Rwanda, 25 jaar na de genocide
Duurzame vrede in Rwanda komt pas als iedereen de waarheid recht in de ogen wil zien
Peter Verlinden
05 april 2019
Een kwarteeuw na de Rwandese genocide, blijven nog vele raadsels onopgelost, aldus Peter Verlinden. Zolang niet alle schuldigen benoemd en berecht zijn, krijgen haat en wraak de kans om verder te woekeren. De geschiedenis leert dat onopgeloste conflicten vroeg of laat weer uitbarsten.
© Gil Serpereau (CC BY-NC-SA 2.0)
‘Neen, niet via mail, alleen WhatsApp, dat is veiliger. Mijn mailadres is de afgelopen jaren verschillende keren gehackt en dan verschenen er bedreigingen en verdachtmakingen. En met de trein kom ik liever niet. Kunnen we iets regelen met iemand betrouwbaar die me komt ophalen?’
De angst zit er nog altijd diep in, bijna een kwart eeuw nadat Espérance zag hoe zowat haar volledige familie werd uitgemoord door Hutu-milities. Zij is een Tutsi, net als haar man en haar kinderen dus ook. Slachtoffers van de “genocide op de Tutsi’s” van april tot juli 1994 in Rwanda.
Vandaag leeft ze in Nederland, in een klein, liefst onbekend dorp. Want de bedreigingen vielen nooit helemaal stil. Die komen niet meer van de Hutu-milities maar van militanten en agenten van het Rwandees Patriottisch Front, de Tutsi-rebellenbeweging die in het voorjaar van 1994 de oorlog opnieuw inzetten tegen de moordende Hutu-milities en het toenmalige regeringsleger en — volgens de officiële versie — de genocide op de Tutsi’s zou hebben stopgezet.
Tegelijk begingen ook zij massamoorden, volgens nieuw onderzoek mogelijk evenveel als de Hutu-moordenaars. Espérance was het slachtoffer van beide moordbendes. Eerst hadden de zogenoemde Interahamwe het op haar en haar hele familie gemunt, omdat ze bekend stonden als Tutsi en “dus” aanhangers van het Rwandees Patriottisch Front. Samen met onder meer vier Rwandese bisschoppen werd daarna haar zoontje voor haar ogen vermoord door het Rwandees Patriottisch Front. Zij kon ternauwernood ontsnappen.
Voor president Kagame moet de geschiedenis van “Rwanda 1994” bevroren blijven: de Hutu’s waren de moordenaars, de Tutsi’s de slachtoffers
Zo is de complexiteit van de Rwandese tragedie verweven met de persoon van Espérance, nu een wijze vrouw die met haar trauma’s en angsten leerde leven. Zij wil niet zwijgen over de misdaden van de ene noch de andere groep, maar dat zint het huidige regime in Rwanda niet. Voor president Kagame en zijn regerende RPF-elite moet de geschiedenis van “Rwanda 1994” bevroren blijven volgens die éne “waarheid”: “de Hutu’s” waren de moordenaars en “de Tutsi’s” de slachtoffers. Zoals dikwijls is de waarheid een stuk complexer.
Complexe voorgeschiedenis
Deze Rwandese tragedie begon niet in de nacht van 6 op 7 april 1994, nu 25 jaar geleden, maar meer dan drie jaar eerder, in de prille ochtend van 1 oktober 1990. Toen vielen rebellen van het Rwandees Patriottisch Front het noorden van Rwanda binnen vanuit Oeganda. Het was het begin van de totale ontreddering van het kleine doodarme Rwanda. Sluimerende en nooit-opgeloste conflicten uit het verleden barstten weer helemaal open.
Nog voor de Duitse kolonisatoren, en vanaf 1916 de Belgen, het strategisch gelegen Rwanda als een kolonie bestuurden, bestond een strakke hiërarchie: de koning (“mwami“ in het Kinyarwanda) regeerde met zijn entourage over de boerenfamilies op de “duizend heuvels”. Die hiërarchie bleef onder het Belgische bewind gehandhaafd. Meer nog: zij werd verankerd en daardoor versterkt. De sociale categorieën Tutsi (“de leidende klasse”) en Hutu (“de ondergeschikte klasse”) werden door de Belgen als “rassen” benoemd en op papier vastgelegd in de vorm van identiteitsbewijzen. Niet alle Tutsi waren leidinggevend, maar alle leidinggevenden waren en bleven wel Tutsi. Zo kregen alleen de zonen van de Tutsi-heuvelchefs de kans om hun vader op te volgen. Het lokale bewind bleef daardoor stevig in handen van de Tutsi-minderheid, ongeveer vijftien procent van de bevolking.
© Gil Serpereau (CC BY-NC-SA 2.0)
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde dat. Een nieuwe generatie Belgische koloniale beheerders en missionarissen werd gevoelig voor de verzuchtingen van de Hutu-meerderheid die voor het eerst toegang kregen tot hogere opleidingen en zo tot de administratie. Vooral de Katholieke Kerk, die het onderwijs in handen had, speelde daarbij een belangrijke emanciperende rol.
Een allereerste etnische strijd om de macht, vanaf de tweede helft van de jaren vijftig, betekende het embryonale begin van de tragedie van 1994
Die opkomende Hutu-elite vormde een bedreiging voor de bestaande Tutsi-elite. Een allereerste etnische strijd om de macht, vanaf de tweede helft van de jaren vijftig, betekende het embryonale begin van de tragedie van 1994. In de aanloop naar de onafhankelijkheid (1962) slaagde de aanstormende nieuwe Hutu-elite er, met Belgische steun, in de oude Tutsi-elite van de macht te verdrijven. Daarbij vielen toen al doden, en tienduizenden Tutsi-families vluchtten het land uit, vooral naar buurland Oeganda. De machtswissel, van een Tutsi-elite naar een Hutu-elite, werd bezegeld met verkiezingen, onder de hoede van de Verenigde Naties.
In de jaren zestig probeerden milities van de gevluchte Tutsi-families gewapenderhand hun land te heroveren. Dat mislukte, ook omdat Belgische militairen het jonge nieuwe bewind in Rwanda mee beschermen. Telkens volgden wraakacties door Hutu-militanten op Tutsi-families die wel in Rwanda bleven. Opnieuw vielen er Tutsi-doden.
Stabiliteit en oorlog
Pas toen minister van Defensie Juvénal Habyarimana in 1973 de presidentiële macht greep, kwam er enige stabiliteit. Hij rekende af met zijn voorganger en diens entourage, alweer stierven mensen. Toch slaagde hij er geleidelijk in om het land te pacificeren en de Tutsi’s in het binnenland weer hoop te geven op een toekomst. Maar de gevluchte Tutsi’s in het buitenland liet hij aan hun lot over.
Met veel Westerse steun, vooral uit België en Frankrijk, bouwde het regime Habyarimana in amper vijftien jaar een relatief welvarend landje uit, waar etnische tegenstellingen leken te verwateren. Rwanda werd een voorbeeld voor de regio, zeker in vergelijking met het chaotische Zaïre van Mobutu en het onrustige Burundi en Oeganda, de drie belangrijkste buren. Er kwamen goede wegen, telefoons die werkten, een betere ontwikkeling van de landbouw op de schaarse gronden die leden onder erosie en een goed bestuur waar corruptie eerder uitzonderlijk was. De Westerse donoren waren bijzonder tevreden.
Maar intussen zaten enkele Tutsi’s niet stil. Zij verenigden zich in het Rwandees Patriottisch Front (RPF), vast van plan om de macht te heroveren. Eerst hielpen die jonge Rwandezen in Oeganda Yoweri Museveni in 1986 aan de macht, nu nog altijd president, en die gaf hen vervolgens de wapens en andere middelen om hun eigen oorlog te starten. Hoewel op dat ogenblik een eerste akkoord in de maak was om de Tutsi-vluchtelingen mogelijk te laten terugkeren, koos het RPF voor de gewapende strijd.
De oorlog maakte doden en veroorzaakte meer dan één miljoen vluchtelingen binnen Rwanda, vooral boerenfamilies uit het noorden van het land. Zij werden van hun vruchtbare landbouwgronden verdreven en moesten in miserabele vluchtelingenkampen samenhokken aan de rand van de hoofdstad Kigali, ondervoed, met nauwelijks medische zorgen.
Nog dramatischer was de haat die het land weer overspoelde. In scholen, ziekenhuizen en dorpen begonnen Hutu’s en Tutsi’s elkaar te wantrouwen. Als Tutsi-families een zoon naar het RPF stuurden, wist iedereen het en kreeg die familie het stigma van “collaborateur met de vijand”.
Hutu-gezinde partijen speelden handig in op die achterdocht, radicaliseerden alsmaar verder, zeker wanneer hun eigen extremistische media snel actiever werden. Stap voor stap werd niet alleen elke RPF-sympathisant een vijand, maar ook elke Tutsi. Radio Télévision des Mille Collines (RTLM) werd de bekendste haatradio. Ook in de andere richting, de haat van de Tutsi tegen de Hutu, speelde een radio een nefaste rol: Radio Muhabura (Radio “Word wakker”) van het Rwandees Patriottisch Front.
Terroristische aanvallen in 1992 en 1993 zweepten de spanningen tussen de twee grootste etnieën van het land alsmaar verder op. “De andere” kon alleen maar een vijand zijn. Honger en ellende in de vluchtelingenkampen rond Kigali deden de rest. De radicalisering aan beide kanten kwam in het voorjaar van 1994 tot een hoogtepunt na een reeks politieke moorden, ook op gematigde en verzoenende Hutu-politici, waarvan we nu weten dat ze waarschijnlijk gepleegd zijn door de rebellen van het RPF.
Zo waren alle ingrediënten aanwezig voor een noodlottige afloop. Al voorspelde op dat ogenblik niemand, ook niet de best-geïnformeerde Westerse “experts”, dat er uiteindelijk (wellicht) 1,1 miljoen doden zouden vallen in amper honderd dagen tijd.
De Rwandese tragedie
Op 6 april 1994, omstreeks half negen ’s avonds, werd het vliegtuig van president Juvénal Habyarimana uit de lucht geschoten. Alle inzittenden kwamen om. Tot vandaag, 25 jaar later, staat nog altijd niet vast wie die terreurdaad pleegde, al verwijzen de meeste bewijzen en getuigenissen naar het RPF.
© Gil Serpereau (CC BY-NC-SA 2.0)
Habyarimana keerde met een hoge eigen delegatie, én de Burundese president aan boord, terug van een ultieme vredesconferentie in Dar es Salaam, Tanzania. Daar zegde hij toe om de Vredesakkoorden van Arusha van augustus 1993 eindelijk correct uit te voeren. Binnen de twee jaar zouden er verkiezingen komen met intussen een regering van nationale eenheid, samen met de rebellen van het Rwandees Patriottisch Front. VN-Blauwhelmen waren dan al bijna een half jaar in het land om toe te zien op die “vrede”. Belgische Blauwhelmen vormden de ruggengraat van die vredesmacht.
Vanaf die nacht van 6 op 7 april 1994 trekken twee golven van moorddadig geweld door Rwanda. Opgejutte Hutu-milities en het onthoofde leger van Habyarimana vermoordden eerst hun belangrijkste opposanten, vooraanstaande gematigde Hutu-politici, en geleidelijk aan iedereen die zij als collaborateurs met het RPF beschouwden. Na enkele dagen werden álle Tutsi’s vijanden: mannen, vrouwen, kinderen, baby’s en zelfs ongeboren kinderen. Ongenadig werden ze afgeslacht, soms in massagraven gedumpt, dikwijls gewoon op straat achtergelaten. Dit was de “genocide op de Tutsi’s”.
Diezelfde nacht hernam het Patriottisch Front zijn oorlog met zware wapens. De hoofdstad Kigali werd bijna permanent beschoten vanop de omringende heuvels en in een cirkelbeweging in wijzerzin namen de rebellentroepen in amper een paar weken tijd zowat heel Oost-Rwanda in. Daarna, weten we nu door getuigenissen van overlevenden en RPF-spijtoptanten, voerden ze hun eigen massamoorden uit.
Zo stierven in amper honderd dagen tijd meer dan 800.000 Rwandezen, volgens cijfers van de Verenigde Naties die sinds eind 1994 niet werden aangepast. Officiële tellingen van het huidige Rwandese regime, de vroegere rebellen die uiteindelijk het hele land veroverden, hebben het over 1,07 miljoen doden, voor het overgrote deel Tutsi. Academisch onderzoek schat het aantal doden op 1,1 miljoen, waarvan ongeveer de helft Tutsi- en de helft Hutu-slachtoffers.
De raadsels van Rwanda
De Rwandese tragedie, de grootste massamoord van de tweede helft van de vorige eeuw, herbergt 25 jaar na de feiten nog altijd vele geheimen.
Wie schoot het vliegtuig van de toenmalige president Habyarimana neer, de vonk die het kruitvat deed ontploffen? Waarom is daar nooit een onafhankelijk internationaal onderzoek naar gevoerd?
Hoeveel slachtoffers vielen er precies in die dramatische “honderd dagen” en vooral, wie vermoorde wie? De hoofdverdachten van “de genocide op de Tutsi” werden intussen berecht door het speciaal daarvoor opgerichte Rwanda-tribunaal in Arusha, Tanzania. Bijna twee miljoen moordenaars op lokaal niveau werden veroordeeld door de Gacaca-volksrechtbanken in Rwanda zelf. Maar van de schuldigen aan de massamoorden op Hutu’s is zo goed als niemand ooit vervolgd, op enkele lichte straffen na voor RPF-militairen die over de schreef zouden gegaan zijn.
Wie meer weet, blijft zwijgen. Vooral in Rwanda, waar zwijgen veiliger is dan praten
Een kwart eeuw later blijven dus nog vele raadsels onopgelost. Wie meer weet, zowel slachtoffers als daders, blijft zwijgen, vooral in Rwanda zelf waar het Rwandees Patriottisch Front intussen een dictatoriaal regime installeerde waar zwijgen veiliger is dan praten.
Buiten Rwanda sijpelen af en toe nieuwe bekentenissen naar buiten, vooral van RPF-spijtoptanten of gedesillusioneerde vroegere medestanders. Sommigen van hen praten niet lang, want komen in geheimzinnige omstandigheden om het leven.
Ook Espérance sliep sinds 6 april 1994 geen nacht meer rustig. De geschiedenis leert dat onopgeloste conflicten vroeg of laat altijd weer uitbarsten.
Ook in Rwanda zal pas echte duurzame vrede komen als iedereen de waarheid recht in de ogen wil zien. Die waarheid is dat elke Rwandese familie — Hutu, Tutsi en Twa — slachtoffer is van de tragedies van de afgelopen decennia en dat het leed van de ene nooit het leed van de andere kan goedpraten. De waarheid is ook dat de schuldigen van die tragedies deels nog steeds aan de macht zijn in Kigali. De oudere Rwandezen, die 1990-1994 overleefden, zullen dat heel goed weten. Zolang niet alle schuldigen benoemd en mogelijk berecht zijn, zullen haat en wraak de kans krijgen om voort te woekeren. Harde repressie in een dictatuur kan die gevoelens een tijd lang onderdrukken, maar niet voor eeuwig. Ook dat leert de geschiedenis.
© Gil Serpereau (CC BY-NC-SA 2.0)