De onzekere toekomst van het Europese verleden

Analyse

Opening Huis van de Europese Geschiedenis zou nog even kunnen duren

De onzekere toekomst van het Europese verleden

De onzekere toekomst van het Europese verleden
De onzekere toekomst van het Europese verleden

De Europese Unie bouwt een museum om haar eigen geschiedenis en de Europese identiteit in de kijker te zetten. Doen Europese beleidsmakers in hun zoektocht naar de band met de burger aan herinneringspolitiek? En werkt dat negentiende-eeuwse trucje nog wel in deze digitijden?

Het Huis van de Horror. Een ijdelheidsproject. Het Huis van de Kleinste Gemene Deler.

Een nieuw Europees project kreeg het al stevig te verduren, met name in de Britse pers.

Schietschijf is het Huis van de Europese Geschiedenis, een museum waarin Europa’s verleden centraal moet gaan staan.

De Duitse conservatieve politicus Hans-Gert Pöttering opperde het idee in een toespraak bij zijn intrede als Europees parlementsvoorzitter, in 2007. ‘Europese geschiedenis wordt in nationale musea bijna altijd volledig uit nationaal perspectief voorgesteld’, meende Pöttering.

‘Ik zou een plaats willen voorstellen voor de geschiedenis en de toekomst, waar het idee van Europa kan blijven groeien.’ Het Huis van de Europese Geschiedenis moet een plaats worden ‘waar onze herinnering van de Europese geschiedenis en het werk van Europese eenmaking gezamenlijk gecultiveerd worden’.

In concreto wordt het Eastmangebouw, een art-decomonument in het Leopoldpark in Brussel, in gereedheid gebracht om het museum in onder te brengen.

Sinds de lancering van het project in 2007 schieten critici met scherp. De eurosceptische Europarlementariërs en hun mannetjesmakers gooien het meestal over de boeg van het geld: initieel werd de kostprijs op zo’n 70 miljoen euro begroot, maar recentere schattingen komen meer in de buurt van 170 miljoen. Een onaanvaardbare investering in tijden van besparingsbeleid, volgens critici. De verbouwingen lopen achter op schema en het bij elkaar brengen van een permanente collectie liep tot nu toe niet van een leien dakje. Initieel was de opening gepland voor 2014, maar dat wordt nu wellicht 2016.

Het Parlement mort.

Van Athene tot Oslo

Maar de kritiek strekt zich uit tot ver buiten de politieke wereld. Het museum, een geheel nieuw project in de presentatie van de EU, krijgt de wind van voren van een groot deel van de geschiedkundige wereld. Europese historici lieten in tal van publicaties hun ongenoegen blijken.

Niet uit woede, maar uit bezorgdheid dat het museum zijn doel mist als het over geschiedenis gaat. Dat het te politiek is. Dat de geschiedenis een instrument van de EU-honger naar legitimiteit wordt.

Het museum krijgt de wind van voren van een groot deel van de geschiedkundige wereld.

Het blijft ook onduidelijk wat het museum concreet zal inhouden. De publieke documenten die het team van historici en museumkundigen vrijgaf, zijn op één hand te tellen.

De Conceptuele Basis, uit 2011, licht een tip van de sluier op. Het document bepaalt onder meer dat het een modern museum moet zijn, dat de toegang gratis moet zijn en dat het zich tot alle bevolkingsgroepen moet richten.

Maar het document geeft ook een historisch overzicht van Europa’s favoriete referenties, van de Grieks-Romeinse beschaving, over de middeleeuwen, de renaissance en de verlichting, tot de wereldoorlogen. Het eindpunt is de Europese Unie, die als leidraad geldt door de tweede helft van de twintigste eeuw, getekend door de Koude Oorlog en het IJzeren Gordijn die het continent verdeelden.

Europa is geworteld in de waarden democratie, rechtvaardigheid en rationaliteit. Dat is het officiële verhaal, dat echoot in het publieke discours van de EU en al wie haar liefheeft. Het vredesverhaal is er een verlengstuk van: de EU was een antwoord op de verdeeldheid van Europa tijdens het interbellum en de Tweede Wereldoorlog.

De Unie was noodzakelijk om het nationalisme te overstijgen en vrede te verwezenlijken. Met een Nobelprijs tot gevolg, in 2012, zes decennia na de oprichting van de allereerste embryonale unie.

Uiteraard is die Nobelprijs voor de Vrede, medaille en oorkonde incluis, opgenomen in de collectie van het Huis van de Europese Geschiedenis. Hij moet het sluitstuk vormen van een unieke Europese museumcollectie.

Simon Blackley (CC BY-ND 2.0)

In concreto wordt het Eastmangebouw, een art-decomonument in het Leopoldpark in Brussel, in gereedheid gebracht om het museum in onder te brengen.

Simon Blackley (CC BY-ND 2.0)

Europa’s canon klinkt vals

Het strookt allemaal met wat men ‘de canon van de Europese geschiedenis’ kan noemen. Maar klopt het wel? ‘Heel veel mensen kennen dit verhaal, maar er is heel wat kritiek op’, zegt Patrick Pasture, hoogleraar geschiedenis aan de KU Leuven, die zich op Europese identiteit toelegt. Dingen als de koloniale erfenis of de Keltische en de Germaanse invloeden vallen al te makkelijk tussen de plooien.

‘Tal van figuren die bij het ontstaan van de Europese eenmaking betrokken waren, zagen Europa als een federatie of confederatie, maar ook als complementair aan de ontwikkeling van de natie. De motivatie voor de oprichting van de EU was voor een groot stuk ook koloniaal’, merkt Pasture op.

Als voorbeeld geldt Eurafrique, een politiek project dat Europa en Afrika samen vooruit moest stuwen en dat vooral de Fransen in het achterhoofd hadden in de begindagen van de Europese integratie.

De ratio achter het project is het pijnlijke gebrek aan legitimiteit bij haar burgers waar de EU mee worstelt.

Daarbovenop komen de talloze keren dat Europese staten of gebieden met elkaar overhoop lagen. De geschiedenis van het continent is behoorlijk gruwelijk en in vele gevallen zijn die gebeurtenissen nog niet verwerkt. Denk maar aan de heropleving van het debat over de slachtoffers van Franco’s dictatuur in Spanje. Of de Nederlandse staat die dit jaar nog stevig worstelde met zijn schuld in het drama van Srebrenica tijdens de Bosnische burgeroorlog.

Geschiedenis wordt door de overwinnaars geschreven, naar men zegt. Maar dat laat soms een beschaamde overwonnene achter, die zich niet vindt in het officiële plaatje. Europa lijkt doortrokken van stukjes onverwerkt verleden.

Nog het meest van al komt dit tot uiting als het over de Tweede Wereldoorlog gaat. ‘Wat was het moeilijkste thema om te behandelen? Dat is wel duidelijk…’ bevestigt Taja Vovk van Gaal, die aan het hoofd van het academische team staat dat in het Europese Parlement aan de voorbereiding van het museum werkt.

In 2011 kwam aan het licht dat de permanente tentoonstelling van het Huis mogelijk pas bij 1946 zou beginnen. Eén jaar na de oorlog dus. Om redenen van politieke druk. Maar ook het academische team zelf had grote moeite tot een eensgezind standpunt te komen over hoe dit stukje geschiedenis behandeld moest worden.

De consternatie die ontstond toen het nieuws de kranten haalde, leidde ertoe dat het plan toch verlaten werd. ‘Maar het zou de zaken wél eenvoudiger hebben gemaakt (namelijk in 1946 te beginnen, nvdr.),’ zucht een Europarlementariër die het op de eerste rij meemaakte.

Politiek van de herinnering

Waarom waagt de EU zich aan een project waarvan al wie Europa een beetje volgt zou zeggen dat het zéér gevoelig ligt? De EU worstelt met een pijnlijk gebrek aan legitimiteit bij haar burgers. De voorstanders winden er ook geen doekjes om: een kijk op onze gemeenschappelijke geschiedenis moet de burgers verenigen, en liefst ook dichter bij de EU brengen.

De Europese identiteit aanwakkeren is ‘meer dan ooit nodig’, klinkt het bij Doris Pack, een Duitse conservatieve Europarlementariër die in de stuurgroep van het museum zat tot ze eerder dit jaar haar parlementszetel moest afstaan. ‘Een begrip van de geschiedenis maakt ons allemaal betere Europeanen’, stemt ook Andrew Duff, Brits liberaal Europarlementslid, in.

Een vlag, een volkslied, een grondwet. Het zijn de instrumenten waarmee een identiteit gebouwd kan worden.

Het collectieve geheugen draagt bij tot een samenhorigheidsgevoel en levert zo de basis voor politieke macht. Die theorie werd uitgewerkt in een bekend exposé van de politicoloog Benedict Anderson in 1983. In zijn Verbeelde gemeenschappen legt Anderson uit hoe mensen in gedachten tot een gemeenschap behoren, op basis van verbeelde eigenschappen en gedeelde referenties – zelfs als velen binnen die gemeenschap elkaar nooit of te nimmer zullen ontmoeten. Geschiedenis is er een hoeksteen van: een gemeenschappelijk verleden is wat ons ons maakt. Het dient zo als politiek instrument om een identiteit op te bouwen.

Europese denkers dromen al langer van zo’n samenhorigheidsgevoel bij de burger. In 1973, toen de unie nog negen lidstaten telde, tekenden de ministers van Buitenlandse Zaken een Verklaring over de Europese Identiteit. Die zou bijdragen tot een eengemaakt Europa, aldus de Verklaring.

De Europese vlag, diepblauw met gele sterren, gaat terug tot 1955. Ode aan de Vreugde, een gedicht op muziek gezet door Beethoven, werd in 1985 goedgekeurd als ‘volkslied’ van de EU. En in de jaren 2000 werd heftig gedebatteerd over de vraag of de Europese Unie in haar preambule van de (in 2005 weggestemde) Europese grondwet moest verwijzen naar de christelijke traditie waaruit Europa voortgekomen was.

Een vlag, een volkslied, een grondwet. Het zijn de instrumenten waarmee een identiteit gebouwd kan worden. Het Huis van de Europese Geschiedenis kan daar nu het verleden aan toevoegen, ter ‘cultivering van Europese eenmaking’ – lees: de EU.

Of dat beleid zijn vruchten afwerpt, is minder duidelijk. Burgers omschrijven zichzelf wel eens als ‘Europees’, maar de nadruk ligt op de nationale identiteit. In de pogingen om de Europese identiteit te versterken zit sinds 1992 weinig verandering. De band met de EU zelf blijft ook problematisch. De verkiezingen van mei 2014 legden de vinger op de wonde. De kiezer stemde meer eurosceptici het parlement in dan ooit tevoren in de geschiedenis van het Europese politieke project.

Doomster (CC BY-NC-ND 2.0)

Burgers omschrijven zichzelf wel eens als ‘Europees’, maar de nadruk ligt op de nationale identiteit.

Doomster (CC BY-NC-ND 2.0)

Plaats voor discussie

Andersons Verbeelde gemeenschappen toont hoe identiteit tot instrument van politieke macht gemaakt wordt. Alleen, zijn exposé is een omschrijving van en kritiek op het verschijnsel nationalisme. Dat de EU haar toevlucht neemt tot identiteitspolitiek vloekt met het vredesverhaal dat ze zichzelf toeschrijft.

De onderzoeksgroep die het project nu moet verwezenlijken is zich ten zeerste bewust van die kritiek. Zo zou de groep de rode draad van de Europese identiteit al hebben veranderd in het verbindende idee van het collectieve geheugen: het team gaat op zoek naar processen en evenementen die de Europese burgers delen, ook al heeft iedereen er een andere kijk op. Dat het dan tot conflicten kan komen in de interpretatie ziet Vovk van Gaal eerder als voordeel. ‘Het doel is het uitlokken van nieuwsgierigheid bij de bezoeker, en een plaats voor discussie creëren.’

Of die discussie voldoende kansen krijgt in het Huis van de Europese Geschiedenis blijft een open vraag.