Europartijen wagen vlucht vooruit

Analyse

Europartijen wagen vlucht vooruit

Europartijen wagen vlucht vooruit
Europartijen wagen vlucht vooruit

Laurens Cerulus en John Vandaele

05 mei 2014

De Europese Unie neemt cruciale beslissingen die ons allen raken. Nationale belangen spelen hierin een grote rol, en toch krijgen ook de politieke ideologiën op Europees niveau een gezicht: de europartijen winnen aan invloed. Schotelen die partijen de Europese burger op 25 mei concrete beleidskeuzes voor? Te weinig, zo blijkt uit een analyse van Laurens Cerulus en John Vandaele.

Op 28 april opende de Universiteit Maastricht de deuren van het Vrijthof. De organisatoren knipten de lichten in de theaterzaal aan, maakten het podium vrij en installeerden katheders. Om zeven uur ’s avonds stapten vier politici dat podium op om het “eerste Europese presidentiële debat” te houden.

De Belgische liberaal Guy Verhofstadt, de Duitse socialist Martin Schulz, de Luxemburgse christendemocraat Jean-Claude Juncker en de Duitse Groene Ska Keller. Allen vertegenwoordigen ze een Europese partij in de koers voor het presidentschap van de Europese Commissie. ‘De keuze ligt bij jullie, de burger’, klinkt het vanuit de partijhoofdkwartieren in Brussel. Alleen: wat zijn die partijen eigenlijk en welke rol vervullen ze. En in welke democratie?

Redelijk ingewikkeld

Dat de Europese Unie een belangrijk beslissingsniveau is geworden, hoeft nog maar weinig betoog. Niet zozeer omdat zeventig procent van onze wetten daar zou geschreven worden, zoals dikwijls verkeerdelijk wordt gesteld – het is veeleer rond de tien tot veertig procent leert recent onderzoek – maar omdat die Europese regelgeving wel op cruciale domeinen betrekking heeft.

Tien tot veertig procent van de nationale wetten wordt door de Europese Unie bepaald.

Als de Unie beslist hoezeer de uitstoot van broeikasgassen moet dalen, en hoeveel hernieuwbare energie er tegen 2030 moet worden geproduceerd, bepaalt ze daarmee voor een groot deel de bandbreedte van het energie- en klimaatbeleid van de lidstaten. Idem voor de two pack- en six pack-richtlijnen die de bandbreedte aangeven van het begrotingsbeleid van de lidstaten. In de lidstaten kan bij wijze van spreken nog wel een andere regering verkozen worden, maar niet echt een ander begrotingsbeleid. Dat is enorm qua macht en bevoegdheid.

De grote vraag is dan ook of de 500 miljoen Europeanen veel in de melk te brokkelen hebben bij deze cruciale beslissingen. Het antwoord op die vraag is, zoals alles met Europa, redelijk ingewikkeld. In de beslissingen van de Europese ministerraden hebben nationaal verkozen ministers één van de 28 stemmen. Als er dus invloed is, is die erg indirect en ondoorzichtig. Dat geldt evenzeer voor de beslissingen van de Europese Commissie, waarvan de leden worden benoemd door de lidstaten op basis van nationale overwegingen.

Wel moet de Commissie als geheel de steun verkrijgen van het Europees Parlement. Dat parlement wordt wél direct verkozen door de Europese bevolking, al daagt er systematisch minder volk op voor de stembusgang. Het parlement heeft – gelukkig maar – ook meer macht dan vroeger: het mag merkwaardig genoeg nog steeds niet zelf het initiatief nemen om wetten te maken, maar alle Europese directieven moeten wel mee door het parlement worden goedgekeurd. Europese parlementairen zijn in dat stemgedrag vrijer dan hun nationale collega’s aangezien de Commissie niet bestaat uit een coalitie van Europese partijen die de parlementairen met een ijzeren partijdiscipline mordicus overeind moeten houden.

Vraag is natuurlijk of het Europese Parlement tot stand komt op basis van Europese overwegingen, dan wel op basis van vage intuïties over partijen die veeleer gebaseerd zijn op nationale kwesties. In een land als België, waar Europese verkiezingen zelden of nooit los van nationale verkiezingen worden georganiseerd, is een loskoppeling van het nationale alleen al om die reden moeilijk.

Maar zelfs in landen waar de Europese verkiezingen apart worden georganiseerd, krijgen kiezers zelden heldere Europese keuzes voorgeschoteld. Dat heeft zeker te maken met de aard van de Europese partijen.

© EU 2014, source EP - Association des Architectes du CIC: Vanden Bossche sprl, CRV s.A., CDG sprl, Studiegroep D

Het Europees parlement in Brussel.

© EU 2014, source EP - Association des Architectes du CIC: Vanden Bossche sprl, CRV s.A., CDG sprl, Studiegroep D

De europartijen in een notendop

De grote politieke breuklijnen lopen vaak gelijk in Europese lidstaten, waar men socialisten, centrum-rechtsen, liberalen, conservatieven, ecologisten of populisten aantreft.

De geestesverwanten groeperen zich op Europees niveau in (momenteel 13) politieke partijen. De grote spelers zijn de Partij van Europese Socialisten (PES) en de Europese Volkspartij (EVP). Zij zijn verbonden met de grootste fracties in het Europarlement en hebben de meeste regeringsleiders in hun rangen. Ook het liberale ALDE staat sterk en de Europese Groene Partij (EGP) kan zijn stempel drukken.

Sinds 2009 verenigt de Alliantie van Europese Conservatieven en Reformisten (AECR) de rechterzijde. Daarnaast bestaat er een reeks kleinere spelers, vaak opgericht door eurosceptische, regionalistische of populistische partijen.

De Europese partijen zijn voor maximum 85 procent gefinancierd door het Europees Parlement. De overige fondsen komen van lidgeld en donaties.

Onlangs keurde het Europees Parlement nieuwe regels goed die de Europese partijen financieel moeten versterken vanaf 2017. Het statuut wordt ook afgeschermd voor racistische, xenofobe partijen of groepen die “Europese waarden” niet respecteren.

Het voordeel van vaagheid

Die Europese partijen zijn eerder ‘conglomeraten van partijen’, zegt Jean-Luc Dehaene. Richard Corbett, een Britse sociaaldemocraat die voor Herman Van Rompuy werkt, heeft het over een ‘federatie van partijen’. De leden van die Europese groeperingen zijn partijen en geen burgers, wat meteen de afstand tot de burger illustreert.

De veelheid aan lidpartijen, elk geworteld in een nationale politieke dynamiek, maakt het voor deze federaties moeilijk om tot sterke programma’s te komen. Elke verkiezing opnieuw stemmen de leden een zogenaamd “manifest”. In het geval van de socialistische familie, PES, en de christen-democraten van het EVP bevatten die niet veel meer dan enkele pagina’s. De liberalen maken het iets langer; de Groenen zijn het meest gedetailleerd. Die beknoptheid staat in schril contrast met de vaak erg gedetailleerde programma’s die nationale partijen voor nationale of regionale verkiezingen voorleggen.

Roland Freudenstein, directeur van het Martens Centrum – de studiedienst van de EVP, zeg maar – geeft toe dat de manifesten beknopt en veeleer vaag zijn. Al te vaak valt men voor de Europese manifesten terug op de kleinste gemene deler, het minimum minimorum dat alle partijen delen. Al wat politiek gevoelig ligt, verdwijnt uit de plannen. En toch, meent Freudenstein, ‘zijn er ook andere methodes. Een afruil is er één van: daarbij aanvaarden partijen sommige moeilijk te slikken standpunten in ruil voor toegevingen die dan weer voor anderen moeilijker liggen.’

Al te vaak valt men voor de Europese manifesten terug op de kleinste gemene deler. Al wat politiek gevoelig ligt, verdwijnt uit de plannen.

Het instrument dat Europese organisaties nog het liefst van al hanteren is, zegt Freudenstein,om een kwestie op ‘een hoger niveau van abstractie’ te tillen. ‘Sommigen noemen dit vaagheid. Maar het is niet hetzelfde als de kleinste gemene deler: je verwoordt iets op zo’n algemene manier dat iedereen zich erin kan vinden.’

Het gevolg, zo blijkt in de weken voor de verkiezingen, is dat het EVP-verkiezingsprogramma vervalt in algemeenheden. Ook hun topkandidaat, oud-premier van Luxemburg Jean-Claude Juncker, komt al te vaak met platitudes als ‘een EU die groots is in grote kwesties en klein in kleine kwesties’. Dergelijke algemeenheden wekken bij de kiezer niet direct vertrouwen op. Bovendien blijft het voor de concrete beleidskeuzes koffiedik kijken. Hoe kan de Europese burger dan effectieve keuzes maken?

Die vaagheid laat ook toe om hetzelfde principe in de verschillende lidstaten op een andere manier uit te leggen. Freudenstein: ‘Dat is vaak schipperen tussen wat politiek haalbaar is in verschillende lidstaten. De grote lijn – het evenwicht tussen fiscale consolidatie (de tering naar de nering zetten, nvdr) en investeringen in economie – is duidelijk. Maar ik vertel niets nieuws als ik zeg dat de nadruk in zuidelijke landen op investeringen, en in noordelijke op consolidatie ligt.’

Ook Dehaene geeft toe dat het EVP-standpunt in Griekenland op een heel andere manier wordt uitgelegd dan in Duitsland: ‘Dat is ook normaal, de situatie is er anders.’ En zelfs in nationale partijen zijn er vaak meningsverschillen, voegt Corbett toe: ‘De Schotse tak van Labour ziet de zaken anders dan de Engelse tak.’

Het EVP-standpunt wordt in Griekenland op een heel andere manier uitgelegd dan in Duitsland.

Partijvorming achter de schermen

De europartijen staan dus ver van de burgers, grossieren in vaagheden en leggen de kiezers in de verschillende lidstaten verschillende keuzes voor. Toch is er al een weg afgelegd. In de Europese politiek gaan de partijen meer samenhang vertonen in hun aanpak. Corbett: ‘Vroeger was er zelfs geen partij, enkel een unie van socialistische partijen. Er was niet echt een gemeenschappelijk manifest. Ook in het parlement is er meer samenhang gegroeid binnen de verschillende fracties (“groepen” genaamd, nvdr.)’ Dat blijkt ook uit onderzoek dat de ngo VoteWatch hiernaar deed.

Zeventig procent van alle stemmingen in het Europees parlement werden beslist door een zogenaamde grote coalitie tussen de Europese Volkspartij en de Partij van de Europese socialisten (PES), eventueel aangevuld met andere stemmen.

Vijftien procent raakte erdoor met een centrumlinkse meerderheid met de PES, de Groenen, de liberale groep onder leiding van Guy Verhofstadt  en Verenigd Links (met de Duitse Die Linke en de Nederlandse SP). Dat was bijvoorbeeld het geval voor de nieuwe regels inzake het verbod op het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen in de lidstaten.

De overige vijftien procent haalde het met een centrumrechtse meerderheid met de EVP en verschillende liberale groepen. Dat was bijvoorbeeld het geval voor de zeer belangrijke six pack-directieve over economisch bestuur, die het Europese besparingsbeleid in de lidstaten doordrukte.

‘Eens je een eengemaakte markt hebt, krijg je politieke verschillen over de regels die deze markt moeten sturen. De visie op die regels verschilt niet zozeer van land tot land dan ze verschilt op basis van politieke overtuiging,’ meent Corbett.

Het maakte ruimte voor beïnvloeding, die de Europese partijen handig ingevuld hebben. In vele gevallen fungeert het hoofdkwartier van pakweg de EVP of de PES als bruggenbouwer. Fractieleiders uit het parlement zitten er samen met regeringsleiders en eurocommissarissen. De afspraken die gemeenschappelijk gemaakt worden, zinderen na in de beslissingen die de verschillende instituties achteraf nemen.

Zowel Freudenstein als Corbett wijzen op het toegenomen belang van de zogenaamde pre summit meetings. Bij elke Europese Raad in Brussel komen de ministers van de verschillende Europese partijen eerst samen om een gemeenschappelijke lijn af te spreken. Het geeft de secretariaten van de grote europartijen een geduchte rol in het bepalen van de agenda en beleidsvoorstellen, duidt Freudenstein.

© EU 2014, source EP

Plenaire zitting van het Europees parlement in Brussel, maart 2014.

© EU 2014, source EP

Probeersels voor de schermen

De laatste jaren werkten de grote politieke partijen aan een plan om deze nieuwe dimensie ook voor de burger zichtbaar te maken Het Verdrag van Lissabon, dat in 2009 van kracht werd, geeft het Europees Parlement de macht om de nieuwe voorzitter van de Commissie te verkiezen in een stemming. Vandaag voeren in totaal zes kopstukken campagne voor die functie, in naam van hun europartij.

Het plan ontsproot bij de partijen zelf. Zij overtuigden de parlementaire fracties en vochten het laatste jaar ook voor de goedkeuring van nationale regeringsleiders die tot hun politieke familie behoren.

Deze kandidaat-voorzitters zijn de meest recente stap in de emancipatie van de Europese partijen, zegt Freudenstein: ‘Voordien was er geen campagne. Nu rollen de (grote) partijen elk een campagne uit voor hun kopstuk en dat gaat noodgedwongen samen met het uitwerken van een programma.’

De Groenen organiseerden zelfs voorverkiezingen om hun brede achterban de kandidaat-voorzitters rechtstreeks te laten kiezen uit vier kandidaten. Toen die vier Europese kandidaten zichzelf in Brussel voorstelden, zat de zaal afgeladen vol. De sfeer was opgewonden. Het lijkt in elk geval een manier om de Europese verkiezingen dichter bij burgers te brengen.

Dat vindt ook Julian Priestley, de voormalig secretaris-generaal van het Europese Parlement die vandaag de campagne van socialist Martin Schulz leidt. Hij legt uit dat het een snuifje politiek toevoegt aan de verdeling van topfuncties op Europees niveau. ‘Het grote verschil is de focus op personaliteiten (de kandidaat-voorzitters, nvdr). Dat heb je nodig in de politiek’, zegt de Brit. ‘Daarbij komt nog dat het een echte _grassroots-_beweging op gang heeft gebracht. Partijsympathisanten gaan de straat op om hun kandidaat te steunen. Dat is een nieuw gegeven.’

Anderen, zoals auteur David Van Reybrouck, stellen daar vragen bij. Volstaat het om de hijgerigheid rond partijpolitieke topkandidaten die de nationale politiek zo kenmerkt, te transfereren  naar het Europese niveau? Dreigt dat niet juist de aandacht af te leiden van de levensbelangrijke inhoudelijke vragen die het Europese beleid inhoudt? Hoger stelden we al vast dat diezelfde Europese partijen,  die nu wel gezichten naar voor schuiven, grote moeite hebben om  de echte keuzes concreet te articuleren in hun manifesten: men blijft doelbewust vaag omdat het de enige manier is om iets gezegd te krijgen op Europees vlak. De echte keuzes gebeuren dan noodgedwongen na de verkiezingen.

De echte keuzes gebeuren noodgedwongen na de Europese verkiezingen.

Presidentiële debatten zoals dat in Maastricht eind april moeten de aandacht van de burger trekken. Ze moeten tonen dat de Europese Unie niet het technocratische apparaat is dat die burger sinds 2008 o zo pijn gedaan heeft door besparingen op te dringen. De vraag rest of de Europese burger ook geboeid kan worden door deze “presidentiële strijd”.

De race brengt niet de beste politici van Europa naar boven, zeggen critici. Jean-Luc Dehaene vindt het ‘een slecht goed idee’. Dehaene: ‘Goed omdat het de verkiezingen dichter bij de mensen brengt. Slecht omdat door de manier waarop het is uitgewerkt mensen hun post moesten verlaten om kandidaat te zijn. Daardoor krijg je niet noodzakelijk de beste kandidaten. Juncker zou nooit kandidaat geweest zijn indien hij nog premier was geweest.’

© Michael Kooren / Reuters

Verhofstadt, Schulz, Keller en Juncker zijn kandidaat om de Europese Commissie te gaan leiden. Eind april gingen ze in Maastricht met mekaar in debat.

© Michael Kooren / Reuters

David Van Reybrouck merkte in een stuk op De Correspondent al smalend op dat het leeuwendeel van de burgers ook niet op die kandidaten kan stemmen. Op Juncker kunnen slechts 200.000 van de 500 miljoen Europeanen rechtstreeks stemmen. Voor Verhofstadt is het iets beter maar gaat het ook maar om een fractie (de Vlamingen maken ongeveer een procent uit van alle EU-burgers).

Op Juncker kunnen slechts 200.000 van de 500 miljoen Europeanen rechtstreeks stemmen.

Of de race tussen de kandidaat-voorzitters helpt om de verkiezing te “europeaniseren”, hangt ook af van de mate waarin nationale partijen de ‘kandidaten’ uitnodigen. Naar verluidt ziet het Britse Labour liever de socialistische kandidaat-voorzitter Schulz niet opdraven op Engelse bodem. Het zou hun campagne meer kwaad dan goed doen.

En dan rest nog de vraag of de populaire media klaar zijn om mee te stappen in het verhaal. Die schenken aandacht aan politiek binnen de landsgrenzen, maar haken gemakkelijk af wanneer het gaat om Europese politiek. In België zal het Europese traditiegetrouw weer begraven worden onder de regionale en nationale “theaterdemocratie”. Daar “spelen” de immers de beter gekende politici, de “blockbuster-acteurs” in termen van kijkcijfers.

Komt daar nog bij dat het hele idee nog in zijn tegendeel kan uitpakken. Er is immers geen garantie dat een van deze kandidaten ook effectief voorzitter wordt. Corbett: ‘Herman Van Rompuy zal als een soort informateur het terrein verkennen en zien wie – gezien het verkiezingsresultaat – een aanvaardbare kandidaat is voor het parlement en de Europese Raad.’ Het is best mogelijk dat het parlement daar een andere visie op heeft dan de Raad maar uiteindelijk beslist de Raad. Als het niet een van de kandidaten wordt die zich gepresenteerd heeft aan de kiezer, is dat een nieuwe kaakslag in het gezicht van diezelfde kiezer.’

De vraag van één miljoen

Hoe het experiment met de kandidaat-voorzitters zal uitdraaien, is voor na de verkiezingen. Het is een eerste keer en of het ook slaagt, is de ‘vraag van één miljoen’ volgens Roland Freudenstein. En toch hebben de Europese partijen nu al een overwinning behaald: ze versterken opnieuw hun positie als centrale speler, als hoeder van een Europese democratie volgens ideologische breuklijnen.

Bruggen slaan tussen regeringsleiders en Europese kopstukken, tussen verwante commissarissen en Europarlementariërs – dat was er al. De brug slaan met de burger is de volgende uitdaging – ook voor de partijen.

De brug slaan met de burger is de volgende uitdaging.

De Europese Federalistische Partij wil daarin nog veel verder gaan door in alle lidstaten uit te pakken met dezelfde Europese lijst van kandidaten. Pietro De Matteis, co-voorzitter van de Europese Federalistische Partij: ‘Ons wordt soms gezegd dat we gek zijn. En mensen hebben daarin misschien gelijk. Maar wanneer we pan-Europese lijsten creëren, gaan burgers zich interesseren.’

Jean-Luc Dehaene gelooft niet in dergelijke vlucht vooruit. Dehaene: ‘We moeten daar eerst een Europese geest voor creëren. Die was er tot het einde van de Koude Oorlog wel. Nu is die ook nodig om onze stem nog te laten horen in de globale economie, maar blijkbaar is dat niet sexy genoeg, of te rationeel om mensen er warm voor te maken.’

Het is de eeuwige vraag van de kip of het ei als het gaat om Europese integratie.