Europa jaagt op Afrikaanse waterstof

Analyse

Brengt 'molecule van de toekomst' ook goeds voor producerende landen en hun bevolking?

Europa jaagt op Afrikaanse waterstof

Europa jaagt op Afrikaanse waterstof
Europa jaagt op Afrikaanse waterstof

Europa heeft nieuwe brandstoffen nodig om zijn industrie klimaatneutraal te maken en lonkt daarvoor naar Afrika. De zon op dat continent moet de gewilde groene waterstof overvloedig en goedkoop maken. Dat zou goed zijn voor Europa én voor de ontwikkeling van Afrikaanse landen. Klopt dat wel?

© Marlene Rabaud / Reuters

De huidige Inga-waterkrachtcentrale in Congo. Een Australische groep wil er zes reusachtige dammen bijbouwen, onder andere om de gewilde energiebron waterstof te exporteren.

© Marlene Rabaud / Reuters

Europa heeft nieuwe brandstoffen nodig om zijn industrie klimaatneutraal te maken en lonkt daarvoor naar Afrika. De zon op dat continent moet de gewilde groene waterstof overvloedig en goedkoop maken. Dat zou, zo beweren voorstanders, goed zijn voor Europa én voor de ontwikkeling van Afrikaanse landen. Klopt dat wel? ‘Europa is al meer dan zestig jaar een partner van Afrika. Wat was er zo “win-win” aan wat zich sindsdien heeft afgespeeld?’

Aan de hemel van de Antwerpse haven zijn wolken van industriële rookdampen een vertrouwd beeld. Net als het spiegelbeeld op het water van schepen met duizend containers. Minder bekend is dat er onder de grond buizen liggen die ons hoop moeten geven op een bloeiende en duurzame toekomst. Het zijn pijpleidingen voor waterstof, een gas dat omgezet kan worden in energie.

In geen enkel ander land is het waterstofnetwerk beter ontwikkeld dan in België. De 613 kilometer aan waterstofbuizen zijn een troef die minister van Energie Tinne Van der Straeten (Groen) doet dromen om van België ‘de waterstofhub van Europa’ te maken. Want, zo zei ze in 2021 nog in een interview met De Morgen: ‘onze unieke locatie, in het hart van Europa, op een energiekruispunt in het midden van verschillende industriële clusters, maakt van ons een ideaal doorvoerland voor groene waterstof.’

Daarom moet er tegen 2026 nog eens 100 tot 160 kilometer aan nieuwe waterstofpijpleidingen bijkomen. Die zijn cruciaal voor de federale regering, want het gaat over ‘het behoud van industrieën, werkgelegenheid en welvaart’, zo liet Van der Straeten noteren. De regering-De Croo ziet groene waterstof, dat is waterstof die geproduceerd wordt zonder CO2-uitstoot, immers als een sleutelelement in de overgang naar een koolstofneutrale samenleving.

Probleem is wel: België en een aantal andere Europese landen, bijvoorbeeld Nederland en Duitsland, kunnen zelf niet genoeg groene waterstof produceren. Daarvoor hebben ze zelf te weinig emissieloze energie. Om de waterstofbuizen te vullen, moeten we dus groene waterstof gaan importeren.

Gevecht voor waterstof

Het gebrek aan waterstof maakt van deze energiedrager een veelbesproken onderwerp; een wedloop naar het groene gas is aan de gang. Of met de woorden van Anja Karliczek, de Duitse voormalig minister voor Onderwijs en Onderzoek: ‘Er is al een wereldwijde race naar de beste technologieën en de beste locaties voor de productie van waterstof.’

De timing van die uitspraak, in augustus 2021, was niet toevallig: Duitsland had een week eerder net een deal van 40 miljoen euro gesloten met Namibië voor goedkope groene waterstof.

© BMBF/Hans-Joachim Rickel

Duitsland en Namibië ondertekenden in augustus 2021 een ‘intentie tot partnerschap’ voor (goedkope) groene waterstof. Links op de foto de Namibische ambassadeur in Duitsland, Martin Andjaba, rechts de vorige Duitse minister van Onderwijs en Onderzoek Anja Karliczek.

© BMBF/Hans-Joachim Rickel

Europa kijkt voor de productie reikhalzend naar het zuiden. Want alleen waterstof die geproduceerd is met behulp van hernieuwbare energie, zoals zonne-energie en waterkracht, kan ‘groen’ genoemd worden. De Afrikaanse zon moet groene waterstof goedkoop en overvloedig maken.

Die plannen worden steeds concreter. Duitsland maakte al werk van een atlas die ‘het potentieel van waterstofproductie in Afrika exploreert’. Het sloot al een overeenkomst met Marokko en Namibië en kijkt ook naar de Democratische Republiek Congo. En tijdens de klimaattop in Glasgow sloten ook Nederland en België een intentieverklaring af met Namibië om waterstof die geproduceerd wordt te gaan importeren.

De Europese landen in kwestie benadrukken daarbij steeds hun goede intenties. Door Afrika tot een exporteur van groene waterstof te maken, ondersteunen we de duurzame economische ontwikkeling op het continent, luidt het in koor. ‘Een win-win’, noemde minister Van der Straeten de deal met Namibië. Maar is het dat ook werkelijk?

De vloek van de grondstoffen

Wanneer we Samir Fakir voorleggen dat Europa en Afrika elkaar de helpende hand kunnen bieden in het waterstofverhaal, schudt hij ritmisch met zijn handen. De directeur van de Zuid-Afrikaanse organisatie The Climate Foundation kan de twijfel in zijn lichaamstaal niet verbergen. ‘Sinds de dekolonisatie is Europa al meer dan zestig jaar een partner van Afrika. Wat was er zo win-win aan wat zich sindsdien heeft afgespeeld?’

Het grondstofrijke continent kan zelden de vruchten van zijn natuurlijke rijkdommen plukken. Het is wat de Britse econoom Richard Auty in 1993 de Resource Curse noemde, de Vloek van de Grondstoffen. Hij kwam tot de conclusie dat grondstofrijke landen er niet op vooruitgingen. Ze kenden net minder economische groei, democratie en ontwikkeling dan landen met minder grondstoffen. Natuurlijke rijkdom wordt zo een vloek.

Brengt de race naar groene waterstof een nieuwe vloek met zich mee? Fakir: ‘Willen we de waterstofhype op een correcte manier vormgeven, dan moeten we eerst begrijpen wat er fout liep in het verleden én fout loopt in het heden. Anders zullen de deals die nu voor waterstof worden afgesloten, niet anders zijn.’

Grootste waterkrachtcentrale in Congo

Ook naar Congo wordt gelonkt voor de productie van waterstof. Afgelopen zomer kondigde de Congolese regering aan dat ze een akkoord had bereikt met de Australische ijzerertsgigant Fortescue Metals Group om zes reusachtige dammen bij te bouwen op de Congorivier, nabij de Inga-watervallen. Het totaalplaatje, ‘Le Grand Inga’, zou de grootste waterkrachtcentrale ter wereld vormen, meer dan tweemaal zo groot als de huidige grootste.

Fortescue zou de elektriciteit van de reusachtige dammen gebruiken om waterstof te produceren en exporteren. Duitsland maakte alvast meermaals zijn interesse in die waterstof kenbaar.

Aan de oever van de Congorivier, nabij de Inga-watervallen, liggen vijf dorpjes. De huizen staan dicht op elkaar en zijn met hout en golfplaten bijeengetimmerd. Voor de inwoners is de rivier ‘un bijou pour la vie’, een juweel voor het leven. Een levensader waar ze zich ’s morgens in wassen en overdag in gaan vissen. De vangst dient niet alleen om de magen te vullen, maar ook om de kinderen naar school te laten gaan met de winst van de verkoop.

Het gaat sowieso al niet goed met de rivier. Plasticafval en pesticiden vergiftigen het water, maar de twee grootste boosdoeners voor de bevolking zijn de bestaande stuwdammen, Inga 1 en Inga 2, stroomopwaarts van hun woonplaats. De stuwdammen grijpen in in het paringspatroon van de vissen. De visvangst staat onder druk.

De Belgische generaal Van Deuren tekende honderd jaar geleden al de plannen uit voor een waterkrachtcentrale op de Congorivier.

‘Voor de dammen er waren, zwommen er tot 40 vissoorten in de rivier. Nu slechts 15’, vertelt Emmanuel Musuyu. Hij is technisch secretaris bij CORAP, een koepelorganisatie van het maatschappelijk middenveld die toezicht houdt op de hervormingsacties van de Congolese overheid. En de situatie wordt mogelijk nog erger, als de plannen van Fortescue gerealiseerd worden.

Het idee om de oerkracht van de Congorivier, ‘de rivier die alle rivieren opslokt’, aan te wenden, is diep geworteld in Congo’s koloniale geschiedenis. De Belgische generaal Pierre Van Deuren was bijna honderd jaar geleden bij de Inga-watervallen. Onder de indruk van het woeste water tekende hij, in medeopdracht van koning Leopold II, de plannen uit voor een waterkrachtcentrale, in zijn boekje Aménagement du Bas-Congo.

De Tweede Wereldoorlog deed dat project even vergeten, en de hernieuwde Belgische plannen nadien werden ingehaald door de onafhankelijkheid van Congo. Uiteindelijk was het de Congolese president Mobutu Seko Seko die de droom tot realiteit verhief met de bouw van de Inga 1- en Inga 2-dam, respectievelijk in 1972 en in 1982.

‘Voor het buitenland, niet voor de Congolezen’

Voor de lokale bevolking bleken de Inga-waterkrachtcentrales een nachtmerrie. De dammen zetten de dorpjes blank en mensen werden onteigend. Tot op vandaag zijn ze daar niet voor voor vergoed. Musyu: ‘Het Inga-project beklemtoont en versterkt de onrechtvaardigheid en de problemen die ze al hebben.’

Hoogspanningskabels brachten de geproduceerde elektriciteit rechtstreeks naar de Congolese hoofdstad Kinshasa en naar Katanga, om buitenlandse mijnbedrijven te voeden. De lokale dorpjes in Inga werden vergeten. ‘Zij ondervinden alle nadelen van het Inga-project, maar kunnen niet mee profiteren van de geproduceerde stroom’.

Musuyu en zijn organisatie CORAP staan in contact met de lokale gemeenschap van Inga. Ze blijven alert, want sinds het einde van de Congolese burgeroorlog in 2003 richt de Congolese overheid haar pijlen op een uitbreiding van het dammencomplex. Met de regelmaat van de klok doken nieuwe plannen, geruchten en namen van potentiële investeerders op.

‘De mensen van Inga zijn nog nooit geïnformeerd of geraadpleegd. Er bestaan geen studies over de sociale impact en de omgevingsimpact.’

De plannen sneuvelden steeds, omwille van het prijskaartje van 80 miljard euro en een onzekere industriële afzetmarkt voor het overschot aan elektriciteit. Maar Fortescue Metals Group wil die elektriciteit gebruiken voor de export van waterstof, en dat plan geeft wél de vereiste investeringszekerheid.

Volgens Musuyu is de deal van Fortescue met de Congolese overheid niet volgens de regels en totaal ondoorzichtig. ‘De mensen van Inga zijn nog nooit geïnformeerd of geraadpleegd. Er bestaan geen studies over de sociale impact en de omgevingsimpact. Het enige wat we weten is dat de mensen uit de dorpjes hier, zo’n 40.000, hun woning zullen moeten verlaten als de dammen er komen. Alles zal dan overstromen.’

Musuyu vindt dat de Congolese regering het megalomane project beter kan laten varen en moet inzetten op gedecentraliseerde alternatieven zoals zonne-energie. Want ‘dit project helpt het buitenland, niet de Congolese bevolking’. Recent zegde president Tshisekedi een meeting met Fortescue Metals Group om onduidelijke redenen af. Het geeft Musuyu hoop op een goede afloop.

Hij vindt zelf wel dat Congo moet inzetten op waterstof, ‘de molecule van de toekomst’. De productie opschalen is een must, maar Musuyu vindt het even belangrijk dat dit op een correcte manier gebeurt, zonder schending van de rechten van de bevolking, zonder schade aan het milieu en de rivier, en zonder uitstoot. ‘Het verleden heeft aangetoond dat de overheid niet in staat is om te gaan met de problemen die zo’n groot project met zich meebrengt.’

Waterstof uit Noord-Afrika

Dezelfde grootsheid en steile ambities ziet Hamza Hamouchene in het Desertec-project, een plan uit 2009 van een groep bedrijven om Europa te voeden met hernieuwbare stroom uit de Saharawoestijn, in verschillende Noord-Afrikaanse landen. Dat project stierf uiteindelijk zijn eigen dood door ‘een astronomisch prijskaartje en neokoloniale connotaties.’

Hamouchene is Algerijns en noemt zichzelf ‘een onderzoeker en een activist’. Onderzoek doet hij naar een duurzame en democratisch rechtvaardige samenleving, bij het Transnational Institute in Amsterdam. Activist werd hij door de Arabische lente, die ‘werkte als een trigger’, zegt hij.

Vandaag werkt de jacht op groene waterstof als een impuls om het Desertec-project nieuw leven in te blazen, net zoals bij Le Grand Inga in Congo. De bedrijven achter Desertec lanceerden in 2020 de MENA Hydrogen Alliance (de Waterstofalliantie voor Midden-Oosten en Noord-Afrika) om waterstofinitiatieven in Noord-Afrika op poten te zetten. ‘Desertec is nu feitelijk aan een wedergeboorte toe’, zegt Hamouchene, ‘alleen gaat het nu over waterstof en niet louter over hernieuwbare energie.’

Europa kijkt met grote interesse naar die wedergeboorte. Lobbygroep Hydrogen Europe publiceerde een roadmap naar waterstof voor Europa, en daarin halen de Europese lidstaten in 2030 al de helft van de Europese waterstof uit Oekraïne en vooral Noord-Afrika. In 2020 sloot Duitsland ook al een ‘memorandum van overeenstemming’ met Marokko om er een waterstoffabriek te bouwen.

Het lijkt logisch: waterstofproductie in Noord-Afrika is zeer interessant vanuit economisch (en Europees) perspectief. Met de Sahara in de achtertuin zijn de mogelijkheden voor zonne-energie gigantisch, zonder een al te zware last op de natuur te leggen. Bovendien kan de waterstof via leidingen gemakkelijk de Middellandse Zee over.

Hamouchene denkt er anders over. Hij gelooft in de wetenschap, als bioloog van opleiding wil hij dat graag benadrukken. Hij wil niet versleten worden voor een luddiet, een technofoob met een nostalgisch verlangen naar premoderne tijden. Maar hij gelooft ook niet dat de grote problemen van deze tijd op te lossen zijn met louter technologieën. Want die laten het onderliggende politieke en economische systeem ongemoeid, en net dat systeem ‘is de bron van de klimaatcrisis en de sociaal-economische ongelijkheid’, stelt hij.

Hij ziet het genoeg. Bij het zonnepark van Ouarzazate in Marokko en bij het geplande TuNur-zonnepark in Tunesië, bijvoorbeeld. Telkens is de lokale bevolking de klos, net zoals bij Le Grand Inga aan de Congorivier. Van de nobele doelstellingen en beloftes van Desertec (‘waterstofproductie in Noord-Afrikaanse landen zal voor economische ontwikkeling, werkgelegenheid en sociale stabiliteit zorgen’) gelooft Hamouchene dus niet veel.

De riedeltjes over lokale economische ontwikkeling verhullen volgens Hamouchene waar het echt om draait: goedkope waterstof voor het Westen. Projecten die ‘de neokoloniale relaties en extractiepatronen verderzetten.’

Waterstof uit Namibië

Terug naar de Duitse oud-minister van Onderwijs en Ontwikkeling, Anja Karliczek. Terug naar Namibië. ‘Een kilo Namibische waterstof kan tussen de 1,50 en 2 euro kosten om te produceren. Het is bijna nergens zo goedkoop.’ Het zijn woorden van Karliczek, die Hamouchene zouden sterken in zijn geloof.

Duitsland, België en Nederland sloten al een principeakkoord met Namibië om groene waterstof te importeren.

Op de klimaatconferentie in Glasgow, de COP26, sloot Namibië een overeenkomst met Hyphen Hydrogen Energy. Dat is in handen van een Britse investeringsmaatschappij en een Duits hernieuwbare-energiebedrijf. Het bedrijf moet een waterstoffabriek bouwen in Namibië. Het project heeft een kostenplaatje van 9,4 miljard Amerikaanse dollar.

Die fabriek zou jaarlijks 300.000 ton groene waterstof produceren, waarvan een groot deel bestemd is voor de export. Duitsland, België en Nederland sloten al een principeakkoord met Namibië om de waterstof te importeren.

Is dat wel ethisch te verantwoorden, wetende dat bijna de helft van de Namibische bevolking zelf geen toegang heeft tot elektriciteit? ‘Je gaat de beste plaatsen voor zon en wind reserveren voor de productie van groene waterstof om de industrie van het rijke geïndustrialiseerde Westen draaiende te houden. Daar is ethisch zeker een groot vraagteken bij te plaatsen’, zegt Thijs Van de Graaf, professor Internationale Politiek aan de UGent.

Hij stelt zich ook de vraag of het economisch en ecologisch verantwoord is om de groene waterstof over meer dan 12.000 kilometer te vervoeren. Dat transport is wel economisch rendabel, volgens een studie aangevraagd door de Hydrogen Import Coalition, een belangengroep met onder meer Port of Antwerp, Port of Zeebrugge, DEME en waterstofnet. Maar volgens Van de Graaf zijn er ook studies die tot een andere conclusie komen.

‘Ik denk dat het vooral bedrijven zijn die hier een sturende rol in spelen, eerder dan overheden.’

Waterstof is dan ook niet eenvoudig te verschepen. Het kan vloeibaar worden gemaakt en afgekoeld tot -253 graden, een proces dat veel energie kost en de energie-efficiëntie van waterstof verder naar beneden drijft. Het efficiëntst is het transport van waterstof in de vorm van ammoniak. ‘Maar dat heeft dan weer als nadeel dat het toxisch is.’

Kunnen we de waterstof niet dichter bij huis gaan halen? ‘We kunnen de waterstof ook uit Noorwegen, Oekraïne of Spanje invoeren’, zegt Marie Dejonghe, die werkt aan een doctoraat over de import van koolstofvrije brandstoffen. ‘Het is daarom vreemd dat we zo ver kijken. Ik denk dat het vooral bedrijven zijn die hier een sturende rol in spelen, eerder dan overheden.’

Sturende rol voor bedrijven

Tussen het geklingel en getinkel van tasjes en lepeltjes door slurpt Hamouchene eens van zijn koffie in een bar in Glasgow. Hij volgt er de klimaatconferentie en organiseert zelf een evenement over de rol van waterstof in een rechtvaardige transitie in Afrika, op de People’s Summit for Climate Justice, de alternatieve klimaatconferentie.

Hoewel het eigenlijk niet meer hoeft te verbazen, kijkt hij toch met verbazing naar de prominente aanwezigheid van ’s werelds grootste bedrijven op een bijeenkomst die het klimaat moet redden. De toekomst van de planeet hangt af van dat abstracte en zelfgecreëerde fenomeen dat ‘markt’ heet.

Het is een internationale trend die de Britse econome Daniela Gabor The Wall Street Consensus heeft genoemd. Ontwikkelingsproblemen en klimaatverandering moeten in de eerste plaats door de private markt worden opgelost. De staat rest slechts een begeleidende en faciliterende rol.

De private kapitaalmarkten zorgen zo voor de broodnodige financiën in ontwikkelingslanden. Maar Hamouchene ziet ook een keerzijde. Niet zelden zadelt het Afrikaanse overheden met torenhoge schulden op. Hij verwijst naar het Ouarzazate zonnepark in Marokko. ‘Het gaat om een miljardeninvestering die Marokko moet terugbetalen. Maar op de vijf jaar dat het project bestaat, heeft het enkel verlies gemaakt. De bevolking betaalt voor gigadure elektriciteit.’

Volgens Hamouchene zou het geld van een Europees of westers fonds moeten komen. Al sinds 1970 beloven de DAC-landen, een groep van 22 landen binnen de OESO, om 0,7% van hun bruto binnenlands product aan ontwikkelingslanden te doneren. Op enkele Scandinavische landen na hield geen enkel land zijn belofte.

En tijdens de klimaatconferentie in Kopenhagen in 2009 zegden de ontwikkelde landen gezamenlijk toe om tegen 2020 samen 100 miljard Amerikaanse dollar per jaar aan klimaatfinanciering vrij te maken. Ook die belofte werd niet hard gemaakt, ook niet in Glasgow.

Overheden verliezen soevereiniteit

‘Door ontwikkeling en klimaat uit te besteden aan de private markten verliezen landen ook een deel van hun soevereiniteit’, zegt ontwikkelingsexpert Jan Orbie. ‘Het is alleszins geen model waarbij je een sterke Afrikaanse Unie of Afrikaanse ontwikkelingsbank gaat uitbouwen die ontwikkeling democratisch kan sturen.’

‘Overheden krijgen zo een zwakkere positie en moeten garanties geven om de risico’s van private bedrijven te dekken’, vertelt Anissa Bougrea. Ze doctoreert over de financieringsdimensie van Europees ontwikkelingsbeleid. ‘De contracten die Afrikaanse overheden en bedrijven sluiten, zijn steeds conditioneel. Dat wil zeggen dat bedrijven bijvoorbeeld hun eigen gebruikersvergoeding bepalen of belastingvoordelen krijgen.’

Het zorgt voor een verdere uitholling van het Afrikaanse belastingsysteem. Want multinationals ontduiken er voor miljarden belastingen. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) schat het jaarlijkse verlies voor de Afrikaanse schatkist op 44 tot 70 miljard euro. Geld dat uit de handen van de Afrikaanse burger wordt gejat, terwijl de kostbare grondstoffen voor een prikje naar het Westen worden getransfereerd.

Ook corruptie is een probleem. Door een tekort aan industrie en het hiermee gepaard gaande arbeidsoverschot zitten lokale elites in een sterke positie, legt Fakir van The Climate Foundation uit. Fakir verwijst naar het journalistieke onderzoek Congo Hold-up, dat aan het licht bracht hoe de clan rond oud-president Joseph Kabila meer dan 120 miljoen uit de staatskas roofde.

Het totaalplaatje zorgt ervoor dat de lokale bevolking niet mee kan profiteren van de rijkdom onder hun voeten of de stralende zon boven hun hoofd. Het is de vloek van de grondstoffen.

Kan het anders?

Toch doet het waterstofverhaal professor Van de Graaf dromen van een model dat de economische, ecologische en sociale dimensie combineert. Een verhaal waarin ‘publieke en private instellingen gezond samenwerken met ngo’s, en Europa een faciliterende rol speelt.’ De jacht op waterstof biedt ook een mogelijkheid om te breken met het aloude extractiemodel. Om de vloek om te buigen tot een zegen.

Eén vraag spreekt tot de verbeelding. Wat als we de fabrieken naar de waterstof brengen, in plaats van de waterstof naar de fabrieken?

‘In plaats van waterstof te exporteren, zouden landen met veel zon en wind ook groen staal kunnen uitvoeren. Door een groeiende wereldbevolking zal er steeds meer vraag zijn naar staal. Nieuwe staalfabrieken zouden prioritair daar opgericht moeten worden waar er veel zon en wind is. Het Westen zou zich op termijn meer kunnen gaan focussen op de verwerkende industrie. Op die manier biedt de overgang naar een groene economie ook een kans om een meer gelijkwaardig verhaal te schrijven.’

Het zou de lokale economie doen bloeien. Het exportproject in Namibië zou op termijn voor drieduizend permanente jobs zorgen, zo kondigde Hyphen aan. Niet slecht, maar ‘om echt welvaart te creëren moet je de waarde van waterstof in het land of regio kunnen vasthouden’, zegt ook Fakir van The Climate Foundation. ‘Het is niet duurzaam voor landen om afhankelijk te zijn van de export van grondstoffen. Dat moet veranderen, anders zal het niet leiden tot ontwikkeling op lange termijn.’

Ook ontwikkelingsexpert Orbie ziet meer heil in een lokale productie en consumptie van waterstof. ‘Zo laat je die regio’s hun soevereiniteit en autonomie behouden. Zoals ook Europa in de eerste plaats waterstof zou moeten halen in Noorwegen en Spanje. Strategische autonomie is nochtans een buzzwoord in Europa.’

Fakir: ‘We moeten weg uit de Noord-Zuidbalans. Dus waterstofinvesteringen moeten steeds gekoppeld worden aan hoe zo’n toekomstig economisch model eruit moet zien.’

De Washington Consensus toont dat die visie niet mainstream is. ‘Ik ben dan ook van de school die heterodox economics genoemd wordt’, zegt Fakir met een lach.