Op het vlak van economie en financieën hanteren de BRICS-landen een andere aanpak dan de traditionele neoliberale strategie van de Westerse landen. Maar ook in andere domeinen, zoals energie, klimaat, sociaal beleid en veiligheid en vrede doen de groeilanden het anders.
Energie en milieu
Thijs Van de Graaf van de Universiteit Gent wijst erop dat de staat ook op het vlak van energie een grotere rol speelt in de opkomende landen. ‘Met Poetin nam de staat de belangrijke energiebedrijven opnieuw in handen in Rusland. In Brazilië bezet Petrobras het terrein. Sterke staatsbedrijven uit China en India schuimen de wereld af op zoek naar interessante olie- en gasvelden. Groeilanden vinden bevoorradingszekerheid belangrijker dan duurzaamheid, mensenrechten of democratie.’
Op de jongste Unctad-top benadrukten ontwikkelingslanden dat ze alleen door industrialisering voldoende banen kunnen creëren. Maar wie industrialisering zegt, zegt meer broeikasgassen. Taffere Tesfachew, bij de Unctad verantwoordelijk voor de ‘minst ontwikkelde landen’: ‘We vrezen dat de groene economie een manier is om de economie van rijke landen af te schermen. We erkennen het belang van groenere consumptie en productie. De grote vraag is alleen hoe snel het moet gebeuren. En wat gebeurt er in de tussentijd? Ontwikkelingslanden willen industrialiseren en dat kan niet zonder een intensiever gebruik van grondstoffen.’
Peter Wittoeck volgt voor ons land al sinds 1998 de klimaatonderhandelingen. ‘Oorspronkelijk maakte het klimaatverdrag een strikt onderscheid tussen landen die inspanningen moeten doen (de rijke landen, jvd) en zij die dat niet moeten doen. De sterke groei van de BRIC’s heeft dat onderscheid ondergraven.’
Zonder inspanningen van de opkomende landen kun je de temperatuurstijging immers niet onder de twee graden houden. Zo is de klimaatverandering een dossier dat moeilijker is geworden door de opkomst van die landen. Witttoeck: ‘Al een paar jaar vechten de opkomende landen keihard om het onderscheid tussen hen en de rijke landen zo sterk en zo groot mogelijk te houden. Vooral China en India spelen het keihard. Die landen zijn altijd sterke onderhandelaars geweest. Nieuw is dat ze nu hun houding meer coördineren in de zogenaamde BASIC-groep van Brazilië, Zuid-Afrika, India en China. In Kopenhagen was die groep mee bepalend voor het resultaat.’
Sociale arena
Het inkomen van de opkomende landen is in de voorbije jaren sterk gegroeid, maar het werd zeer ongelijk verdeeld. Een OESO-studie van eind 2011 geeft aan dat de ongelijkheid in India, China, Zuid-Afrika en Rusland sterk is toegenomen en een beetje gedaald is in Indonesië en Brazilië, zij het dat ze er nog altijd veel en veel groter is dan in West-Europa.
Inkomensongelijkheid is een issue in de opkomende landen. ‘Dit het grootste probleem van de Chinese regering geworden’, getuigt Yu Yongding. Daarom trekt ze de minimuminkomens op, probeert ze met een nieuwe arbeidswet de positie van de werknemers te verbeteren en werkt ze aan een betere sociale bescherming. Hoewel Sugeng Bahagijo, directeur van de ngo Infid, betwijfelt of de ongelijkheid in Indonesië is afgenomen, erkent hij dat er met de goedkeuring dit voorjaar van een wet op de sociale zekerheid een belangrijke stap werd gezet. ‘De wet voert de instellingen in die het universele recht op zorg en pensioen moeten uitwerken.’
Maria Wiesebron somt een reeks initiatieven op waarmee de Braziliaanse regering iets wil doen aan de ongelijkheid: ‘Bolsa familiar en Fome zero zijn bekende programma’s maar er is ook ‘Licht voor iedereen’, dat alle gezinnen stroom wil geven. Verder zijn er massieve programma’s van sociale huisvesting.’
India scoort slechter. Amartya Sen en Jean Drèze maken duidelijk dat India, hoewel het meer groeide dan Bangladesh, op zowat alle sociale parameters slechter scoort. Diplomaat Amar Sinha ontkent het probleem niet: ‘Het is geen onwil van de regering, maar ze slaagt er niet in haar doelstellingen te halen.’
Luc Cortebeeck is al jaren nauw betrokken bij het werk van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en leidt momenteel de werknemersgroep in de IAO-bestuursraad. ‘De opkomende landen veranderen de situatie in de IAO. Ze zijn er mee verantwoordelijk voor dat eind mei 2012 met Guy Ryder voor het eerst een werknemersvertegenwoordiger directeur-generaal van de IAO werd. Zowel Latijns-Amerika, Azië als Afrika hebben mee voor hem gestemd. Iemand als de Braziliaanse diplomaat Rafael Leme, die Latijns-Amerika en de Cariben vertegenwoordigt in de bestuursraad, trekt echt aan de sociale kar. Landen als Brazilië en China steunen de invoering van een internationale vloer van sociale bescherming. Zij bouwen hun sociale zekerheid uit en willen het liefst geen competitie van landen waar geen sociale bescherming is.’ In die zin is sociale vooruitgang een dossier dat veeleer makkelijker wordt door de opkomst van de groeilanden.
Democratie en mensenrechten
‘Het Oost-Aziatische ontwikkelingsmodel hecht meer belang aan economische groei, politieke onafhankelijkheid en sociale cohesie dan aan mensenrechten, democratie en ongereguleerde markten’, stelt Gregory Chin van York University in Canada. Zeker is dat de opkomende landen minder geneigd zijn om elkaar op dat vlak de les te spellen. Maria Wiesebron: ‘Het democratische Brazilië bemoeit zich niet met de interne situatie van andere BRICS zoals Rusland of China. Het is zeer westers om met het vingertje te zwaaien.’
Toch worstelen ook China en Rusland met deze thema’s, zoals blijkt uit de felle contestatie van Poetins herverkiezing. Ook China stoot op de vaststelling dat welvarender mensen doorgaans meer inspraak eisen. Yu Yongding: ‘Een sterke staat heeft het voordeel dat je sneller ontwikkelingsinitiatieven kunt nemen. Een ringweg aanleggen duurt in China maar enkele maanden. In India is dat onmogelijk. Naarmate de bevolking welvarender en beter geschoold is, wordt dat ook in China moeilijker. Idem voor milieuvervuiling. De regering zal ondervinden dat ze haar groeiplannen moeilijker kan doordrukken zonder steun van de bevolking.’ Het is onduidelijk hoe dit finaal zal uitpakken, maar het staat wel vast dat westers paternalisme steeds minder gepikt zal worden.
Veiligheid en vrede
Het belangrijkste mondiale publieke goed – vrede – wordt beheerd in allerlei gremia, waarvan de Veiligheidsraad van de VN de belangrijkste is. Een nieuwe machtsverdeling in de raad – het opnemen van India, Brazilië of Zuid-Afrika als permanente leden – wordt al twintig jaar als een noodzaak erkend, maar het komt er maar niet van.
De opkomende landen willen vrede om hun economische ontwikkeling voort te kunnen zetten. Ze benadrukken hun geloof in een multipolaire wereld – een wereld met meerdere machtspolen en niet één supermacht die alles naar zijn hand zet. Die machtsverdeling klinkt positief, maar het is ook een bestuurlijke uitdaging.
‘De Koude Oorlog, met twee supermachten die onderling afspraken maakten, was stabieler. Een multipolair systeem is van nature instabiel’, weet Rik Coolsaet, professor internationale politiek aan de Universiteit Gent. ‘Landen werken samen zolang ze het gevoel hebben dat dat in hun belang is. Kleine verschuivingen in de waarneming doen de slinger omslaan van coöperatie naar antagonisme.’
In zo’n context is het niet vanzelfsprekend om de globale publieke goederen te realiseren waaraan de wereld nood heeft. Toch wordt gehoopt dat de omvang van de mondiale problemen en de regelmatige ontmoetingen in de schoot van de G20 en andere organisaties het ergste kunnen voorkomen. Coolsaet: ‘Oorlog valt niet uit te sluiten maar is minder waarschijnlijk dan in de negentiende eeuw. Omdat er nu internationale instellingen zijn, omdat de politiek meer gedemocratiseerd is en democratieën minder snel oorlog voeren, en omdat het besef wijder verspreid is dat oorlog een aberratie is.’
Wat er ook van zij, globaal beleid voeren met meerdere machtsblokken met een diverse achtergrond wordt een van de grote uitdagingen van de eenentwintigste eeuw.