2,9 miljard mensen zijn nog niet verbonden met het internet
Hoe ongelijk is de digitale wereld?
Nog nooit raakten zoveel nieuwe mensen verbonden met het internet als in 2020. Maar dat wil nog niet zeggen dat de digitale kloof werkelijk is gedicht. Vooral voor de meest kwetsbaren blijven de barrières groot.
(© Justine Corrijn)
Iedereen op onze planeet verbonden met het internet: dat is wat de Verenigde Naties willen tegen 2030. Maar de transformatie van een analoge naar digitale wereld gaat snel en dreigt daardoor heel wat mensen achter zich te laten. Daarom lanceerden de VN in juni 2020 een plan, de Roadmap for Digital Cooperation. Die moet helpen om een meer gelijke én een veiligere digitale wereld te bereiken.
‘We hebben de collectieve verantwoordelijkheid om technologieën zo te gebruiken dat we de voordelen maximaliseren en ongewilde gevolgen en misbruik tegengaan’, zei VN-secretaris-generaal Antonio Guterres bij de voorstelling van de Roadmap.
Wat die voordelen van die snelle digitale evoluties zijn, zagen we de afgelopen twee jaar op een heel directe manier. De pandemie dwong ons meermaals in ons kot, maar dankzij tal van digitale middelen en technologieën bleven we toch geconnecteerd met anderen en de rest van de wereld. Of alleszins met een groot deel ervan, want de gedwongen digitalisering van de samenleving liet ook zien hoe ongelijk de digitale voordelen verdeeld zijn.
Thuiswerken bleek niet voor iedereen een mogelijkheid of een evidente oplossing voor een leven in lockdown, zeker niet in een krap appartement met slechte internetverbinding. Afstandsonderwijs bleek geen oplossing voor kinderen die een laptop en kamer moesten delen met ouders, broers of zussen. Niet in België, niet in Burundi, niet in Brazilië of elders.
Bestaande ongelijkheden zoals in sociale klasse, ras of gender worden door digitale ongelijkheid verder uitvergroot. Wie zich al in een ongelijke situatie bevindt, belandt in de meeste gevallen ook aan de verkeerde zijde van de digitale kloof. In eigen land én op mondiaal niveau, waar zo ook de kloof tussen meer en minder ontwikkelde regio’s groeit.
In cijfers
‘We kunnen de digitale kloof niet dichten als we ze niet kunnen meten’, stelde Doreen Bogdan-Martin van VN-agentschap International Telecommunication Union (ITU) bij de voorstelling van de nieuwe cijfers in december. Daarom houdt de ITU jaarlijks cijfers bij van het aantal internetgebruikers van meer dan 200 landen.(© Justine Corrijn)
Het aantal internetgebruikers steeg nooit zo sterk als tijdens het coronajaar 2020. En anno 2021 maakten in totaal 4,9 van de 7,8 miljard mensen op onze planeet gebruik van het internet. Dit wil ook zeggen dat nog steeds 2,9 miljard mensen geen toegang hebben tot het internet.
96 procent van de mensen die nog offline zijn, leeft in de minder of minst ontwikkelde landen. 390 miljoen van hen hebben zelfs nog geen mobiel bereik. En hoewel 95 procent van de wereldbevolking in de nabijheid van een mobiel netwerk leeft, heeft bijna 30 procent van de Afrikaanse bevolking die in landelijke gebieden leeft geen mobiel netwerk in zijn omgeving.
Zuid-Azië heeft de grootste groep internetgebruikers, tegelijk heeft zeker 1 miljard mensen in India, Bangladesh en Pakistan geen verbinding.
In Zuid-Azië is dan wel de grootste groep internetgebruikers terug te vinden, tegelijk leeft zeker 1 miljard mensen zonder verbinding in India, Bangladesh en Pakistan. In Zuid-Azië en Afrika wonen veel mensen in landelijke gebieden.
Dat illustreert een andere grote kloof: er zijn globaal gezien twee keer zoveel internetgebruikers in stedelijke regio’s als in landelijke. India levert na China bijvoorbeeld het grootste aantal internetgebruikers, goed voor 13 procent van het volledige aantal wereldwijd. Maar tegelijk is ruim de helft van de Indiase bevolking nog niet verbonden met het internet.
Het is bovendien net in die landelijke regio’s dat de digitale kloof zich ook vertaalt in een genderkloof. Waar de toegang tot internet nog het meest beperkt is, is het verschil in toegang tussen mannen en vrouwen het grootst.
Toegang alleen is niet genoeg
‘De digitale kloof dichten betekent méér dan iedereen online krijgen’, weet ITU-directeur Bogdan-Martin. ‘Digitale platformen en diensten worden steeds gesofisticeerder, en de digitale kloof wordt steeds meer bepaald door de manier waarop mensen die verbinding met de digitale wereld zinvol kunnen inzetten.’ Met andere woorden: door hoe goed je gebruik kan maken van het internet als je geconnecteerd bent.
Een zoomgesprek via een mobiel netwerk kost in de Verenigde Staten 4 dollar. Voor hetzelfde gesprek tel je in Mali of Benin 14 dollar neer.
En dat hangt af van een hele reeks bijkomende factoren. Heb je eigen middelen thuis, zoals een laptop of smartphone? Wat is de snelheid en kwaliteit van je verbinding? Gaat het om een internetverbinding via glasvezelkabel of via een mobiel netwerk? Hoe duur is je verbinding vergeleken met je inkomen? En hoe goed zijn je digitale veiligheid en je privacy gegarandeerd?
Orion Wilcox, analist bij het ‘internationale ontwikkelingsbedrijf’ DT Global, illustreert die moeilijkheid voor het Afrikaanse continent. In een blogpost voor het bedrijf brengt hij bestaande en geplande kabelverbindingen in Afrika in kaart. Telecombedrijven, zo stelt Wilcox, concurreren er niet met elkaar om potentiële internetgebruikers in dunbevolkt en afgelegen gebied binnen te rijven. Daardoor zijn verbindingen in dunbevolkte gebieden, als ze al gelegd worden, duurder.
De VN willen dat de gemiddelde kostprijs voor een digitale verbinding tegen 2025 wereldwijd niet meer dan 2 procent bedraagt van het maandelijks bruto binnenlands product (bbp) per capita. Dat laatste is een veelgebruikte factor om de welvaart van verschillende landen te vergelijken. Het geeft weer hoeveel marktwaarde er binnen één land op een maand tijd geproduceerd wordt, gedeeld door het aantal geregistreerde inwoners van dat land.
Hoewel die VN-doelstelling van 2 procent globaal de goede richting uitgaat, blijkt de internetverbinding nog veel te duur uit te vallen, in relatieve termen, in landen met een laag bbp per capita. Zo kost een internetverbinding in Europa slechts 1,3 procent van het bbp per capita, maar is dat in de minst ontwikkelde landen ruim 20 procent.
(© Justine Corrijn)
Wilcox berekende ook wat de kostprijs van een Zoomgesprek van een uur op verschillende plaatsen in de wereld is, op basis van de hoeveelheid data die zo’n gesprek verbruikt. Via een mobiel netwerk kost dat in de Verenigde Staten 4 dollar. Voor hetzelfde gesprek tel je in Mali of Benin 14 dollar neer. En die absolute kostprijs valt voor een Malawiër in realiteit nog duurder uit, omdat zijn gemiddelde inkomen nog een pak lager ligt.
De digitale kloof dichten kan je niet overlaten aan de markt, besluit Wilcox. Een treffend voorbeeld geeft Dhwani Goel, onderzoekster naar digitale bedreigingen bij Crisp in een essay voor MO*: ‘De grootste markt voor Facebook ligt in India, maar het bedrijf richt er zelf geen enkel datacentrum op.’ En ook geopolitieke spanningen vormen een uitdaging voor de digitale VN-doelstellingen, gezien de Roadmap for Digital Cooperation de nadruk duidelijk op internationale samenwerking legt.
‘De belangrijkste rol in het wegwerken van digitale ongelijkheid is weggelegd voor de VS en China’, schreef Cheng Li van het Brookings Institute enkele maanden geleden in een commentaarstuk in het magazine Think China. Hij verwijst naar cijfers van het Wereld Economisch Forum in Davos in 2019: 90 procent van de globale digitale markt (die 70 van de grootste digitale platformen omvat) is in handen van een van beide grootmachten.
Slechts 4 procent van de globale digitale markt bevindt zich in Europa, en slechts 1 procent in Latijns-Amerika én Afrika samen. Sterker nog: 7 van de grootste digitale platformen (Microsoft, Apple, Amazon, Google, Facebook, Tencent en Alibaba) zijn in handen van de VS of China.
Geen gelijkheid zonder veiligheid
Het Wereld Economisch Forum publiceert bij het begin van elk jaar een rapport waarin het opsomt wat de grootste bedreigingen voor de wereld zijn op dit moment. Het rapport van 2022 schoof duidelijk digitale ongelijkheid en cyberveiligheid mee naar voren als verwachte uitdagingen, voor de korte en middellange termijn.
Wie nog niet lang toegang heeft tot het internet, is het meest kwetsbaar voor cybercriminaliteit. Of zelfs voor repressie.
Het duidt vooral voor Latijns-Amerika en Sub-Sahara-Afrika digitale ongelijkheid aan als belangrijk kortetermijnrisico. ‘Overheden, bedrijven en individuen zullen er snel digitaliseren, maar met beperkte technische en financiële middelen om de cyberveiligheid te verhogen’, staat te lezen in het rapport, dat werd opgesteld – zoals gebruikelijk – door experts uit de zakenwereld en de politiek.
En een beperkte of afwezige cyberveiligheid staat ook een inclusieve digitalisering in de weg, waarschuwt het WEF. Wie nog niet lang toegang heeft tot het internet, is het meest kwetsbaar voor cybercriminaliteit. Of zelfs voor repressie. Autoritaire staten kunnen digitale technologie misbruiken om burgers te controleren, politieke tegenstanders te onderdrukken of activisten op te sporen.
Het risico op repressie met behulp van digitale technologie doet zich het meest voor in autoritaire staten, schrijft ook Steven Feldstein, onderzoeker Democratie, Conflict en Bestuur bij de Carnegie Endowment for International Peace, een private ngo. ‘Maar ook zwakke of fragiele democratieën gebruiken digitale strategieën om mensen te onderdrukken, zoals het afsluiten van het internet, desinformatie of censuur via sociale media.’
De grootste verantwoordelijkheid voor een meer gelijke en veiligere digitale wereld ligt bij overheden, stelt het WEF. Die kunnen en moeten de nodige infrastructuur voorzien, desinformatie tegengaan, wetgeving opstellen tegen cybercriminaliteit, de bevolking digitaal geletterd maken en de nodige grondstoffen verzekeren. Maar kunnen overheden wereldwijd geopolitieke spanningen aan de kant schuiven voor internationale samenwerking op digitaal vlak?