De leiders van de Maghreb hebben grillen
Ze noemen elkaar broeders. Ze delen dezelfde taal en geschiedenis, kampen met dezelfde problemen en uitdagingen –van werkloosheid over extremisme tot migratie en verwoestijning. Toch blijven de Maghreblanden (Marokko, Algerije, Tunesië, Libië en Mauritanië) de minst geïntegreerde regio ter wereld. Hooguit twee procent van hun handel gebeurt binnen de Maghreb zelf.
Bloem en suiker uit Algerije is er in overvloed op de markten in Oujda, de Marokkaanse stad die in het noordoosten aan Algerije grenst. Benzine wordt er langs de wegen in flessen verkocht. De illegale handel tussen de twee landen floreert want de grenzen zijn dicht. Reizen kan alleen via de luchthaven van Casablanca. Wie aan de grens woont en geen grote, kostelijke omweg kan of wil maken om aan de overkant te geraken, moet de clandestiene weg op, de weg van Al wahda (een woord dat zowel eenzaamheid als eenheid betekent). Nochtans bestaat er zoiets als de Unie van de Arabische Maghreb, met een verdrag dat in 1989 in Marakkech ondertekend werd, een instituut dat Rabat als hoofdzetel heeft en een Tunesiër als secretaris-generaal.
Eén aflevering uit een serie conflicten
‘Er zijn zoveel redenen voor het mislukken van de unie dat ik niet weet waar ik moet beginnen’, zucht Sami Zemni, als docent verbonden aan de Middle East & North Africa Research Group van de Universiteit Gent. ‘Heel de economie is zodanig opgezet dat de import en de export veel meer gericht is naar buiten dan naar binnen. En het gaat niet alleen over handel. Er is geen geïntegreerde economische ruimte omdat de regio absoluut geen politieke integratie kent. Toen men in 1989 de stap naar een unie zette, deed men dat vooral om “in” te zijn. Overal was men bezig regionale organisaties en associaties op te zetten. Men dacht dat dit een goed teken was –en dat was ook zo. Er werden maatregelen genomen die voor een korte periode hoopgevend waren. Het openstellen van de grenzen, het feit dat de burgers vrij en zonder visa of al te veel poespas de grens over konden, was een enorme revolutie. Maar dan kwam in 1992 de burgeroorlog in Algerije, en die heeft heel lang geduurd. Daarna had je 9/11. De angst groeide. Iedereen wilde de grenzen goed controleren en afsluiten om infiltraties te voorkomen’.
Naar aanleiding van de aanslag op een hotel in Marrakech (2004) –waar een Algerijn bij betrokken was– legde Marokko de visumplicht voor Algerijnen op. Algiers reageerde daarop door zijn grenzen te sluiten. Later hief Marokko de visumplicht weer op, zij het zonder bilateraal overleg. De euforie onder de Algerijnen verdampte echter snel. Algerije bleef bij zijn beslissing, de grenzen bleven dicht.
Het sluiten van de grenzen is slechts één aflevering uit een serie conflicten tussen de twee buurlanden. Meteen na de onafhankelijkheid brak in 1963 tussen beide staten al oorlog uit, de zogenaamde guerre des sables. Ook Tunesië en Libië geraakten verwikkeld in een grensconflict. Zemni: ‘De relatie tussen hun presidenten, Bourgiba en Kadhafi, was gedurende de hele jaren zeventig en tachtig erg gespannen. Dat is nog niet zo lang geleden.’
in ruil voor wat?
‘Na de onafhankelijkheid en ondanks het feit dat de volkeren duidelijk voor een unie waren, was er verdeeldheid tussen de verschillende landen. Tussen monarchie en republiek, tussen regimes die pro-Westers dan wel pro-Sovjetunie waren, tussen aanhangers van de vrije markt en van het socialisme’, zegt Khader Bichara, docent aan de UCL en gespecialiseerd in de Arabische wereld. ‘Die polarisatie heeft hen vaak tegen elkaar opgezet. Daarenboven braken er verschillende grensconflicten uit. En dan is er vooral de kwestie van de Westelijke Sahara, een serieuze hindernis op het pad naar regionale integratie. Het voorstel van Marokko om een brede autonomie te geven aan de Sahraoui’s vindt meer en meer voorstanders in het Westen. Maar Algerije blijft een onafhankelijke Sahara verdedigen’.
Volgens Zemni voel je in heel wat dossiers dat er verschillende politieke tradities en belangen spelen. ‘Tunesië bijvoorbeeld was altijd bang opgeslorpt te worden door Libië. Op economisch vlak koos het voor liberalisering en diversificatie. Toerisme is er erg belangrijk, terwijl Algerije –met zijn rijke bodem vol olie en gas– die optie nooit heeft willen nemen’, zegt Zemni. ‘En als je elkaar niet weet te vinden rond een bepaald dossier, dan is het niet gemakkelijk voor een land om zijn soevereiniteit op te geven. In ruil voor wat? Voor een groot vraagteken?’
De een wil de toekomst van de Maghreb vasthaken aan de Europese locomotief. De ander vindt dat ontwikkeling meer naar Afrika en de Arabische landen gericht moet zijn.
Al Qaeda
En dan is er nog de strijd tegen terrorisme. Je zou verwachten dat de Maghreblanden beter kunnen samenwerken aangezien er een gemeenschappelijke vijand is. Maar nee, ook dat blijkt niet evident. Marokko toonde zich ontgoocheld omdat het begin 2010 in Algiers niet betrokken werd bij besprekingen over de strijd tegen Al Qaeda in de Islamitische Maghreb (AQMI). Algerije bracht in maart zes Afrikaanse landen rond tafel –Libië, Mauritanië, Mali, Niger, Tsjaad en Burkina Faso– om de krachten te bundelen in de strijd tegen terrorisme. Marokko en Tunesië kregen geen uitnodiging, hoewel beide landen minstens even nauw bij de problematiek betrokken zijn.
Volgens Khader Bichara schuilt achter dit alles niet alleen het conflict om de regionale leiding tussen Marokko en Algerije. Vooral een verschillende visie over de toekomst van de Maghreb speelt een rol. De ene wil die toekomst vasthaken aan de Europese locomotief, de andere vindt dat ontwikkeling meer gericht moet zijn naar Afrika en de Arabische landen.
Toch blijft een geïntegreerde Maghreb van vitaal belang, niet alleen voor de regio zelf maar ook voor haar partners. In een studie die het Parijse Thomas More-instituut in april publiceerde, roept het de EU op om meer te investeren in een inter-Maghrebijnse dialoog. Want alleen een geünificeerde Maghreb zou kunnen zorgen voor duurzame veiligheid. En volgens het Internationaal Muntfonds zouden de effecten van de internationale financiële crisis minder voelbaar geweest zijn als de Maghreb een geïntegreerde regio was.
Khader Bichara stelt vast dat het Euro-Mediterraanse partnerschap –het zogenaamde Barcelona-proces– ondanks alle mooie woorden niet heeft bijgedragen tot de promotie van de regionale integratie. De EU blijft met elk land afzonderlijk werken en de projecten zijn niet regionaal maar nationaal gericht. Maar de situatie kan keren. Bichara: ‘Op voorwaarde dat de democratie in de verschillende landen verstevigd wordt. Anders blijft elke poging afhankelijk van de grillen van de leiders.’