De contouren van een nieuw politiek-economisch model voor de wereld
Dé vraag in deze verwarrende tijd: wat komt er na de neoliberale globalisering?
De wereld zoals we die kennen, wordt dooreengeschud. De politieke en economische krachten die aan het werk waren vóór het coronavirus toesloeg, worden nu nog versterkt. De centrale rol van China, de ecologische noden, de onmisbare rol van de staat, de deglobalisering om allerlei redenen. Vraag is niet óf, maar in welke mate de coronacrisis die trends zal versterken.
© Lectrr
Wat de coronacrisis aanricht, ligt in lijn met heel wat van de krachten die daarvóór al zichtbaar werden. Een nieuw wereldbeeld is al even aan het ontkiemen, en het lijkt erop dat de coronacrisis dat alleen maar zal versterken. De staat blijkt twee keer in twaalf jaar tijd onmisbaar om de wereld voor een depressie te behoeden. Het neoliberalisme is nu echt dood, maar wat komt er in de plaats?
Nog voor COVID-19 toesloeg, was de wereld al aan het “deglobaliseren”, en het virus versterkt die beweging alleen maar. China stond al centraal in de wereld, en dat is nu niet anders. In rijke, vergrijzende landen zagen we al lage groei en lage rentes; corona zorgt voor meer van dat.
En nog: ecologische noden begonnen de economie al te sturen, ongewild zorgen nu de lockdown en de stopzetting van internationaal verkeer voor een lagere uitstoot van broeikasgassen. De staat speelde al een grotere rol in de maatschappij en neoliberale adagio’s werden begraven. De coronacrisis versterkt dat nu op een extreme manier: de staat is onmisbaar om een depressie te voorkomen. Een ding is onduidelijk. Nationalisme en angst voor het vreemde scoorden al goed, de vraag is of het nieuwe coronavirus dat zal versterken of juist niet?
Meerdere kompassen
Een eerste fundamentele richtingwijzer voor de toekomst is de klimaatverandering, en hoe snel en ernstig die zich zal vertalen in economische schade, sociaal lijden en politieke ontreddering. We zien wel al duidelijk de gevreesde “feedbackloops” opduiken: terugkoppelingen waarbij gevolgen van klimaatverandering, bijvoorbeeld bosbranden door extreme droogte, die klimaatverandering nog versnellen. De speeltijd is voorbij.
De klimaatverandering is het gevolg van een immens falen van de markt. Dat is geen klein ding, want de markt was de afgod van het neoliberalisme. Als we die ongestoord lieten werken, met zo weinig mogelijk inmenging, zou alles goed komen.
Dat er een prijs moet komen op de vervuiling van de atmosfeer, met hulp van de overheid, is geen neoliberalisme. Het is een ecologische sturing van het systeem.
Maar onze smalle dampkring werd massief verzadigd met allerlei afvalstoffen. Dat zal enorme kosten veroorzaken, en die werden door de markt decennialang niet verrekend. Het is de wereldwijde verspreiding van het kapitalisme die consumptie verheerlijkt en aanzet tot groei die als een turbo nefast inwerkte op de klimaatverandering en de biodiversiteit. We deden alsof die vervuiling gratis was, maar dat was een vergissing. Maar de markt was niet in staat om die kosten te verrekenen en zo de ontwikkeling in een klimaatvriendelijke richting te sturen.
Dat moet dus veranderen. En die verandering moet komen van het vermogen van de mens en de politiek om — in tegenstelling tot de markt — wél in de toekomst te kijken en daarnaar te handelen. Dat gebeurt op duizenden lokale manieren, wanneer mensen individueel of in groep initiatieven nemen om te verhelpen aan de klimaatopwarming.
Maar verandering komt best ook van de zichtbare hand van de politiek, die het economisch systeem probeert bij te sturen. Vervuiling van onze atmosfeer moet een prijs krijgen, zodat het economisch systeem daarnaar handelt. Dat klinkt eenvoudiger dan het is: het is heel erg politiek want het raakt aan allerlei belangen en behoeften, zoals de opstand van de gele hesjes na de invoering van een CO2-taks op benzine in Frankrijk, aantoonde.
Een actie van de gelehesjesbeweging in Frankrijk, die begon met protest tegen hogere benzineprijzen. ‘Vervuiling van onze atmosfeer moet een prijs krijgen, maar dat is een erg politiek onderwerp.’
Sébastien Huette (CC BY-NC-ND 2.0)
Een verwant probleem is dat we de groei van de economie zijn gaan gebruiken als de maatstaf bij uitstek van vooruitgang, gemeten door middel van het bruto nationaal product (bnp), de totale waarde van alle goederen en diensten. En we doen het feitelijk nog altijd. ‘Er zijn intussen veel groene economische indexen, maar er is geen consensus over welke we best gebruiken. Zodat geen enkele daarvan echt ingang vond’, zegt Koen Schoors, professor economie aan de UGent.
Wel zien we dat stilaan andere maatstaven – zoals de uitstoot van broeikasgassen of het aandeel hernieuwbare energie – jaar na jaar aan gewicht winnen, zeker in de Europese context. De duizenden marsen voor een sterker klimaatbeleid van jong en oud dragen daar toe bij, net als de toenemende gevolgen van de klimaatverandering.
Daardoor wordt de verlaging van onze uitstoot stilaan een even belangrijke parameter als het bnp. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de centrale banken en de banken nu onderzoeken hoe ze het klimaatprobleem in hun werking kunnen integreren. Ook sociale indexen zoals armoedecijfers worden in heel wat landen in het beleid meegenomen, maar ze hebben minder impact buiten hun eigen vakdomein.
Ons politiek-economische systeem begint dus te varen op meerdere kompassen. Maar één nieuwe maatstaf, die alles integreert, is er niet. De vraag blijft of het op die manier geen processie van Echternach wordt. Elke regering en elk bestuur beslist over het relatieve gewicht dat aan die verschillende kompassen wordt toegekend.
Dat er een prijs moet komen op de vervuiling van de atmosfeer, en dat de overheid die sleutel in handen heeft, is evenwel onomstreden. Dat is geen neoliberalisme, maar een soort ecologische sturing van het systeem.
Grote vraag daarbij is hoe snel en in welke mate dat gebeurt, en of landen het daar enigszins eens over raken. Als dat laatste niet lukt, en als de voorlopers vinden dat de achterblijvers profiteren van hun klimaatinspanningen, kan dat de internationale samenwerking en de globalisering stokken. Dan zal de strijd tegen klimaatverandering vooral lokaal worden gestreden, op miljoenen plekken, met weinig zekerheid dat alle landen samen genoeg doen om de temperatuurstijging binnen de perken te houden.
Minder groei in rijke landen
Het financieel-economische stelsel vertoont de laatste jaren zelf ook opmerkelijke kenmerken. Zo is de prijs van het geld, het rentetarief, al een aantal jaren uitzonderlijk laag, vooral in de rijke landen. Die lage rente is een thermometer en vertelt een diepere boodschap over die landen: dat er meer spaargeld voorhanden is dan er investeringsnoden zijn.
Je kan Japan, ondanks de lage groei, bezwaarlijk een rampgebied noemen. Het is nog aangenaam leven bij nulgroei.
Er is veel spaargeld in de rijke landen, en dat is begrijpelijk na zeventig jaar vrede en welvaartsgroei. Die spaarpot is niettemin eigendom van samenlevingen waar de bevolking krimpt. Dat laatste is het geval in 27 landen.
Europa is met een gemiddelde leeftijd van 43 jaar het oudste continent ter wereld. Het enige ook waar het bevolkingsaantal in 2025 lager zal liggen dan nu. Vooral in Zuid- en Oost-Europa krimpt de bevolking, door lage vruchtbaarheid en door emigratie. Japan is dan weer het land met de grootste proportie 65-plussers.
Landen met een krimpende bevolking zijn allesbehalve groeimarkten, die aanzetten tot grote investeringen in infrastructuur en gebruiksgoederen. De meeste oudjes hébben al een ijskast. Sommigen zien in dat soort samenlevingen zelfs al ‘spullenpiek’ — peak stuff in het Engels — opdoemen: het moment waarop de consumptie niet meer toeneemt.
Japan gaat Europa al een tijdje voor in lage groei, en sommige jaren zelfs nulgroei, lage rentes en prijsdalingen. Lange tijd werd dat verschijnsel japanisering genoemd. Het werd geweten aan het Japanse beleid en beschouwd als iets dat absoluut moest worden vermeden. Maar intussen zien we hetzelfde verschijnsel in andere rijke landen. Bovendien kan je Japan, ondanks de lage groei, bezwaarlijk een rampgebied noemen. Het is nog aangenaam leven bij nulgroei, al neemt je invloed in de wereld dan wel meestal af.
Die lage rente en relatief lage economische groei zijn niet per se slecht voor het milieu, integendeel. ‘Of nulgroei noodzakelijk is voor duurzaamheid, zal nog moeten blijken’, vindt professor Schoors. ‘Dat de groene sectoren groeien, is alvast een goede zaak.’
Leren ecologisch sturen
Kwestie is wel: er zijn massale investeringen nodig om een klimaatramp te voorkomen. De Europese Commissie berekende dat de EU elk jaar 260 miljard euro moet investeren om tegen 2030 de uitstoot van koolstof met veertig procent te verlagen. Dat er veel en goedkoop geld is, is een voordeel als je zoveel moet investeren.
‘Je ziet dat meer en meer investeerders kiezen voor groene sectoren.’
Toch zullen die massale investeringen alleen gebeuren als overheden daarvoor het kader scheppen. Dat kan door hogere prijzen te rekenen per ton CO2-uitstoot in het systeem voor emissiehandel (ETS), en met koolstoftaksen voor uitstoot buiten dat systeem. Dat kan met ontwikkelingsbanken die expliciet de opdracht krijgen om klimaatinvesteringen te verrichten. Om die reden wordt de Europese Investeringsbank omgebouwd tot een klimaatbank.
Ook hogere doelstellingen voor hernieuwbare energie en energiebesparing zijn aandrijvers van de noodzakelijke investeringen, net zo goed als scherpere uitstootnormen voor wagens.
Al die sneeuwballen moeten op gang gebracht worden door het beleid. De overheden kunnen die stappen uit zichzelf zetten of onder druk van de samenleving, of beiden. Zolang de staat, onder impuls van zijn burgers, die ecologische sturing niet doorvoert, blijft de markt hulpeloos afstevenen op een klimaatramp.
De wereld leert het nu anders te doen, al blijft de weerstand groot bij al wie leeft van het status quo. De klimaatnood is nu zo hoog dat er een heuse investeringsvloed nodig is. Professor Schoors sluit niet uit dat die er ook komt. ‘Je ziet dat meer en meer investeerders kiezen voor groene sectoren. Als blijkt dat de fossiele werkwijzen geen toekomst meer hebben, kan het snel gaan.’
Deglobalisering en nationalisme
Ook op politiek vlak verschuiven de verhoudingen. Dat heeft alles te maken met de manier waarop de globalisering de levens van mensen beïnvloed heeft op verschillende plaatsen.
De bekende olifantgrafiek van de Amerikaans-Servische econoom Branko Milanovic vertelt het verhaal van die gevolgen. Er was van 1988 en 2008 weinig tot geen sprake van inkomensgroei voor de allerarmsten of voor de middenklasse in rijke landen. Maar wel voor de rijkste tien procent in de rijke landen en voor grote delen van de bevolking in succesvolle, opkomende economieën.
© Branko Milanovic
In nogal wat ontwikkelingslanden heeft globalisering mee gezorgd voor het ontstaan van een groeiende middenklasse. China is het voorbeeld bij uitstek. Die nieuwe mondiale middenklasse heeft de middelen om “westers” te consumeren, en dat draagt bij tot een groeiende druk op het milieu. Het maakt van die ontwikkelingslanden supporters van de globalisering.
De Chinese leider Xi Jinping wierp zich op het Wereld Economisch Forum van Davos in 2017 op als grote verdediger van de globalisering. China toont inderdaad op sommige terreinen een opvallende economische openheid voor een opkomend land. Maar er is ook een keerzijde. China was altijd slechts selectief open, in functie van economische en politieke doelen. Facebook en Google waren niet welkom, strategische sectoren bleven in handen van Chinese staatsbedrijven.
In de rijke landen had globalisering een andere impact. Een deel van de bevolking, vooral een deel van de arbeiders in de industrie, ervoer de globalisering niet als een vooruitgang. Zij beschouwden zichzelf als de verliezers. Hun goedbetaalde banen verdwenen naar opkomende landen. De banen die in de plaats kwamen, als die er al waren, boden minder goede voorwaarden.
Dat effect speelde het sterkst bij de beste leerlingen van het neoliberalisme: de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. De meeste West-Europese landen beschermden hun verliezers van de globalisering beter.
Politici en partijen die zeiden dat ze zich afzetten tegen de elites, de globalisering en de migrant (zoals VS-president Donald Trump en Indiaas president Narendra Modi, op foto), kenden sinds de globalisering succes.
The White House CC0 (public domain)
Die effecten werden nog versterkt door de manier waarop de financiële crisis van 2008 werd aangepakt. De Centrale Banken injecteerden via de banken veel geld in de economie. Dat maakte krediet goedkoop en deed de prijzen van woningen en aandelen de hoogte in schieten. Aandelen zitten vooral bij het rijkste deel van de samenleving, waardoor deze groep almaar rijker werd. Terwijl wonen voor het armste deel van de bevolking erg duur werd.
De verliezers van de globalisering in de rijke landen (vooral het Westen dus) werden wakker in een wereld waarin hun lonen veel minder gestegen waren dan de woningprijzen en de aandelenprijzen. Als die lonen al niet gestagneerd of gedaald waren.
Sommige partijen zetten zich af tegen “de elites die de globalisering organiseerden” en tegen de migrant als zondebok, en zij kenden succes.
Globalisering werd in de rijke landen ook geassocieerd met meer migratie. De klimaatverandering, ongelijkheid en conflicten blijven inderdaad aanzetten tot migratie. Een deel van de bevolking in de rijke landen, dikwijls diezelfde verliezers van de globalisering, ervoer die migratie als bedreigend voor de eigen levensstijl. Sommige politici speelden daar ook op in. Dat alles samen leidde tot woede. Het ondergroef de steun voor globalisering.
Partijen die zich afzetten tegen “de elites die de globalisering organiseerden” en tegen de migrant als zondebok, kenden succes. Sociale media lieten ook toe om onverdunde eenzijdigheid te verspreiden. Traditionele partijen die de globalisering hadden georganiseerd, verloren stemmen ten voordele van partijen links of rechts van hen.
Een heuse tendens werden nationalistische partijen die voorstellen om terug te plooien op de eigen natie en identiteit. Daarbij valt op dat partijen die aanvankelijk enkel inzetten op angst voor de vreemdeling, meer en meer sociale accenten leggen. Ze doen dat omdat het nationalistische verhaal aanslaat bij veel kwetsbare kiezers. De Britse conservatieven onder Johnson, de Amerikaanse president Trump en ook het Vlaams Belang van Van Grieken danken hun succes aan kwetsbare groepen.
Maar de gevolgen? Het Verenigd Koninkrijk sluit zich af van het Europese vrij personenverkeer. De Verenigde Staten nemen afstand van vrijhandel en maakten invoerheffingen weer salonfähig. Een deel van de regering Trump pleit voor een economische ontkoppeling van China. Kortom: de “deglobalisering” maakt haar opwachting.
De impact van China
Landen die succesvol zijn, krijgen dikwijls navolging. Hét land dat er de voorbije decennia echt uitsprong, is China. Wie 800 miljoen mensen uit de armoede tilt, gooit hoge ogen. China verblufte door in enkele decennia de grootste economie ter wereld te worden en zich te ontpoppen tot technologische supermacht. Andere ontwikkelingslanden inspireerden zich op het Chinese model – Vietnam, Ethiopië en Rwanda – en kennen eveneens een opmerkelijk hoge economische groei.
Zelfs rijke landen willen nu bepaalde aspecten van de Chinese aanpak overnemen. Zo lazen we vorig jaar in een studie van het Bundesverband der Deutschen Industrie: ‘De Chinese regering plant op lange termijn en ontwikkelt ambitieuze langetermijndoelen. Competitie met China verplicht ons om meer op lange termijn en strategisch te denken. De Duitse instellingen en EU-instellingen moeten de moed hebben om visies en “maanmissies” te ontwikkelen.’
Met wat goeie wil kan je de European Green Deal, het ambitieuze klimaatplan van de Europese Commissie, de maanmissie van de EU noemen. Een antwoord op de Chinese plannen, maar dan vanuit de waarden van de Europese samenleving. Het is alsof de EU leert om de neoliberale schroom af te leggen om iets anders dan groei na te streven. We kunnen niet langer uitsluitend zeilen op de kortetermijnimpulsen van markten en verkiezingen, dat vereisen de klimaatramp én de strategische concurrentie van een land als China.
Maar de Chinese invloed werkt ook in andere richtingen. In zijn jaarlijkse democratiebarometer van 2019 kon The Economist niet anders dan vaststellen dat de democratie dezer dagen achteruitboert. Nog slechts vijf procent van de wereldbevolking leeft in een volwaardige democratie.
Veelbetekenend is dat die andere Aziatische reus, India, ook democratische vrijheden afbouwt. In de EU ondermijnen Oost-Europese lidstaten cruciale principes van de rechtstaat. Die erosie gebeurt niet zonder slag of stoot: op veel plaatsen (Hongkong, Polen, Hongarije, India…) is er protest.
Tekenen van een nieuw model
Het politiek-economische model dat uit al die tendenzen opdoemt, is een model waarin de staat (liefst in wisselwerking met de samenleving) meer stuurt. Dat is nodig om ecologische redenen: alleen zo kunnen we een economie ontwikkelen die klimaatvriendelijk is. Rijke, vergrijzende landen leren sowieso al leven met minder groei.
Een grote uitdaging blijft om de ecologische transitie sociaal te maken. We moeten ervoor zorgen dat iedereen kan meedoen. Daar kunnen sociale partijen en actoren echt een verschil maken.
Nu blijkt hoe belangrijk een kwaliteitsvolle overheid is. De dogmatische minachting van de overheid wordt nu voorgoed begraven.
Maar een grotere rol voor staat en samenleving is ook nodig omwille van industrieel beleid (de competitie met China, bijvoorbeeld). De neoliberale schroom om verder te kijken dan groei, wordt afgelegd. Een samenleving mag en moet vandaag iets meer ambiëren dan alleen maar economische groei, die ze dan vervolgens aan de markten overlaat.
De coronacrisis versterkt dit gegeven alleen maar: het is, na de financiële crash van 2008-2009, de tweede keer in iets meer dan een decennium tijd dat de overheden van deze wereld het systeem moeten behoeden voor een depressie. Daaruit blijkt hoe belangrijk een kwaliteitsvolle overheid is. De dogmatische minachting van de overheid, zo eigen aan het neoliberalisme, wordt nu voorgoed begraven.
De strijd om het democratisch gehalte van dit nieuwe model is volop bezig. In sommige landen wint de autoritaire tendens veld, ondanks verzet. Elders wordt geëxperimenteerd met nieuwe manieren om de burger bij het beleid te betrekken.
Je ziet het op dit eigenste moment ook, de wisselwerking tussen overheden en samenlevingen, midden in de coronacrisis in West-Europa. In verschillende landen waren het de samenleving en haar organisaties die de staat aanzetten tot sterkere maatregelen. Je kan de strijd tegen het virus niet winnen als overheid en samenleving, en dus de burgers, elkaar niet versterken.
De-globaliseren
Meer landen zullen “deglobaliseren”. Ze zullen maatregelen nemen die de vrije stroom van goederen, diensten, kapitaal en personen afremmen. Dat strookt met het groeiende succes van nationalistische partijen, maar is soms ook goed te verenigen met groene doelstellingen. Internationale handel heeft immers dikwijls een zware ecologische voetafdruk.
Dat proces was al bezig voor de coronacrisis. Maar die heeft de deglobalisering en het stopzetten van het internationaal verkeer exponentieel versterkt. Het is de vraag of en hoe snel de internationale stromen van mensen, goederen en geld zich daar van gaan herstellen. Nationalistische partijen kunnen het aangrijpen als een illustratie dat het streven naar globalisering niet interessant is, en dat het allerlei vieze risico’s inhoudt.
“Deglobalisering” kan eenzijdig en vijandig gebeuren. Maar het kan ook binnen internationale afsprakenkaders, inclusief de Europese Unie.
Het is ook duidelijk dat verschillende problemen elkaar soms wederzijds kunnen versterken: de klimaatverandering, onderontwikkeling, migratie, nationalistisch terugplooien en de daar vaak mee samenhangende weigering om internationaal samen te werken. Zo’n giftig mengsel kan de problemen niet oplossen, maar kan wel leiden tot meer geweld om migratie onder controle te houden. Ontmenselijkende veralgemeningen maken weer opgeld.
Agressief en xenofoob nationalisme dat internationale samenwerking uitsluit, biedt weinig perspectief en bemoeilijkt coalities tussen ecologisten en nationalisten. Een voorbeeld daarvan is de Trumpvariant van deglobalisering, met zijn misprijzen voor internationale samenwerking. Veel cruciale objectieven vereisen internationale samenwerking. Om maar een paar voorbeelden te noemen: de strijd tegen de klimaatverandering, fiscale rechtvaardigheid en herverdeling, regulering van migratie.
Deglobalisering kan eenzijdig en vijandig gebeuren. Maar het kan ook binnen bestaande of nieuwe internationale afsprakenkaders, inclusief de Europese Unie. Migratie reguleren kan binnen het VN-pact, of eenzijdig. Ecologische grenstaksen invoeren kan compatibel zijn met de regels van de Wereldhandelsorganisatie, of juist niet.
Er is een scenario denkbaar waarin de wereld uiteenvalt door wederzijdse achterdocht. Waar elk land in zijn eentje de strijd tegen de klimaatverandering aangaat, migratie probeert te controleren, een rechtvaardiger fiscaliteit realiseert en de economische interactie met de buitenwereld afbouwt.
Maar er is ook een wenselijk scenario waarin dat andere model stap voor stap opgang maakt, in relatieve samenwerking. Corona illustreert eens te meer dat internationale samenwerking helpt om zo’n crisis te overwinnen: het leren van elkaars ervaringen, het samen zoeken naar geneesmiddelen, het elkaar bijstaan in je uur van nood,… Corona heeft belang van grenzen weer aangetoond. Een land moet soms grenzen kunnen stellen aan zijn openheid.
De komende jaren wordt het zoeken naar een nieuw evenwicht tussen openheid en geslotenheid. We moeten hopen dat de rede, ondanks hevige emoties van woede en angst, en ondanks de sociale media, haar rol blijft spelen.
Dit artikel werd geschreven voor het lentenummer van MO*magazine. Voor slechts 32 euro kan je hier een jaarabonnement nemen! Je kan ook proMO* worden voor slechts 4 euro per maand. Je krijgt dan ook ons magazine toegestuurd en je steunt daarmee ons journalistiek project. Opgelet: Knack-abonnees ontvangen MO* automatisch bij hun pakket.