Het zuiden krijgt meer stem in wereldbestuur

Analyse

Het zuiden krijgt meer stem in wereldbestuur

De onderhandelingen over een andere machtsverdeling bij het Internationaal Muntfonds (IMF) en Wereldbank (WB) zijn vorige maand in Singapore begonnen. Ons land zal aan het einde van die rit aan macht inboeten.

België bereid macht in te leveren in IMF

De wereld verandert. De verhoudingen tussen Noord en Zuid, de arme en rijke landen, evolueren. Dat blijkt uit de economische cijfers van heel wat ontwikkelingslanden, waaronder India en China, die nu al meer dan een decennium veel sneller groeien dan de rijke landen. De twee Aziatische giganten waren eeuwenlang ‘s werelds economische zwaargewichten, en zijn kennelijk op weg om die plaats te heroveren. De leiders van de huidige grootmachten blijken bovendien bereid om de formele machtsverhoudingen, zoals die vastliggen in de internationale instellingen, aan die nieuwe werkelijkheid aan te passen.
Half september werd in Singapore op de jaarvergadering van het IMF en de WB alvast beslist dat de machtsverhoudingen in beide instellingen moeten veranderen. Dat was nodig, want nergens is de overmacht van de rijke landen zo groot als in deze instellingen: samen hebben ze er meer dan 60 procent van de stemmen. In het IMF heeft een klein land als België 2,13 procent van de stemmen -meer dan India, Mexico of Indonesië- en komt daarmee op de twaalfde plaats. Omdat België in de bestuurraad van 24 directeurs ook een reeks Oost- en Centraal-Europese landen plus Turkije vertegenwoordigt, had de Belgische IMF-directeur Willy Kiekens meer dan 5 procent van het totale stemmenaantal achter zich. Daarmee kwam hij net na de VS, Duitsland en Japan.
Ook andere kleine Europese landen zoals Nederland en Zwitserland genoten gelijkaardige impact. De 25 EU-landen hadden meer dan 32 procent van de stemmen, de VS slechts 17 procent. Nochtans weegt de Amerikaanse economie evenveel als de Europese. De Europese oververtegenwoordiging komt onder meer door de formule waarop de stemmen-en machtsverdeling is gebaseerd. Die formule kent veel gewicht toe aan de buitenlandse handel, en kleine Europese landen hebben in verhouding veel meer buitenlandse handel dan grote landen als de VS of India.

Verandering

In september werd een eerste kleine verandering goedgekeurd: de landen waarvan het stemmengewicht het sterkst afweek van hun economisch gewicht -China, Zuid-Korea, Mexico en Turkije- kregen nu al een verhoging van hun zogenaamde quotum. Dat betekent dat ze meer geld moeten bijdragen aan het IMF, maar in ruil meer macht krijgen. Daarnaast werd afgesproken dat de formule waarop de machtsverdeling is gebaseerd, moet worden aangepast zodat het Zuiden meer stemmen krijgt. België zal dus een beetje van zijn internationale macht moeten inleveren.
Deze verandering komt er niet alleen omdat de rijke landen zo verlicht zijn. De ontwikkelingslanden vragen er al jaren om, maar stilaan keerden ontwikkelingslanden die het zich konden permitteren, zich ook af van de instelling. De Aziatische landen waren tijdens en na de Aziatische financiële crisis van 1997 heel ontevreden over het IMF omdat het volgens hen niet alleen maatregelen oplegde die de crisis verscherpten, maar tevens voorwaarden stelde in het voordeel van de westerse landen. Van Zuid-Korea werd bijvoorbeeld geëist dat het zijn markt voor buitenlandse wagens meer openstelde in ruil voor IMF-geld. Nochtans heeft zo’n maatregel weinig te maken met het oplossen van een muntcrisis. Sindsdien gingen de Aziatische landen, gevolgd door de Latijns-Amerikaanse landen, grote geldreserves aanleggen zodat ze bij een financiële crisis geen beroep meer zouden moeten doen op het IMF.
De Aziatische landen hebben weliswaar geen Aziatisch monetair fonds opgericht zoals ze in 1997-1998 even opperden, maar ze spraken wel af elkaar te steunen in geval van financiële crisis. Een na een betaalden opkomende ontwikkelingslanden hun uitstaande leningen bij het IMF vervroegd terug. Dat is niet zonder belang want het IMF haalt zijn voornaamste inkomsten uit de rente op zijn geld. Als weinig opkomende landen om politieke redenen geld lenen en het IMF alleen nog zijn superzachte leningen aan de minst ontwikkelde landen overhoudt, komt het in financiële problemen. De opkomende landen zetten het IMF in zekere zin het mes op de keel. Die reële machtsfactor plus het inzicht dat de realiteit net zo onomkoombaar is als het licht van de zon, verklaart de bereidheid tot verandering.

Onderhandelingstactiek

Er zal in Washington, de thuishaven van het IMF en de Wereldbank, nog heel wat water door de Potomac vloeien vooraleer er eensgezindheid is over een nieuwe machtsverdeling. Dat blijkt al uit de voorstellen van België. Minister van Financiën Didier Reynders (MR) weegt uiteraard het zwaarst op dit dossier, maar de kwestie is ook besproken op het kernkabinet waar de krijtlijnen van de Belgische onderhandelingspositie zijn vastgelegd. ‘Er is eensgezindheid over het principe dat het Zuiden meer inspraak moet krijgen, maar dat moet gebeuren op een geleidelijke manier die iedereen aan boord houdt. Alleen zo zorg je ervoor dat die instellingen sterk blijven’, vernemen we in regeringskringen.
De regering wil voorts een verdubbeling van de zogenaamde basisstemmen. Dat is het vaste aantal stemmen -momenteel 250- die alle IMF-leden krijgen. Naarmate dat egalitaire element in omvang toeneemt, neemt de gelijkheid in de instelling toe. Zelfs de allerarmste landen krijgen zo iets meer gewicht en een land als België verliest aan relatieve invloed.
Het gevoeligst is echter de formule die het stemmenaantal bepaalt dat elk land bovenop zijn basisstemmen krijgt. Zo heeft België 250 basisstemmen, en daarbovenop 46.052 zogenaamde quotastemmen, die het toegewezen krijgt omdat het in verhouding meer geld ter beschikking van het IMF stelt. En dat zou dan weer gebaseerd zijn op zijn economische belang.
Juist dit laatste wordt bestreden door de ontwikkelingslanden. Ze wijzen erop dat de formule veeleer een politieke deal is. Zij willen dat de formule in de toekomst meer het werkelijke economische gewicht weerspiegelt, bijvoorbeeld door niet langer te werken met BNP-cijfers die gebaseerd zijn op wisselkoersen, maar met inkomenscijfers op basis van “koopkrachtpariteit”. Die term verwijst naar het feit dat de prijs van een dienst of product geen absoluut meetinstrument is, maar van relatieve waarde is. Een kilo cement kan in België misschien tien keer meer kosten dan in China, maar daarom vertegenwoordigt hij nog niet meer economische waarde.
De ontwikkelingslanden willen die werkelijkheid verrekend zien, terwijl de rijke landen vasthouden aan het BNP. De ontwikkelingslanden vinden ook dat handel in de eurozone niet langer gezien kan worden als buitenlandse handel en dus niet meer mag meespelen in de stemmenverdeling. België ziet ook dat anders. Ons land heeft zelf twee parameters voorgesteld die naast het BNP moeten meespelen: de stabiliteit van het financieel systeem van een land en zijn economische openheid. ‘Het eerste zou landen stimuleren om een goed financieel beleid te voeren en openheid op handelsgebied is goed voor ontwikkeling’, motiveert België die positie. Niet toevallig scoort ons land goed met deze twee parameters. ‘Dit is onze openingszet’, zegt onze regeringsbron. ‘De posities die je inneemt aan het begin van de onderhandelingen zijn niet per se dezelfde als de posities die je op het einde aanhoudt.’ Wordt dus vervolgd.
Reageer via info@mo.be