Mensen maken de stad, niet de planners

Analyse

Steden hebben de toekomst – maar wat voor steden hebben we nodig?

Mensen maken de stad, niet de planners

Mensen maken de stad, niet de planners
Mensen maken de stad, niet de planners

Steden groeien sneller dan de wereldbevolking. Wie het over klimaatverandering, ecologie, migratie, ongelijkheid, armoede en uitsluiting heeft, heeft het bijna per definitie over de stad, want daar komen al die dingen samen. ‘De stad is de menselijke biotoop bij uitstek’, stelt Joan Clos, voorzitter van UN-Habitat. Een biotoop, zo blijkt, waarvan de veerkracht grotendeels afhangt van de kwaliteit van het openbaar domein.

De homo sapiens is een stadsmens geworden. Met 7 miljard zullen we in 2050 wereldwijd in steden wonen. Dat is evenveel mensen als er nu op aarde rondlopen. Over hoe het leven in die steden er zal uitzien, opeengepakt in woonkazernes, in huizen opgetrokken uit recyclagematerialen of in de periferie van ongeordende, uitdijende steden, en over wat de impact van zo veel stedelijkheid is op de rest van de planeet hoopt Habitat III zich te buigen.

En dat is dan de eerste opvallende verschuiving in vijftig jaar. In 1967, toen de eerste Habitat-conferentie in Vancouver werd gehouden, had men het nog over de ontwikkeling van rurale gebieden. Over plattelandsdorpen wordt tijdens de verschillende voorbereidende sessies van Habitat III nauwelijks gesproken. ‘De grens tussen platteland en stad is vloeiend geworden’, zegt Clos daarover. ‘Er bestaat geen scheiding tussen de twee sferen. In die zin spreken we over rurale verstedelijking. Stad en platteland zijn een symbiose.’

‘De grens tussen platteland en stad is vloeiend geworden. Stad en platteland zijn een symbiose.’

Als voormalig burgemeester van Barcelona is Clos een onomwonden pleitbezorger van de stad als centrum van alle mogelijke menselijke activiteiten. ‘De stad verandert de mens. Mensen leren er met elkaar om te gaan en collectieve goederen te beheren. Daarom is verstedelijking meer nog dan een ruimtelijk fenomeen een sociaal, economisch en politiek gebeuren.’

Het leverde hem in Quito, na een toespraak die hij in juni in de Ecuadoriaanse hoofdstad hield, behoorlijk wat kritiek op. Niet alleen had hij te lage dichtheid en suburbanisatie als belangrijkste knelpunten van de Zuid-Amerikaanse stad gediagnosticeerd – en niet ongelijkheid, segregatie en gentrificatie, zoals een stem uit het publiek prompt tegenwierp –, maar hij had volgens het publiek een wel erg planmatige en technocratische visie op de stad. Alsof stadsplanning de remedie was voor alle stedelijke problemen. Alsof plattelandsdorpen geen plekken van socialisatie zijn. Alsof een mens pas mens wordt in de stad.

Werner Wittersheim (CC BY-NC 2.0)

Insideout Project in Wuppertal-Elberfeld

Werner Wittersheim (CC BY-NC 2.0)

Clos laat het van zich af glijden. De groei van steden is onomkeerbaar en dus is het essentieel om die – in zijn woorden – ‘te managen’ zodat die stad zoveel mogelijk van iedereen kan zijn. Al houdt hij het nogal klassiek bij de tweedeling staat en markt, of hoe bedrijven en overheid steden kneden, en laat hij de bewoner van de stad als stuwende kracht opvallend onderbelicht. Ook dat werd hem in Quito aangewreven. ‘Wij zijn de stad’, klonk het vanuit het publiek.

Idealiter is de verdeling in een stad rond de 35 tot zelfs 50 procent openbare ruimte en de rest privé.

In een interview met MO* eerder dit jaar hamerde Clos er geregeld op dat steden vandaag cijfers en statistieken nodig hebben. Om te weten wat goed is, is het essentieel ‘verstedelijking te meten en te kwantificeren’. Vooral omdat het doel van Habitat III niet is om tot een mondiaal akkoord te komen, maar om de gevolgen van die verstedelijking op te lijsten en strategieën uit te zetten. Richtinggevend is daarbij het elfde van de zeventien duurzame ontwikkelingsdoelen die de VN vorig jaar in september naar voren schoof: ‘Maak steden en menselijke nederzettingen sociaal inclusief, veilig, veerkrachtig en duurzaam.’

Een mooi uitgangspunt volgens Clos, maar met zijn achtergrond als arts en anesthesist klinkt hem dat te vaag en te ruim. Hij houdt van precisie en exactheid, van diagnoses en remedies. ‘We moeten weten wat de gezondheidsindicatoren zijn van steden. Wat zijn de goede verhoudingen?’ Eén cijfer blijkt cruciaal: de verhouding tussen particuliere en publieke ruimte. Idealiter is de verdeling rond de 35 tot zelfs 50 procent voor de openbare ruimte en de rest privé; in de meeste Afrikaanse steden beslaat de publieke ruimte nauwelijks 10 procent.

Coco Makanda/Tomas (CC BY-NC 2.0)

Jongeren spelen computerspelletjes in de straten van Kinshasa

Coco Makanda/Tomas (CC BY-NC 2.0)

Ruimte opeisen

Als de steden de menselijke biotopen zijn, zoals Clos het graag omschrijft, dan is het openbaar domein de wildernis, het gebied dat van iedereen is, de plek om anderen te ontmoeten, rond te hangen, te demonstreren. Het is het knooppunt van de stad, het weefsel dat alle andere functies met elkaar verbindt, de plek waar mensen kunnen tonen dat ze tot de stad behoren, los van hun sociale status. Niet voor niets ontstond de democratie op de Agora in Athene, de markt, het was tussen het afval van vissen en druiven dat Aristoteles er zijn medeburgers prikkelde om zelf na te denken.

Maar het is ruimte die een stad moet opeisen. Om het met de cijfers van Clos te zeggen: zodra een braakliggend stedelijk gebied op papier ontwikkeld wordt, neemt de waarde met een factor tien toe. Openbare ruimte is maatschappelijke winst, maar bedrijfsmatig tikt ze niet aan in de kwartaalbalansen. En dus wordt open ruimte zowel in als buiten de stad lustig opgedeeld, afgebakend en verkaveld.

De Nederlands-Amerikaanse sociologe en econome Saskia Sassen heeft het daarbij over de niet eens zo sluipende privatisering van de stad. ‘De densiteit neemt toe, de stedelijkheid neemt af’, zegt Sassen daarover. Want stedelijkheid betekent precies wat Clos zo graag omschrijft als ‘menselijke interactie’, maar dan wel interactie met mensen die je anders niet zou ontmoeten.

Wat openbaar en van iedereen lijkt te zijn, verdwijnt steeds meer achter een hek.

Wat openbaar en van iedereen lijkt te zijn, verdwijnt in het slechtste geval achter een hek, in andere gevallen wordt het een plek waar bezoekers gedoogd worden zolang ze zich gedragen zoals het hoort.

Aan de telefoon vanuit Londen vertelt sociaal geograaf en urbanist Bradley L. Garrett hoe zijn vaste fotograaf Nicholas Goodden vorige zomer zijn statief opstelde op de met gras bezaaide trappen van Granary Square – het vijfsterrenplein aan King’s Cross dat omschreven wordt als het nieuwste, beste en mooiste van de stad – toen hij een tik op zijn schouder voelde. Een veiligheidsagent van een particuliere bewakingsfirma vroeg hem om zijn fotolicentie, het papier dat hem recht gaf om daar te fotograferen, en omdat hij dat niet kon voorleggen, werd hem vriendelijk maar dringend verzocht zich aan de overkant van het kanaal te installeren. ‘Het publieke deel van het gebied’, zo omschreef de agent het.

Granary Square mag met zijn hippe terrassen en sprankelende fonteinen dan openbaar lijken, het is het niet. Het is wat Garrett omschrijft als een POPS, privately owned public space. Daar zijn er steeds meer van in Londen. Hij wil ze in kaart brengen, het is zijn manier om de stad te kwantificeren, omdat ze perfect aangeven hoe bedrijven aan de democratische grondvesten van de stad knagen.

Jean-Christophe BENOIST (CC BY 3.0)

Bryant Parc in New York, een “POPS”, Privately Owned Public Space

Jean-Christophe BENOIST (CC BY 3.0)

Hoe ver dit gaat, moet een anekdote uit Los Angeles aantonen. Onlangs stuurde het stadsbestuur er een mailing rond waarin bedrijven het aanbod kregen om stoeptegels als advertentieruimte te kopen. ‘Het voetpad wordt letterlijk uitverkocht’, zegt Garrett. ‘Maar’, voegt hij eraan toe, ‘als het klopt dat de stad de ultieme menselijke conditie is, dan is het recht om die stad mee vorm te geven een mensenrecht. Een stad kan pas bestaan met burgers die de openbare ruimte innemen en opeisen. Openbare ruimte is het hart van de stad. Het zijn plekken waar om het even wat kan gebeuren. Je hebt er geen toestemming nodig om te fotograferen, net zoals je er mag zitten zonder te betalen voor een drankje.’

Het is een zin die herinnert aan het debat over het Sint-Katelijneplein in Brussel, waar de vrije zitbanken in opdracht van het stadsbestuur vervangen werden door de terrassen van de cafés en restaurants rond het plein. Zitten zonder te consumeren werd niet langer wenselijk geacht, waarop een actiegroep prompt zitbanken van afvalhout in elkaar knutselde en er het plein mee bezette. De activisten drukten er, zoals ze het zelf formuleerde, hun recht op de stad mee uit.

Openbaar vervoer

Het recht op de stad. In 1968 publiceerde de Franse marxistische filosoof en socioloog Henri Lefèbvre een boek met die titel: Le droit de la ville. Sindsdien zingt het idee als een strijdkreet rond in de debatten over urbanisering en stadsontwikkeling. Ook in april dit jaar in Barcelona, waar het in een voorbereidende vergadering – een van de zes – voor Habitat III over het belang van open en openbare ruimte ging, dook de uitdrukking herhaaldelijk op in het slotdocument.

‘We moeten de omslag maken naar een democratischer, klimaatvriendelijker en duurzamer mobiliteit’

Het recht van iedereen op de stad vertaalt zich, volgens wat ondertussen bekend staat als “De verklaring van Barcelona”, het best in de publieke ruimte. En de stad van morgen moet precies die publieke ruimte koesteren, opwaarderen en veroveren op niet alleen gated communities, maar ook op ‘het overwicht van particulier vervoer’.

‘We moeten de omslag maken naar een democratischer, klimaatvriendelijker en duurzamer mobiliteit’, staat er letterlijk. ‘Wie wandelt, fietst, de bus, tram of metro neemt, neemt actief deel aan de openbare ruimte in plaats van ze enkel op te vullen en te doen dichtslibben.’ Het tijdperk van de stad zou wel eens het begin van het einde van het autotijdperk kunnen zijn.

Van Bogotá tot Helsinki en Oslo: steeds meer steden zetten zich schrap om de auto te bannen. In Barcelona heeft burgemeester Ada Colau het plan laten goedkeuren om het autoverkeer met een vijfde terug te dringen. Een eerste stap wordt gezet door van Eixample de voorbeeldwijk te maken die ze had moeten zijn maar nooit werd. Het is een interessante evolutie, een boeiende ommekeer ook.

In 1888 was er in Barcelona de Wereldtentoonstelling gehouden en de stad barstte uit haar voegen. Op de tekentafel lag een door Ildefons Cerdà bedacht stedenbouwkundig project. Als wijk zou Eixample burgerhuizen, winkels van kleine zelfstandigen en arbeiderswoningen combineren. Het toegestane aantal bouwlagen werd bepaald op vier verdiepingen, de huizenblokken zouden netjes afwisselen met parken en groene zones en men dacht erover buiten de grote centrale as, de Avenida Diagonal, de meeste straten verkeersvrij te maken. Dit moest een buurt worden om te wonen, een dorp in de stad.

Het oorspronkelijke plan voor het door Ildefons Cerdà bedacht stedenbouwkundig project in Barcelona

Ook toen was de bodem liggend goud. Bebouwd was hij meer waard dan als open plek. Het project werd gekaapt door speculanten en projectontwikkelaars. De begrenzing van de bouwlagen sneuvelde als eerste, daarna gingen de parken voor de bijl, want die brachten niets op, en de paragraaf over verkeersvrije straten werd eenvoudig geschrapt. Men kon zich niet voorstellen dat het verkeer zo zou toenemen dat het uiteindelijk zou stilstaan of het leven uit de straten jagen.

‘Onze straten zijn ons tweede thuis, groen mag geen aardigheidje zijn in de stad en pleinen zijn om te spelen’

Door fietspaden aan te leggen, het autoverkeer enkel op de grote assen toe te laten en de busverbindingen uit te breiden, moet Eixample de wijk worden die het nooit was. ‘Onze straten zijn ons tweede thuis, groen mag geen aardigheidje zijn in de stad en pleinen zijn om te spelen’, stelde Janet Sanz, schepen van ecologie, ruimtelijke ordening en mobiliteit bij de presentatie van het plan. ‘We hopen dat veel ideeën om de vrijgekomen ruimte in te nemen van de bewoners zelf komen.’

Het is hoe de politieke beweging van Colau het liefst naar de stad en haar mensen kijkt, als een gedeelde plek, iets van de gemeenschap. ‘Als we een samenleving willen die rechtvaardiger en gelijker is, dan zullen we daar zelf voor moeten zorgen. Het hangt van onszelf af of we betrokken willen zijn of niet’, zegt ze daarover.

seven resist (CC BY-NC-SA 2.0)

Kurfürstendamm, Berlijn

seven resist (CC BY-NC-SA 2.0)

Geëngageerd burgerschap, het is de kern van haar visie op politiek. Ook al weet ze dat brede participatie een rommelig, chaotisch en enerverend proces kan zijn. ‘Veel mensen samen willen veel dingen tegelijk.’ Het was een onoverzichtelijkheid waar Clos zich als burgemeester trouwens aan ergerde. Hij was een koele minnaar van participatie en inspraak. ‘Sommige stedelijke projecten zijn gewoon te technisch om ze aan bewoners en gebruikers over te laten’, herhaalde hij in zijn toespraak in Quito.

Tempelhof

Nu de jonge veldleeuweriken zijn uitgevlogen, mag er gemaaid worden op de brede grasstroken op Tempelhof in Berlijn. De tractoren van de stedelijke groendienst rijden brommend door het 120 hectare grote grasveld en trekken een geurend spoor van gemaaid gras, een kitesurfer zigzagt verderop op het asfalt en een Turkse familie pookt de houtskool op voor een barbecue.

De oudste luchthaven van Berlijn is de grootste stedelijke vrije ruimte van Europa. Het is een afgedwongen leegte. Toen de stad in 2014 een plan ontvouwde voor de bouw van 4700 woningen, een bibliotheek en winkelruimten, waardoor de uitgestrekte vlakte met 20 procent zou krimpen, eisten de inwoners van Berlijn het “recht op onveranderlijkheid” op. De leegte mocht blijven wat ze was: leeg. Iedere invulling moest door verenigde bewoners goedgekeurd worden.

Nic Simanek (CC BY-NC-ND 2.0)

Tempelhof in Berlijn, een voormalige luchthaven, is de grootste stedelijke ruimte van Europa

Nic Simanek (CC BY-NC-ND 2.0)

Voor “veldmanager” Michael Krebs betekende het dat hij niet één groot project maar veel kleine projecten moest overschouwen. ‘Er is niet veel te regelen aan’, schokschoudert hij in zijn bureau in de oude luchthavengebouwen. ‘Er wordt geregeld waar het nodig is.’ Zo kwamen er zones voor kitesurfers en fietsers omdat een botsing een keer dodelijk afliep en mag niet om het even waar om het even wat worden verkocht.

De schijnbare functieloosheid van Tempelhof is veelbetekenend voor hoe we steden beleven en vorm geven. Het is een plek waar alles en niets gebeurt, waar mogelijkheden zich zonder voorschriften aandienen. Er worden groenten gekweekt, er zijn kunstinstallaties, er werden noodwoningen voor vluchtelingen ingeruimd en er zijn vooral veel gesprekken over wat er wel en niet mag gebeuren met deze open ruimte, die groter is dan Central Park in New York. Het is bijna ondoenbaar om de veelvuldigheid van Tempelhof te overschouwen en in kaart te brengen, laat staan te kwantificeren.

Dit artikel werd geschreven voor het herfstnummer van MO*magazine. Voor slechts €20 kan u hier een jaarabonnement nemen!

Wem gehört die Stadt? Uns allen’ staat in zwarte letters op de muren van het oude luchthavengebouw: de slogan waarmee gemobiliseerd werd voor de volksraadpleging. Iedereen die Tempelhof betreedt, loopt er langs, leest hem en neemt hem onwillekeurig in zich op.

Het is een zin die blijft hangen.