een maatschappelijk middenveld toe. Met dat laatste volgt het land de 2000 jaar oude Chinese traditie van een almachtige staat die geen tegenmacht duldt.
In de euforie van de overwinning van het kapitalisme in de Koude Oorlog ging men er ten onrechte van uit dat alle landen zouden kiezen voor een vrijemarktmodel en voor de westerse democratie. China is blijven vasthouden aan zijn eigen model. En sinds 2008 en het aantreden van Xi Jinping is het zelfs geëvolueerd naar meer staatstussenkomst in de economie en minder burgerlijke vrijheden.
Maar er was niet alleen die verkeerde inschatting van het Westen. Voormalig Singaporees diplomaat en auteur Kishore Mahbubani schrijft in zijn jongste boek ‘Is het Westen de weg kwijt?’ hoe het Westen door de euforie van de overwinning uit het oog verloor dat China zich razendsnel ontwikkelde, net als tal van andere Aziatische landen.
Mahbubani noemt het zelfs hoogmoed: dat het Westen zich niet kon voorstellen dat de twee landen die 1800 jaar van de voorbije 2000 jaar de wereldeconomie domineerden, India en China, opnieuw naar voren traden. Ze deden dat vooral door een aantal westerse waarden over te nemen: wetenschap en technologie, en goed bestuur, dat — anders dan vroeger — het volk vooruit wilde helpen.
Honger om zaken te doen, zonder bezwaren
Er was bij de westerse bedrijven bovendien een grote honger om zaken te doen in China. Er waren bakken winst te maken door op die markt te verkopen en door te exporteren vanuit het efficiënte en supergoedkope China. Westerse regeringen gingen daar in mee.
Dat China anders omging met mensenrechten – denk aan het neerslaan van de opstand op het Plein van de Hemelse Vrede in 1989 – bleek geen reden om niet met China in zee te gaan. China liet geen vrijheid van vereniging toe en onze bedrijven moesten dus wedijveren met Chinese bedrijven, waar de arbeiders geen vakbondsrechten genoten. Maar dat was geen bezwaar.
In de jaren negentig was er sprake om in de Wereldhandelsorganisatie vijf fundamentele sociale normen op te nemen, waaronder vakbondsvrijheid. België en Frankrijk waren de enige westerse landen die daarin geloofden. Het voorstel raakte dus nergens.
Toen ik toenmalig premier Jean-Luc Dehaene (afkomstig uit de christelijke arbeidersbeweging) daarmee confronteerde, ontkende hij dat probleem niet. Hij zei dat we geduld moesten oefenen: die vakbondsvrijheid zou er wel komen in China. Dat is dus een vergissing gebleken.
De bewuste keuzes van het Westen
De Chinese overheid denkt op lange termijn, zelfs tot 2121, wanneer de partij tweehonderd jaar zal bestaan. Pascal Coppens wijst er in zijn boek ‘China’s new normal’ op dat dit een groot voordeel is voor de ontwikkeling van China tot economische en technologische supermacht.
Het is een feit dat die staatsplanning en staatsbedrijven soms leiden tot het ontstaan van grote overcapaciteit. Kijk bijvoorbeeld naar de staalsector. Die overcapaciteit drukt de prijzen op de wereldmarkt en raakt zo de producenten in de rest van de wereld.
Wat ook klopt, is dat de grote staatsbanken in China het leeuwendeel van het spaargeld in handen hebben. En dat ze dat geld bij voorkeur (en goedkoop) ter beschikking stellen van andere staatsbedrijven, waarvan sommige tot de grootste multinationals ter wereld behoren. Het spaargeld kan China niet uit, en daardoor kan de regering de rentetarieven bepalen – lees: laag houden.
Dat is iets wat de West-Europese landen ook deden, de eerste drie decennia na de Tweede Wereldoorlog. Na de neoliberale revolutie en het ontstaan van globale financiële markten hebben de westerse staten die greep op het eigen spaargeld verloren. Maar dat is dus een keuze die ze zelf hebben gemaakt, en waarvan ze dachten dat die zou leiden tot meer efficiëntie.
Overigens hebben westerse landen ook staatsbedrijven gehad in allerlei industriële sectoren en in de financiële sector. De meeste landen hebben daar afstand van genomen vanaf de jaren zeventig/tachtig. Maar dat was onze keuze. Kunnen we China verwijten dat het die keuzes niet maakt?
Je ziet overigens dat West-Europese staten beginnen terug te keren op bepaalde neoliberale keuzes die ze destijds hebben gemaakt en opnieuw gaan pleiten voor industriebeleid.
Ook het Westen wil nu iets meer planning
Kennelijk is de competitie met China zo hevig dat de EU ertoe neigt om bepaalde aspecten van de Chinese bestuurlijke aanpak over te nemen. In een publicatie van het Bundesverband der Deutsche Industrie (BDI) over China lezen we:
‘De Chinese regering plant op de lange termijn en ontwikkelt ambitieuze lange termijndoelen. Systeemcompetitie met China dwingt ons om meer op de lange termijn en strategisch te denken. Dit vraagt om gezamenlijke inspanningen van de industrie en de politiek. De Duitse regering en de EU-instellingen moeten hun beleid niet beperkten tot kleinschalige kwesties van het alledaagse politieke leven maar hebben de moed nodig om visies en “maanmissies” te ontwikkelen en door te voeren.’
Dat is een fundamentele erkenning dat de markt kennelijk minder in staat is om zo ver vooruit te kijken. Dat de mens, en dus de sturende mens, de politiek, hier moet tussenkomen.
De Duitse minister van Economie, Peter Altmaier, schrijft het met zoveel woorden in zijn Nationale Industriestrategie 2030: ‘Als de marktkrachten in de economie van een land zijn innovatiekracht en competitiviteit niet kunnen in stand houden, dan is het de verantwoordelijkheid en de taak van de staat om tussen te komen.’
In dezelfde lijn lag de Frans-Duitse druk op de Europese Commissie om de treinfusie van Siemens en Alstom toe te laten, opdat ze de competitie konden aangaan met de Chinese treinproducent(en). Uiteindelijk verbood Europees Commissaris voor Competitie Margrethe Vestager die fusie, omdat het de Europese kopers van treinen te weinig keuze zou laten.
De Duitse en Franse regeringen vinden dat de EU niet alleen de eigen interne markt, maar ook de wereldmarkt in rekening moet brengen bij dit soort beslissingen. De Chinese overheid laat immers juist wel grote fusies toe, om sterker te staan op de wereldmarkt.
Technologie gestolen? ‘China innoveert nu zelf’
Heeft China veel technologie gestolen? China was er inderdaad, zoals elke opkomende macht, op gevlast om zo snel en zoveel mogelijk westerse technologie te kopiëren. Dat gebeurde vaak verplicht, omdat buitenlandse bedrijven een joint venture met een Chinees bedrijf moesten aangaan. Westerse bedrijven stonden die technologie graag af om toegang te krijgen tot de Chinese markt en het goedkope Chinese productiesysteem.
De Zwitserse chemiereus Clariant ging vorig jaar nog een joint venture aan met de Chinese chemicaliënproducent Tiangang. ‘Buitenlandse bedrijven werden vaak verplicht een joint venture met een Chinees bedrijf aangaan om te kunnen samenwerken, zodat China toegang kreeg tot westerse technologie en kennis. Maar dat is slechts een deel van het verhaal.’
Clariant (CC0)
Maar dat is slechts een deel van het verhaal. Begin deze maand publiceerde de Chinese regering een witboek, waarin ze die beschuldigingen beantwoordde. En met heel wat argumenten duidelijk maakte dat China vooral door eigen inspanningen een leider inzake innovatie is geworden, niet door het stelen van andermans uitvindingen.
Dat is ook wat Dirk Inzé, wetenschapsdirecteur van het Vlaams Instituut voor Biotechnologie, zegt. ‘In tien jaar tijd hebben ze een enorme stap gezet. Ze hebben er veel middelen in gestoken. Onder meer om wetenschappers naar de beste biotechlabs ter wereld te sturen. Van de driehonderd mensen die hier werken, zijn er vijftig Chinese doctoraalstudenten. Ze hebben zelf ook goede universiteiten en er heerst een sterke onderlinge wedijver tussen hun uniefs en toptalenten.’
Ook bij de Europese Patentorganisatie (EPO) bevestigden ze ons dat ze in de loop der jaren een goede werkrelatie met hun Chinese tegenhanger SIPO hebben uitgebouwd. Yann Ménière, hoofd economist bij de EPO: ‘China heeft ons ingehaald. Ze zijn nu ook zelf innovatief. Chinese ondernemingen vragen nu zelf om bescherming van hun innovaties.’
Orkaan Trump
De conclusie moet zijn dat het Westen China verkeerd heeft ingeschat. Westerse landen dachten dat het zou worden zoals hen. De huidige situatie is het gevolg is van keuzes die westerse regeringen zelf maakten. Keuzes om om minder aan industriebeleid te beleid te doen. De Verenigde Staten kozen er zelf voor om de eigen industrie niet te beschermen, wat Japan en Duitsland bijvoorbeeld wel deden. Keuzes om minder aan geplande technologieontwikkeling te doen.
Het was ook een eigen (vooral Amerikaanse en Britse) keuze om de ongelijkheid zo uit de hand te laten lopen. En onderwijs en zorg zo duur te maken. Die verantwoordelijkheid ligt bij de Amerikaanse regeringen die reden voor de multinationals en bij politici die eigenlijk ook door hen betaald werden.
Het is pas nu dat iemand als de Amerikaanse econoom Larry Summers, die altijd de neoliberale globalisering toejuichte, plots vindt dat we vooral sterke vakbonden nodig hebben in de VS. Om de koek eerlijker te verdelen en nog iets van globalisering overeind te houden.
Want de vrees is dat de kortzichtige plutocratische politiek van de voorbije decennia wel eens de hele globalisering en de bijhorende internationale instellingen van tafel zou kunnen vegen, met de hulp van een orkaan genaamd Trump.
Handelsoorlog helpt gewone Amerikanen niet
Trump heeft intussen heel wat invoertarieven ingevoerd voor Chinese producten, maar zal dat de pijn van zijn kiezers stillen? Het is duidelijk dat China gewoon vergeldingsmaatregelen kan nemen en dat ook doet. Het probeert daarbij heel gericht de staten te treffen die voor Trump hebben gestemd.
Net zoals de VS Huawei op een zwarte lijst hebben gezet, heeft China al aangekondigd dat ze ook een lijst van ‘onbetrouwbare bedrijven’ zullen opstellen. China waarschuwt ook al voor toerisme naar de VS omwille van de schietpartijen die het land teisteren.
Maar de handelsoorlog kan zeker de interne problemen waarmee de VS worstelen niet oplossen: de grote ongelijkheid, het gebrek aan infrastructuur en aan geschoolde mensen. Dat vergt een interne politieke ommekeer.
Het is onzeker of de tarieven tegen China veel banen naar de VS kunnen terugbrengen. De invoertarieven verhogen de consumptieprijzen in de VS en tasten dus in zekere zin de koopkracht aan.
Bovendien kunnen andere landen in de plaats treden van China. Nu al proberen Chinese bedrijven via Vietnam te ontsnappen aan de tarieven. Producten met het label ‘Made in Vietnam’ kwamen uit China aan in de Vietnamese haven van Haiphong, voor doorvoer naar de VS. Als de VS de tarieven niet uitbreiden naar andere lageloonlanden, is het risico reëel dat die landen de productie van China overnemen, zonder dat dit leidt tot meer banen in de VS.
Geen iPhones uit China
De keuze waar de Amerikaanse regering voor staat, is of ze wil proberen de relatie met China te hervormen samen met bondgenoten, dan wel of ze aanstuurt op een isolatie van China. Europese diplomaten berichten dat het niet duidelijk is of de VS aansturen op een hervorming van het systeem, dan wel op een opbreken van de globalisering en het isoleren van China.
Dat laatste scenario vereist wellicht dat men de emoties verder opstookt, zodat de angst en de buik het volledig overnemen. Want het opbreken van de globalisering veronderstelt het afbouwen van de toeleveringsketens die zijn opgebouwd de voorbije dertig jaar.
Het zou betekenen dat iPhones niet langer in China worden geassembleerd. Dat de chips van Qualcomm niet langer meer door China kunnen worden gebruikt. Dat de zeldzame aardmetalen die nodig zijn om windturbines te produceren, niet langer uit China kunnen komen. Dat China niet langer de voornaamste afzetmarkt voor van westerse producenten van wagens en passagiersvliegtuigen zou zijn. Enzovoort, enzovoort.
Dat zal behoorlijk wat frictie en onzekerheid veroorzaken. Zulke gevolgen raken de wereldeconomie en doen de emoties hoog oplaaien. Je weet waar je begint, maar niet waar je eindigt.
Het grote gevaar is, zo stelde Kishore Mahbubani in zijn boek, dat het Westen en vooral de VS de realiteit niet onder ogen zien. Dat ze niet beseffen dat de wereld veranderd is. Het Westen heeft niet meer de macht en dominantie die het voordien had.
Europa in de middenmoot
De meeste Europese landen slaagden er, beter dan de VS, in om de voordelen van de globalisering over meer mensen te spreiden.
Toch gingen ook in West-Europa goed betaalde industriebanen verloren. En wat er in de plaats kwam, was niet altijd even goed. Mee door de migratie staat een deel van de bevolking erg kritisch tegenover globalisering en openheid tegenover de buitenwereld.
Europa is bovendien geen koploper inzake digitalisering, internet, artificiële intelligentie, zeker niet als het gaat om praktische en dus verkoopbare toepassingen.
Ook de Europese Unie heeft een handelstekort met China, zij het beperkter dan de VS. De EU is de eerste of tweede exportmarkt van China.
China als ‘systemische rivaal’ én partner
In maart 2019 heeft de EU haar houding tegenover China bijgesteld. De Europese Commissie schreef in maart van dit jaar een nieuw beleidsdocument (EU-China — A strategic outlook) waarin het China voor het eerst een ‘systemische rivaal die andere politiek model promoot’ noemt.
Tegelijk blijft China voor de EU op andere gebieden een samenwerkingspartner waarmee we gelijklopende objectieven hebben, een economische concurrent in de strijd om technologisch leiderschap, en een onderhandelingspartner met wie we een balans voor belangen moeten vinden.
Het is duidelijk dat de EU niet aanstuurt op het radicale scenario van een nieuwe Koude Oorlog. Ze wil samenwerken waar dat nodig is. Zo kan de strijd tegen de klimaatverandering bijvoorbeeld niet gewonnen worden zonder China.
Verder wil de EU de verhouding met China meer in haar voordeel ombuigen. Haar voornaamste wapen is daarbij haar grote markt. Ze kan die gebruiken om in onderhandelingen de relatie beter op haar belangen af te stellen, bijvoorbeeld eisen dat China veel opener is over de manier waarop de staat zijn bedrijven ondersteunt.
Een cruciale voorwaarde daarbij is dat de 27 lidstaten aan één zeel trekken en zich door China niet tegen elkaar laten uitspelen. Alleen als de EU haar omvang behoudt, kan ze haar gewicht ook uitspelen. Alleen dan kan de EU er met enig gewicht op wijzen dat ze vragen heeft bij de uitholling van de belofte in 1997 dat Hong Kong een eigen politiek systeem mocht behouden, of bij de massale heropvoeding van de Oeigoeren.
Wat de EU kan teruggeven aan China in ruil voor bovenstaande toegevingen: de bereidheid om de bestaande aan te passen aan de opkomst van nieuwe spelers zoals China, door hen meer zeggenschap te geven in die instellingen.
EU-landen tegen elkaar uitspelen
China probeert op allerlei manieren die Europese samenhang te ondermijnen. Zo is er het fameuze 16+1 -initiatief, waarbij zestien Centraal- en Oost-Europese landen (sommige lid van de EU, anderen niet) én China jaarlijks met elkaar overleggen over betere samenwerking.
De eurocrisis maakte de EU kwetsbaarder voor dat soort Chinese initiatieven. Landen die leden onder de eurocrisis, zoals Griekenland en Portugal, staan open voor Chinese investeringsvoorstellen. Zo trad Griekenland recent toe tot het 16+1-format. Deze landen gaan dus minder snel akkoord met een gezamenlijke hardere EU-opstelling tegenover China.
Italië werd dan weer het eerste G7-land dat een akkoord met China sloot over de nieuwe zijderoute, het globale investeringsinitiatief waarmee Xi Jinping een meer sinocentrische wereld wil bouwen.
De vraag is dus of de EU erin zal slagen om voldoende eensgezindheid te behouden, om echt een verschil te maken tegenover China. En zo is het realiseren van een Europees beleid dat alle lidstaten vooruithelpt, een cruciale voorwaarde om een sterk buitenlands beleid te kunnen voeren.
Het wordt een belangrijk lakmoesproef voor het vermogen van de EU om voortaan een geopolitieke rol te spelen.