‘Ik ga op zijn minst honderd kilometer verderop bessen plukken'
De teerzanden: een schandvlek op het groene imago van Canada
Juliette Billiet
15 januari 2021
Nu traditionele oliebronnen stilaan uitgeput raken, weigert Canada zijn omstreden teerzanden op te geven. Nochtans zijn de desastreuze gevolgen voor mens én milieu nauwelijks te overzien.
De grote residu-bekkens bevatten de restafval van het bitumen-scheidingsproces, een giftig mengsel van water, zand, klein en chemicaliën.
© Julia Kilpatrick, Pembina Institute
Activisten en traditionele gemeenschappen wisten het al langer: de olieontginning uit de Canadese teerzanden vormt een bedreiging voor mens én milieu. Nu internationaal onderzoek de schadelijke gevolgen in een rapport bundelde, hopen ze dat hun grieven eindelijk worden gehoord. ‘Het duurde niet lang om het landschap kapot te maken, maar het duurt lang, ongeveer honderd jaar, om de schade ongedaan te maken.’
Langs de Athabascarivier, in het noordoosten van de Canadese provincie Alberta, liggen de steden Fort McMurray, Fort McKay en Fort Chipewyan. Ze ontlenen hun naam aan koloniale militaire nederzettingen en vormen vandaag het hart van de Canadese olie-industrie.
Hier liggen de omstreden teerzanden. Met een oppervlakte van maar liefst 142.000 vierkante kilometer zijn ze de op twee na grootste oliereserve ter wereld.
De mijnen zijn zo groot dat je ze zelfs op satellietbeelden kunt zien.
Mede dankzij de teerzanden is Canada de op drie na grootste olieproducent, en de op twee na grootste exporteur van ruwe olie wereldwijd.
Dat zie je. Overal in de regio strijken grote bedrijven neer. De regering van Alberta wrijft zich in de handen, maar traditionele gemeenschappen zien het met lede ogen aan. Want hoewel de teerzandindustrie ontegensprekelijk zorgt voor heel wat jobs en geld, is de impact op mens én milieu moeilijk te overschatten.
Vervuilende sector
In de teerzanden wordt geen pure olie ontgonnen, maar bitumen, een mengsel van aardolie, water, klei en zand.
Op de meeste plekken zit het bitumen zo diep in de grond dat grote hoeveelheden stoom met chemicaliën in de aarde worden gepompt. De stoom maakt de harde zandsteenformaties los en brengt het bitumen naar de oppervlakte, waarna het kan worden opgepompt.
Op sommige plaatsen zit het bitumen minder diep, zodat het kan worden gedolven in grote open mijnen. Vandaag wordt ongeveer 20 procent van de oliereserves in het noordoosten van Alberta op die manier ontgonnen.
De mijnen zijn zo groot dat je ze zelfs op satellietbeelden kunt zien. Het hoeft niet te verbazen dat al heel wat naaldbossen hiervoor moesten wijken.
Voor de bouw van open mijnen werden alle grote stukken naaldbos gekapt.
© Julia Kilpatrick, Pembina Institute
‘Het toxische materiaal wordt gewoon op het land gekieperd en sijpelt zo door naar het grondwater.’
Als het bitumen eenmaal opgegraven is, verhuist het naar een faciliteit waar het met chemicaliën en water wordt gemengd. Daar wordt de aardolie er vervolgens uitgefilterd.
Het restafval van dit scheidingsproces wordt daarna in grote residubekkens opgevangen — ook die kun je overigens duidelijk op satellietbeelden zien.
Doordat de residubekkens lekken vertonen, komen er giftige stoffen in de grond en de rivieren terecht, legt Jule Asterisk uit. De activiste staat aan het hoofd van Keepers of the Athabasca Watershed Society, een organisatie die zich inzet voor het behoud van de Athabascarivier.
‘Het toxische materiaal wordt gewoon op het land gekieperd en sijpelt zo door naar het grondwater. Normaal gezien heb je bij toxische stoffen een plastic membraan nodig, maar hier fungeert het land als een natuurlijke filter voor het afval’, vertelt ze.
De open mijnen van de Athabasca-teerzanden zijn vanop satellietbeelden zichtbaar.
bron: google maps
‘Alles leeft van het water’
Activisten van Keepers of the Athabasca roepen al jaren op om komaf te maken met wanpraktijken van de teerzandindustrie. Maar hun oproep viel steeds in dovemansoren.
Tot nu. In september 2020 bracht de Commission for Environmental Cooperation (CEC) een rapport uit. De commissie, opgericht door Canada, Mexico en de Verenigde Staten, ziet toe op de implementatie van het milieuakkoord dat deel uitmaakt van de North American Free Trade Agreement (NAFTA).
Volgens de experts van het rapport is er nu voldoende bewijs dat de residubekkens lekken en dat giftige stoffen in het grondwater en het oppervlaktewater terechtkomen.
Zeker als de stoffen in de Athabascarivier terechtkomen, waarvan het stroomgebied bijna een vijfde van de Canadese oppervlakte beslaat, kunnen ze de plaatselijke fauna en flora aantasten. Dat brengt op zijn beurt de voedselvoorziening van heel wat kleine, traditionele gemeenschappen in gevaar.
‘Ik ga op zijn minst honderd kilometer verder om bessen te plukken.’
‘Alles leeft van het water: de vissen die we vangen en dieren waarop we jagen, maar ook de mensen die van het water drinken’, verduidelijkt Jean LHommecourt, bestuurslid van Keepers of the Athabasca en lid van de Fort MCMurray First Nation.
Om planten te verzamelen moet Lhommecourt steeds verder van huis gaan. ‘Ik ga nu op zijn minst honderd kilometer verderop bessen plukken,’ vertelt ze. ‘Het water dat je in de jaren zeventig zonder problemen rechtstreeks kon drinken, is niet langer drinkbaar.’
De bitumen wordt in open mijnen opgegraven en vervolgens naar faciliteiten vervoerd waar ze tot ruwe olie wordt verwerkt.
© Julia Kilpatrick
De residubekkens zijn bovendien zo giftig dat ontelbare watervogels al sneuvelden. Om te vermijden dat migrerende vogels neerstrijken in de afvalvijvers plaatsen de activisten nu robotroofvogels op een drijvend platform. Die voorzien ze van een stroboscooplamp en luidsprekers om andere vogels af te schrikken.
Sinds 2010 organiseerde Keepers of the Athabasca al vijf ‘healing walks’. Daarbij wandelen ze rond de residubekkens met mensen van over de hele wereld.
‘We organiseerden die wandelingen om te laten zien hoe de bekkens eruitzien, hoe ze ruiken, hoe ze je ogen aantasten. Mensen die hier wonen weten dat, maar anderen niet,’ vertelt Asterisk.
In de Healing Walk van 2014 in Fort McMurray namen zowel inheemse als niet-inheemse activisten deel van over heel het land.
© Jen Castro
Strengere reguleringen
Volgens het rapport van de CEC is de Canadese regering al sinds de begindagen van de olie-industrie, in de jaren zeventig, op de hoogte van de lekken. Toch was ze altijd terughoudend om bedrijven te straffen.
Tussen 2009 en 2014 bezochten federale inspecteurs zeven residubekkens waar lekken waren vastgesteld. Maar omdat het volgens hen onvoldoende duidelijk was of de giftige substanties van natuurlijke of menselijke oorsprong waren, was er geen duidelijke grond om een inbreuk vast te stellen.
Die is er nu wel. Volgens de experts van het rapport zijn de giftige substanties ontegensprekelijk afkomstig uit de residubekkens. Ze willen dan ook dat de regering strengere reguleringen opstelt voor de afvalvijvers en harder optreedt tegen bedrijven die zich niet aan de regels houden.
Ook Jule Asterisk pleit voor strengere normen en wil zelf haar steentje bijdragen. Door wetenschappers ook traditionele inzichten aan te reiken, ontwikkelden de activisten van Keepers of the Athabasca tools voor een beter water- en natuurbehoud.
‘Het is alsof we in twee totaal verschillende werelden leven, alsof ze ons niet kunnen horen.’
Ze ontwierpen onder meer grote tanks waarin de giftige substanties opgeslagen worden en gestaag kunnen verdampen. Op die manier komt de giftige damp niet in de atmosfeer terecht, zoals bij de open residubekkens.
De Canadian Oil Sands Innovation Alliance (een alliantie van oliebedrijven en wetenschappers, academici en innovatoren die de Canadese energiesector wil verduurzamen, red.) gaf tot dusver nog geen gehoor aan hun voorstel. ‘Het is alsof we in twee totaal verschillende werelden leven, alsof ze ons niet kunnen horen,’ zegt Asterisk.
Meer nog, nieuwe reguleringen zouden oliebedrijven toelaten om tegen 2023 het afvalwater van het scheidingsproces rechtstreeks in de rivieren te lozen. De reguleringen maken deel uit van een strategie om zich te ontdoen van de ondertussen bijna 1,3 miljard kubieke meter afvalwater dat zich in de residubekkens heeft opgehoopt.
Syncrude Oil bijvoorbeeld, die de meeste residubekkens bezit, deed al een testproject waarbij het water behandeld wordt, om het vervolgens in de rivier te lozen. ‘Die behandelingen zijn geen oplossing’, aldus Asterisk.
De teerzanden staan in voor meer dan tien procent van Canada’s totale broeikasgassen. De teerzanden dragen ook bij aan de slechte luchtkwaliteit in de regio.
© Julia Kilpatrick, Pembina Institute
Vraag naar olie blijft stijgen
Ondanks de vele tegenslagen, blijft Keepers of the Athabasca vastberaden. Na aanhoudend protest besliste Teck Resources in februari vorig jaar om haar bouwplannen van de Frontier Mine na bijna tien jaar ontwikkeling op te bergen. ‘Dat was onze enige overwinning ooit,’ verzucht Asterisk.
De beslissing om dat project af te blazen kwam niet helemaal als een verrassing. CEO Don Lindsay had al aangegeven dat de prijs van een vat olie met bijna de helft moest stijgen om het project, dat 15.5 miljard dollar zou kosten, rendabel te maken.
‘Ik denk niet dat er nog nieuwe mijnen zullen komen. Wel zullen er uitbreidingen komen van de bestaande mijnen.’
Teck is niet het enige bedrijf dat zwichtte onder de druk. Steeds meer projecten lopen vertraging op door aanhoudende protesten van organisaties en milieubewegingen. Hierdoor stijgen de productiekosten en wordt investeren in de sector minder aantrekkelijk.
Sinds 2018 zijn er geen nieuwe ontginningsfaciliteiten meer opgericht in de teerzanden. Wel zijn er nog meer dan twaalf voorstellen die wachten op de goedkeuring van investeerders.
Is het einde van de teerzanden in zicht? Asterisk is gematigd optimistisch: ‘Ik denk niet dat er nog nieuwe mijnen zullen komen, zeker niet na Teck. Wel zullen er uitbreidingen komen van de bestaande mijnen.’
Over heel Canada liggen duizenden ‘orphan wells’, oliebronnen die niet langer in gebruik zijn.
Government of Alberta
Fossiele brandstoffen
De wereldwijde vraag naar het zwarte goud blijft stijgen, zelfs ondanks een tijdelijke krimp door de coronapandemie. Naarmate de voorraden lichte ruwe olie uitgeput raken, zullen onconventionele oliebronnen, zoals de teerzanden, steeds vaker aangeboord worden.
Daarom is het niet verwonderlijk dat Canada blijft investeren in de omstreden sector. Volgens een studie van het Overseas Development Institute (ODI) vloeide er in 2015-2016 zo’n 4,76 miljard dollar naar fossiele brandstoffen. Dat bedrag was het hoogste per eenheid bbp van alle G7-landen.
Het grootste deel van die subsidies gaat naar de olie- en gassector. Ze bestaan onder andere uit fiscale steunmaatregelen, zoals de Canadian Development Expense en de Canadian Exploration Expense. Dat zijn belastingvoordelen die de kosten voor de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasprojecten voor een groot deel, of soms helemaal dekken.
Een andere vorm van belastingvoordelen zijn de kortingen op de zogenaamde royalty’s: een percentage van de inkomsten die bedrijven wettelijk gezien moeten betalen in ruil voor het recht om grondstoffen te ontginnen.
Canada biedt bovendien ook directe steun aan de olie- en gassector, met publieke investeringen in de infrastructurele ontwikkeling voor het transport van fossiele brandstoffen.
De provincie British Columbia en de federale overheid investeerden bijvoorbeeld fors in het consortium achter LNG Canada voor de bouw van een terminal voor de export van vloeibaar natuurlijk gas.
Nog een voorbeeld: In de zomer van 2018 kocht Canada de verouderde Trans Mountain Pipeline over van de oliegigant Kinder Morgan voor 4,5 miljard dollar. De regering verklaarde daarbij nog eens 7,4 miljard dollar te investeren om de pijpleiding uit te breiden.
Het mileurapport van Canada: gebuisd over de hele lijn
Nochtans beloofde de Canadese regering al in 2009 om alle zogenaamde inefficiënte subsidies voor fossiele brandstoffen tegen 2025 uit te faseren, een belofte die huidig Canadees premier Justin Trudeau in 2016 herhaalde op de G7-top in Japan.
Ondertussen schrapte Canada wel degelijk een aantal van die inefficiënte subsidies. Maar volstaat die inspanning wel?
Canadees commissaris van Milieu en Duurzame Ontwikkeling, Julie Gelfand, plaatst daar alvast vraagtekens bij. Gelfland hield in 2019 nog een doorlichting van de investeringen voor fossiele brandstoffen.
Het schrappen van subsidies voor fossiele brandstoffen is cruciaal als Canada de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs wil behalen.
Volgens haar definieerden de bevoegde departementen de term “inefficient” niet duidelijk genoeg. Ze hielden volgens de commissaris weinig rekening met de sociale en milieu-impact van fossiele brandstoffen. Bovendien zouden niet alle overheidsinstanties in de cijfers zijn opgenomen.
Ook het rapport van de Overseas Development Institute (ODI) is kritisch voor Canada’s beleid. Dat vergeleek het fossielebrandstoffenbeleid van alle G7-landen en zet Canada op de laatste plaats wat betreft maatregelen om steun aan de olie- en gasproductie te beëindigen.
Het schrappen van de subsidies is nochtans cruciaal als Canada de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs wil behalen. ’s Lands huidige klimaatdoelstelling houdt in dat de jaarlijkse emissies tegen 2030 met dertig procent moeten dalen ten opzichte van het niveau van 2005. Tijdens de laatste verkiezingen in 2019 beloofde Canada zelfs te streven naar een klimaatneutrale economie tegen 2050, en beter te doen dan de geplande doelstelling van 2030.
Hernieuwbare energie
De totale hoeveelheid emissies in Canada neemt echter nog elk jaar toe. De olie- en gassector, met de teerzanden op kop, heeft veruit het grootste aandeel in die stijging. De teerzanden staan in voor zo’n twaalf procent van Canada’s totale hoeveelheid broeikasgassen en 0,2 procent van de wereldwijde emissies.
Volgens een studie die het gezaghebbende tijdschrift Nature Communications in april 2019 publiceerde, liggen de emissies van de teerzanden zelfs nog dertig procent hoger dan de cijfers die de industrie zelf vrijgeeft.
De laatste jaren investeerde de Canadese regering evenwel sterk in technologieën die de uitstoot van de olie- en gassector verminderen. De provincie Alberta financiert momenteel twee CCS-projecten (CO2-afvang en -opslag, red.). Die moeten de CO2-uitstoot in de provincie tegen 2025 met 2.76 miljoen ton per jaar verminderen.
Minstens even opvallend is dat Alberta in 2007 als eerste regering in Noord-Amerika de grote industriële bedrijven een CO2-taks oplegde. Sinds april 2019 is er een nationale CO2-taks van kracht.
De vele investeringen in hernieuwbare energie verbleken echter bij de bedragen die elk jaar naar de olie- en gasindustrie vloeien. In november 2015 beloofde Canada 2,65 miljard dollar te investeren in klimaatmaatregelen over een periode van vijf jaar. Dat is weinig vergeleken met de 4,73 miljard dollar die enkel al in dat jaar naar fossiele brandstoffen ging.
Noralta Village in de buurt van Fort McMurray waar duizenden arbeiders gehuisvest worden.
© Jason Woodhead
‘The smell of money’
Ondanks de vele nadelen is weerstand tegen de oliesector vaak taboe. Ze zorgt voor heel wat werkgelegenheid in de provincie Alberta: in 2017 stelde ze zo’n 140.300 mensen te werk en was ze goed voor zo’n 1,48 miljard dollar aan royalty’s.
In Fort McMurray wordt de geur van de residubekkens volgens Asterisk van Keepers of the Athabasca ook wel ‘the smell of money’ genoemd.
Heel wat mensen zijn nu afhankelijker van geld en technologie, terwijl de traditionele leefwijze verloren gaat.
Ook veel kleine, traditionele gemeenschappen profiteren van de olie-industrie, door partnerschappen aan te gaan met bedrijven. Die ondersteunen hen dan in de vorm van jobs, publieke voorzieningen, huisvesting of financiële compensaties.
In Fort McMurray is misschien zeventig of tachtig procent van de inwoners in de teerzanden aan de slag.
Toch profiteert zeker niet iedereen hiervan, meent Lhommecourt. ‘Er worden wel contracten onderhandeld, maar dat betekent niet dat iedereen van die diensten gebruikmaakt of ervoor in aanmerking komt.’
Het feit dat sommige mensen plots veel geld verdienen, heeft volgens de activiste ook een grote sociale impact. Heel wat mensen zijn nu veel afhankelijker van geld en technologie, terwijl de traditionele leefwijze verloren gaat.
Lhommecourt: ‘Het verlies van ons land en onze cultuur is daar een groot onderdeel van. Nu moeten we altijd nadenken over hoe we financieel overeind kunnen blijven. Op het land zijn was altijd een middel om te overleven, maar dat gaat nu niet meer.’
Een open mijn van Shell in de buurt van Fort McKay.
© Julia Kilpatrick, Pembina Institute
Fysiek en seksueel geweld
En er is meer. Jaarlijkse reizen duizenden arbeiders naar afgelegen plekken zoals Fort McMurray en Fort McKay om er te werken in de olie- en gasindustrie.
Deze voornamelijk witte mannen verblijven vaak weken- of maandenlang in de stad of in ‘man-camps_’ (speciaal gebouwde faciliteiten om arbeiders uit de olie-industrie te huisvesten, red.)_, waar fysiek en seksueel geweld tegenover vrouwen schering en inslag is.
Tot die vaststelling kwamen ook de auteurs van het rapport van de National Inquiry into Missing and Murdered Indigenous Women and Girls.
Het rapport, dat in 2016 werd opgesteld om het grote aantal verdwijningen en moorden op vrouwen uit traditionele gemeenschappen in kaart te brengen, vermeldt dat er een ‘substantieel bewijs is (…) voor het verband tussen projecten voor de ontginning van grondstoffen en geweld tegen inheemse vrouwen.’
Niet alleen zou het drank- en drugsgebruik op deze plekken erg hoog liggen, ook zou er meer prostitutie of andere seksuele activiteiten plaatsvinden. Dat zorgt ervoor dat de weinige vrouwen in de regio extra kwetsbaar zijn voor seksueel en fysiek geweld.
Vermoorde en vermiste vrouwen
Volgens overheidsstatistieken vertegenwoordigen inheemse vrouwen zo’n vier procent van de vrouwelijke bevolking in Canada. Toch maken ze maar liefst 16 procent uit van alle moorden op vrouwen in het land.
De afgelopen decennia telde de Canadese overheid al meer dan 1200 vermoorde of vermiste inheemse vrouwen en meisjes. Volgens lokale mensenrechtenorganisaties ligt dat aantal zelfs nog veel hoger. Zij menen dat het aantal oploopt tot boven de 4000.
Einde nog niet in zicht
De voordelen van de teerzanden wegen nauwelijks op tegen de nadelen. Maar zelfs als alle mijnen zouden sluiten, zal de impact van de olie-industrie nog lang nazinderen, menen de activisten van Keepers of the Athabasca.
In de provincie Alberta moeten bedrijven de bodem saneren als een mijn dichtgaat. Op die manier moet ‘het land opnieuw een zelfvoorzienend ecosysteem worden met lokale vegetatie en wilde dieren.’
Daarvoor is geld en tijd nodig. Lhommecourt hoopt dan ook dat de afvalvijvers zo snel mogelijk worden opgeruimd.
‘Het duurde niet lang om het landschap kapot te maken, maar het duurt lang, ongeveer honderd jaar, om de schade ongedaan te maken’, besluit de activiste.