Evo Morales begint derde ambtstermijn
Klaartje Brys
21 januari 2015
Op 22 januari trad Evo Morales voor een derde keer op rij aan als president. Geen andere president deed het hem voor. Als reactie op de verkiezingsuitslag in oktober 2014 verklaarde hij 'dit is een uitdrukking van bevrijding van onze volkeren. Tot wanneer blijven we onderworpen door het kapitalistisch systeem? Dit is een triomf voor antikolonialisten en anti-imperialisten'. Het radicaal klinkende discours strookt echter niet met wat er in de praktijk gebeurt. Welke koers vaart Evo Morales eigenlijk?
Evo Morales tijdens een Aymara ceremonie met inheemse leiders in het Kalasasayapaleis van Tiwanaku (2010)
© Reuters
Het economische beleid is hetzelfde als dat van neoliberale regeringen en stoelt op export van primaire grondstoffen en het tevreden houden van de multinationals. Voor het creëren van een klimaat waarin de bedrijfswereld zich “rustig, tevreden en vol verwachting” voelt, ontving Evo Morales een emblematische gouden medaille van CNN. Ondertussen komen Moeder Aarde, inheemse volkeren en de democratie steeds meer onder druk te staan.
Een grondwet voor Het Goede Leven
Evo Morales kwam in 2005 voor het eerst aan de macht met de partij MAS (Movimiento al Socialismo), na een periode van grootschalige protesten tegen het neoliberale beleid van een brede sociale beweging van inheemse groeperingen, boeren, arbeiders, en andere organisaties uit het hele land. Dit verbond eiste collectief een nieuwe grondwet, met meer aandacht voor de culturele diversiteit van Bolivia en voor de tot dan toe nagelaten sociale en ecologische rechten van de bevolking.
Onder Evo Morales werd de nieuwe Grondwet uitgewerkt en in een referendum in 2009 aangenomen. Opvallende punten zijn dat Bolivia gedefinieerd wordt als een ‘plurinationale’ staat waarbinnen de bestuursvormen van de verschillende etnische bevolkingsgroepen erkend worden en ze zeggenschap krijgen binnen hun eigen grondgebied. Het geheel van de grondwet staat in het perspectief van ‘El Vivir Bien’ (het goede leven), waarbij gestreefd wordt naar een duurzaam levensmodel voor de mens en natuur, het veiligstellen van de toekomst van volgende generaties en het voortbestaan van de planeet. Dat was de grondwet.
De uitwerking van de verschillende specifieke wetten gebeurde in de jaren die volgden en stilaan werd het duidelijk dat de regering van Evo Morales een andere koers volgde, in tegen de idealen waarvoor hij zelf mee gestreden heeft.
Steeds meer afhankelijk van grondstoffen
Sinds het aantreden van Morales beleeft Bolivia een periode van economische bloei. Het land heeft één van de snelst groeiende economieën van Zuid Amerika. Voor de eerste helft van 2014 kende het BNP een groei van 5,16% (enkel Colombia deed beter met 6,4%) maar men sloot het jaar af met een daling.
De buitenlandse schuld verminderde van 94% in 2003 naar 40% van het BNP in 2013. De internationale reserves namen toe van $1.000 miljoen dollar naar $15.000 miljoen dollar. Tussen 2003 en 2013 daalden de officiële armoedecijfers van 63% naar 45%. Deze cijfers tonen over het algemeen een economische groei, maar zeggen niets over de duurzaamheid en structuur van het model dat gevolgd wordt.
Christophe Meneboeuf (CC BY-SA 3.0)
Al eeuwen is Bolivia een mijnbouwland, maar de laatste decennia is deze activiteit enorm toegenomen en onder het bewind van Evo Morales is de trend nog verscherpt: in de periode vóór hem, 1999-2005, werd 176 duizend ton uitgevoerd, onder zijn regering (2006-2013) 450 duizend ton. Het exportvolume nam enorm toe maar vertaalde zich niet in een evenredige stijging van de inkomsten, door de verslechterde handelscondities op de internationale markt.
Ook de petroleum en gaswinning kende een historische groei onder Morales. De olie- en gassector is al 120 jaar actief in Bolivia, maar de laatste twintig jaar neemt de tendens toe met opnieuw een forse stijging tijdens het bewind van Evo Morales. In 2010 werden 56 nieuwe exploitatiezones voor gas en petroleum goedgekeurd, in vijf jaar tijd (2007-2012) werd de oppervlakte die de sector in beslag neemt ver-12-voudigd: van 2.1 miljoen hectaren naar 24.7 miljoen hectaren. Dat wil zeggen dat één vierde van het land een exploitatieconcessie boven het hoofd heeft hangen.
Natuur onder druk
Met de doelstelling de export van primaire grondstoffen te verhogen worden nieuwe en beschermde territoria verkend en in concessie gegeven, zowel voor gas, petroleum als voor mijnbouwactiviteiten. Zo betreedt de gas en petroleumsector 11 van de 22 beschermde natuurgebieden van het land. Een aantal ervan zullen grote schade van deze industrie ondervinden omdat het grootste deel van hun gebied onder contract staat.
Dat natuurgebieden geen beschermde regio’s meer zijn, komt doordat Bolivia het einde van zijn reserves ziet naderen. Experten schatten dat er nog voor zes jaar gas en petroleum in de grond zit (berekend op het exportvolume; als Bolivia deze grondstoffen niet zou uitvoeren, zouden de reserves van het land nog een 25-tal jaar bieden).
Vicepresident Álvaro García Linera: “het is goed dat we parken hebben. Maar dat betekent niet dat we blijven leven zoals 400 of 300 jaar geleden.
En dus kijkt de huidige regering vooral naar hoe en waar zij nú winst kan maken, zo stelde de vicepresident Álvaro García Linera: “het is goed dat we parken hebben. Maar dat betekent niet dat we blijven leven zoals 400 of 300 jaar geleden, want als wij deze rijkdommen niet benutten zijn het anderen”. Aan toekomstige generaties wordt niet gedacht.
Dezelfde trend doet zich voor bij de mijnbouw. Door de nieuwe mijnbouwwet (mei 2014) is uitbreiding van mijnbouwactiviteiten naar niet traditionele zones mogelijk. Hierdoor zullen hele regio’s die nu in staatshanden zijn geprivatiseerd worden. Bovendien legaliseerde de nieuwe wet de 8.249 bestaande contracten en aanvragen zonder dat er verder onderzoek gebeurde naar de impact van mijnbouw in de omgeving voor mens en natuur.
Een ander zeer polemisch punt van de nieuwe mijnbouwwet is dat er geen enkel controlemechanisme wordt ingevoerd voor het gebruik van water. De staat stelt gratis water ter beschikking voor mijnbouwactiviteiten. De bedrijven moeten niet op voorhand aantonen waar zij water zullen halen, ze zijn vrij om waterlopen te verleggen of de nodige infrastructuur te bouwen om genoeg water te bekomen en ze zijn niet verplicht de effecten van hun activiteiten aan te tonen.
Gerd Breitenbach
Het (voorlopige) resultaat is dat tussen 11% en 16% van de rivieren in Bolivia voor mijnbouw wordt gebruikt en 53% van de meren valt onder een mijnbouwcontract. De watervoorraad slinkt hierdoor enorm en het resterende water wordt vervuild waardoor hele leefgemeenschappen, landbouw en ecosystemen aangetast en vernietigd worden. Terwijl 97% van de grondstoffen wordt geëxporteerd, wordt er geen enkele dollar betaald voor het gebruik van water of toegebrachte schade aan het milieu en aan de sociale omgeving. Dit staat haaks op het fundamenteel recht op drinkbaar water dat opgenomen werd in de grondwet.
Agro-industrie triomfeert
Bolivia kent twee landbouwsystemen: de traditionele kleine landbouw voor interne consumptie en de grootschalige industriële landbouw voor de export. De Boliviaanse grondwet en het overheidsdiscours geven hoop voor boeren die voor de lokale markt produceren en bijdragen aan voedselsoevereiniteit en voedselzekerheid. Maar in de realiteit worden zij niet gesteund en het beleid zet in op industriële landbouw.
Het project ‘De laaglanden van het Oosten’, op gang gezet door de Wereldbank in de jaren negentig, heeft een strategische rol gespeeld in de uitbreiding van het landbouwgebied in deze regio. Vele hectaren subtropisch woud werden gekapt met de belofte de boliviaanse economie een duwtje in de rug te geven.
Tussen 1990 en 2012 werd de productie van soja vertienvoudigd (van 234.000 ton naar 2,4 miljoen ton soja), de verbouwde oppervlakte expandeerde acht maal en bedraagt nu meer dan 1 miljoen hectaren. In 2013 bracht de verkoop van soja 1,175 miljoen dollar op, wat na de verkoop van gas en mineralen de grootste inkomsten verstrekten voor het land.
Sojaveld in Santa Cuz, Bolivië)
CIAT (CC BY-SA 2.0)
De industriële landbouw van monocultuur wordt gekenmerkt door het intensieve gebruik van de grond, de enorme hoeveelheid water voor irrigatie, het gebruik van genetisch gemanipuleerde zaden, kunstmeststoffen en pesticides (op basis van fossiele brandstof). Hoge rendementen worden geboekt op korte termijn, maar vervolgens blijft een totaal verarmde grond achter met vervuiling van het oppervlaktewater en ondergrondse bronnen.
Dit landbouwsysteem is in handen van een tiental buitenlandse bedrijven, aangetrokken en versterkt door de mondiale tendens van “landgrabbing”, waarbij land een speculatiegoed is en lokale bevolking, cultuur en natuur niet meetellen. De agroindustrie is niet geïnteresseerd in het diversifiëren van teelten of het produceren van voedsel voor de nationale markt, wel in intensieve industriële landbouw van grondstoffen om te exporteren en elders te verwerken tot allerlei producten, zoals veevoer en biobrandstoffen.
Men spreekt van een agrobusiness macht omdat ze de hele productieketen beheert: van de gronden, de genetisch gemanipuleerde zaden met het daarbij horende pakket van kunstmeststoffen, pesticides en herbiciden, de biotechnologie en machinerie, tot de commercialisering, de export en de verwerking.
Hiertegenover staat het traditionele landbouwsysteem. Eén derde van de bevolking in Bolivia woont op het platteland en leeft van kleinschalige landbouw. Zij produceren voor de lokale voedselmarkt.
Eén derde van de bevolking in Bolivia woont op het platteland en leeft van kleinschalige landbouw.
Dit zou dus de cruciale sector zijn om in te investeren om de voedselsoevereiniteit te versterken, want door de grote diversiteit aan klimaten, ecosystemen en vegetatie die het land kent, is dit een haalbaar streefdoel. De nieuwe grondwet en het ‘proceso de cambio’ (veranderingsproces), dé slogan van Morales’ regering, promoten ook ecologische landbouw, de herwaardering van de inheemse cultuur, het terug in praktijk brengen van ancestrale kennis en landbouwmethodes, en andere manieren om voedselveiligheid en soevereiniteit te garanderen. Dit alles om op die manier ‘el Vivir Bien’ te realiseren.
Maar in de publieke concrete wetgeving en maatregelen wordt echter een tegenovergestelde koers gevaren. De wet ‘Revolución Productiva Agropecuario’ (Productieve Revolutie voor Landbouw en Veeteelt) die in juni 2011 werd goedgekeurd, staat bol van tegenstellingen. De inleiding stelt dat via de nieuwe wetgeving ‘voedselsoevereiniteit zal worden bekomen onder veilige en kwaliteitsvolle voorwaarden in het teken van het Goede Leven voor de boliviaanse bevolking’. Tegelijkertijd ondermijnt de wet de voedselsoevereiniteit door het gebruik van genetisch gemanipuleerde zaden goed te keuren.
Voortaan moeten alle zaden bestemd voor landbouwproductie worden geregistreerd, gecertificeerd, gecontroleerd en gecommercialiseerd door het ‘Boliviaans Zaden Instituut’, een nieuw in het leven geroepen orgaan. Personen die zaden commercialiseren, gebruiken, verdelen, uitwisselen of vervoeren en die niet door dit Instituut zijn erkend, riskeren sancties als geldboete, afname van de zaden, en sluiting van hun activiteiten. Hiermee wordt de natuurlijke zadendiversiteit ingeperkt tot een zeer gereduceerde hoeveelheid van gecertificeerde zaden, controleerbaar door monopolies als Monsanto.
In de inheemse rurale gemeenschappen functioneert de diversiteit van zaden als een ecologisch mechanisme om plagen, ziektes en klimaatsveranderingen het hoofd te bieden en de voedselvoorziening te garanderen. Door de privatisering van de zaden raakt de wet deze gemeenschappen in de kern van hun voedselvoorzieningssysteem en bedreigt daarmee hun autonomie en voortbestaan.
Dat de kleine lokale landbouw geen prioriteit is voor de overheid blijkt ook uit het ‘begrotingsplan’ voor de periode 2010-2015. Slechts 0.8 % gaat naar plattelandsontwikkeling.
Een concreet gevolg van de sobere investering in kleinschalige landbouw en het inzetten op extractieve landbouw, is de stijgende voedselimport en daarmee de toenemende afhankelijkheid van het buitenlands aanbod en internationale prijzen. Onder het bewind van Evo Morales is de invoer van voeding maar liefst verdriedubbeld: in 2006 bedroeg die 218 miljoen dollar, in 2013 kostte de import 655 miljoen dollar (dat is een gemiddelde stijging van 7,7% per jaar).
Vrij spel voor transnationale bedrijven
Hoewel het beleid van Evo Morales in vele middens bejubeld wordt om de economische bloei in het land, is deze grotendeels te danken aan de gunstige prijzen op de internationale grondstoffenmarkt. Door de totale afhankelijkheid van de uitvoer van primaire grondstoffen wordt er een zeer kwetsbaar en onhoudbaar model gevolgd, want de invloed van de staat over zijn inkomsten is nihil tegenover het vrije spel van transnationale corporaties en beursmechanismen. Momenteel dalen de internationale prijzen waardoor de economische positieve tendens in Bolivia weldra zal omslaan.
De Boliviaanse staat loopt ook een groot deel van de economische winst mis. Enerzijds is dit te wijten aan een verdere privatisering, zo komt bijvoorbeeld de mijnbouwsector steeds meer in buitenlandse handen. Enkel bij de winning van zink heeft de staat een aandeel van 3,71%. De andere belangrijkste metalen -goud, zilver en lood- zijn volledig in handen van mijnbouwcoöperaties en transnationale bedrijven.
Het gaat niet om een ‘genationaliseerde’ sector zoals de overheid graag laat geloven.
Ook de winsten uit de gas- en petroleumwinning zijn pover want het nationale petroleum- en gasbedrijf YPFB (Yacimientos Petrolíferos Fiscales Bolivianos) werkt steeds in associatie met Petrobras (Brazilië) en Repsol (Spanje), waarbij het staatsaandeel marginaal is. Het gaat niet om een ‘genationaliseerde’ sector zoals de overheid graag laat geloven. Anderzijds, creëerde Morales een fiscaal voordelig klimaat voor extractieve bedrijven, met de hoop investeerders aan te trekken, nieuwe terreinen te verkennen en de export te verhogen.
Bedrijven die ontginningen doen in nieuwe gebieden moeten zelfs de eerste drie à vijf jaar geen belasting betalen. Hierdoor wordt het aandeel voor de staat drastisch verminderd en om deze ‘verliezen’ te compenseren wordt een verhoging van de belasting aan de bevolking doorgevoerd. Bovendien worden de inkomsten niet geïnvesteerd in de eigen industrie of in andere economische of sociale sectoren. Dus als de reserves op zijn, zal er nog weinig te zien zijn van de periode van economische bloei.
Tekenend voor het ontginningsmodel is dat in de regio’s waar grondstoffen gewonnen worden, de armoede zeer groot is. Bijvoorbeeld, meer dan 90% van de bevolking van het departement Potosí (dé mijnbouwstreek bij uitstek) leeft in extreme armoede en wordt niet meegenomen in de lokale economische groei.
Ook al is over het algemeen de armoede onder Morales tot 45% teruggebracht, de kloof tussen arm en rijk is vergroot. Enerzijds worden de armen extreem arm, de informele economie boomt in de steden (alleen al in La Paz nam het aantal personen die op straat iets verkopen –en dus geen enkele vorm van sociale zekerheid kennen- toe van 69.948 in 2001, naar 80.066 in 2012).
Lees ook Het conflicterende beleid van Evo Morales
Aanhangers van Morales roepen trots dat er dankzij de uitvoer van grondstoffen een sociale politiek gevoerd kan worden. Maar de bonussen voor ouderen en schoolgaande jeugd (200 Bolivianos (ongeveer 20€) op het einde van het schooljaar) betekenen niets structureels. Het zijn kruimels voor de overheid en een povere cent voor de bevolking. Langs de andere kant worden nieuwe economische elites gevormd uit de sectoren waar Morales op steunt: coöperativisten uit de mijnbouw, cocaboeren en grote landbouwindustriëlen, krijgen steeds meer economische en politieke macht.