‘Iedereen bespioneert iedereen in deze branche’
Waarom we (niet) moeten vrezen voor telecomreus Huawei
In Groot-Brittannië krijgt de defensieminister zijn ontslag door een Huawei-lek, de Verenigde Staten bannen het gebruik van Huawei-apparatuur bij overheidsdiensten en adviseert Europa hetzelfde te doen. Moeten we allen vrezen voor de macht van deze telecomreus?
CC0
Het telefoonnetwerk is complex, zeker aan het einde van de jaren zeventig. In een gemiddeld land moesten miljoenen lijnen met elkaar worden verbonden, met menselijke operatoren en apparatuur die was uitgevonden in de eerste helft van de twintigste eeuw. Martin Hinoul, die toen voor het Belgische Bell Telephone werkte, was één van de honderden onderzoekers die in de Verenigde Staten meewerkte aan de digitale switch.
Enkele miljarden dollars later was de schakelaar voor die switch er, maar bleef een marktreactie uit. Behalve van één land. ‘Alleen China bleek geïnteresseerd’, lacht Hinoul, die vandaag voor het Technology Transfer Office van de KU Leuven werkt, met licht ongeloof. ‘Dat was echt erg ongewoon. Begin jaren tachtig wilden ze de digitale switch maken, terwijl hun telecominfrastructuur bijna niets voorstelde: slechts één miljoen slechte lijnen voor één miljard mensen. Telefonie was er zo goed als onbestaande.’ Het resultaat: Hinoul moest naar China om de deal mee te onderhandelen.
Op dat moment stond China voor een grondverschuiving. Na decennia van maoïsme koos Deng Xiaoping vanaf eind jaren zeventig voor een meer marktgerichte koers. De Chinese markt voor telecomapparatuur werd op dat moment gedomineerd door buitenlandse bedrijven, zoals het Belgische Bell Telephone, en lokale bedrijven konden amper mee.
Dertig jaar later staat dit alles op zijn kop. Eén Chinees bedrijf, Huawei, is marktleider onder de verkopers van telecomapparatuur. Dat zijn de bedrijven die de antennes en basisstations, die ons in staat stellen om onze smartphones te verbinden met het netwerk, verkopen aan operatoren zoals Orange, Proximus of Telenet. Daarmee steekt Huawei Europese bedrijven zoals het Zweedse Ericsson en het Finse Nokia de loef af. Op vlak van strategische 5G-apparatuur, de nieuwe generatie mobiel internet, zouden ze zelfs enkele jaren voorstaan op hun concurrenten.
Dat zorgt voor controverse. Huawei-apparatuur zou ons communicatienetwerk openstellen voor Chinese overheidsspionage en de Amerikaanse regering Trump sloot hen daarom uit van de Amerikaanse markt. De Amerikanen voeren nu de druk op hun bondgenoten, waaronder heel wat Europese landen, op om dit ook te doen.
Maar hoe kwam het zo ver? Begin jaren tachtig, toen Hinoul in China actief was, bestond Huawei nog niet eens. De groei van het bedrijf wordt vaak gelijkgesteld aan overheidssteun: Huawei zou alleen gegroeid zijn omdat de machtige Chinese overheid achter het bedrijf staat. Een te makkelijk verhaal, want heel wat andere factoren speelden mee in hun marktdominantie. Hoog tijd voor wat achtergrond.
Verrassende winnaar
Huawei werd opgericht in 1987 door Ren Zhengfei, een ex-ingenieur uit het Chinese leger die daarvoor een verlieslatende elektronicawinkel leidde. Aanvankelijk importeerde het buitenlandse telecomapparatuur, maar al snel bouwde Huawei eigen technologie en investeerden ze in Research & Development. Zo ontstond een sterke groei in de jaren negentig.
Dat viel samen met een verhoogde nadruk van de Chinese overheid op telecom, een sector die ze cruciaal beschouwde voor haar eigen veiligheid. Dat ging aanvankelijk gepaard met het uitnodigen van buitenlandse bedrijven naar China, meestal via joint ventures, een beweging waar Hinoul deel van uitmaakte. Maar stilaan begonnen Chinese bedrijven ook mee te spelen op die markt.
Huawei werd een verrassende winnaar onder die Chinese spelers, vooral omdat het geen staatsbedrijf was. Pascal Coppens, vandaag China-expert en auteur, zag eind jaren negentig de ambitie in dat jonge bedrijf. Coppens werkte toen voor Shanghai-Bell-Alcatel, één van de grootste joint ventures op de Chinese markt, dat eerst in handen was van het Belgische Bell Telephone en daarna werd overgenomen door het Franse Alcatel.
‘Onze grote concurrent toen was Huawei’, vertelt Coppens. ‘We probeerden zoveel mogelijk apparatuur te verkopen aan de operator China Telecom en ik maakte deel uit van een team dat bijna iedere week ergens in China moest gaan pitchen. Iedere keer moest ik Shanghai-Bell promoten en vertellen dat wij beter waren dan Huawei.’
‘Wij waren misschien kwalitatiever, maar Huawei had de persoonlijke relaties, de wilskracht en hun producten waren goed genoeg en goedkoper’
Maar dat verliep stroef. ‘Telkens we met ons team van drie pitchten, werd dat goed onthaald. Maar na ons kwam Huawei met vijftien erg slimme ingenieurs opzetten met erg veel energie en doorzettingsvermogen. We verloren de ene na de andere deal. Wij waren misschien kwalitatiever, maar Huawei had de persoonlijke relaties, de wilskracht en hun producten waren goed genoeg en goedkoper. Huawei was bereid om veel verder te gaan’, getuigt Coppens.
Perifere markten
Overheidssteun en het stelen van intellectueel eigendom, zouden volgens critici aan de basis van die groei liggen. Beide blijken waar. Eind jaren negentig kregen buitenlandse bedrijven het steeds moeilijker in China, terwijl Huawei haar overheidsnetwerken kon uitbuiten om vooruit te raken, bijvoorbeeld met militaire contracten. Anderzijds kopieerden ze vaak onbeschaamd westerse apparatuur in de vroegste fase. Zo namen ze de ontwerpen van Ciscorouters bijna letterlijk over, zelfs de papieren gids was een kopie. Tot slot kent het bedrijf, dat in theorie in handen is van de werknemers, een wazige aandeelhoudersstructuur waarin het niet duidelijk is wie het bedrijf precies bezit. Ook de overheid zou er deels achter zitten.
Maar het succes van Huawei kan je daar niet volledig aan toeschrijven. Zo is het geen overheidsbedrijf, en moet het vaak opboksen tegen Chinese bedrijven, zoals ZTE, die dat wel zijn. Dat leidde aanvankelijk tot enkele moeilijkheden, omdat het bijvoorbeeld minder toegang kreeg tot overheidskapitaal.
Maar het koos voor een unieke strategie: ‘Huawei ging snel naar de markt en haalde zo geld op’, vertelt Coppens. ‘Het werkte bottom-up, terwijl westerse bedrijven top-down werkten. Wij zochten de grote projecten en de complexe technologieën, terwijl China een land is dat zich bottom-up ontwikkelde.’
‘Wij zochten de grote projecten en de complexe technologieën, terwijl China een land is dat zich bottom-up ontwikkelde’
Erik Thun, associate professor in Chinese Business Studies aan de Saïd Business School van Oxford University, bevestigt. ‘Huawei legde de focus op de Chinese periferie’, stelt hij. ‘Het ging aanvankelijk niet naar de grote steden zoals Shanghai en Peking, maar naar de binnenlandse provincies en de kleine steden. Daar werd het gedwongen te innoveren, wat betekende dat het kosteneffectieve apparatuur maakte die geschikt was voor die markten. Zelfs als buitenlandse bedrijven volledige toegang hadden gekregen tot China, was hun apparatuur, die duur en van hoge kwaliteit was, minder geschikt voor de hele Chinese markt.’
Sterk werkethos onder werknemers
Van meet af aan legt het bedrijf een sterke nadruk op onderzoek en ontwikkeling (R&D). In 2018 zou het volgens eigen berichtgeving tussen de vijftien en twintig miljard dollar aan R&D hebben gegeven. Ter vergelijking: Ericsson en Nokia investeerden in 2017 respectievelijk 4,5 miljard en 5,2 miljard in R&D. Het plaatst Huawei op hetzelfde niveau als Amerikaanse techgiganten Amazon en Alphabet (de groep achter Google) die in 2017 respectievelijk 22,6 miljard en 16,6 miljard dollar aan R&D uitgaven.
Huawei kende steeds een groot werkethos. Al in de vroegste opstartfasen trok het de beste Chinese ingenieurs aan, die enorm veel werk verrichtten. Dat moedigt het bedrijf aan door zijn werknemers aandelen te geven.
‘Dagen van zestien uur waren niet ongewoon en heel wat werknemers hadden gewoon een bed onder hun bureau staan’
‘Vandaag is het niet meer zo extreem, maar Huawei was enorm competitief’, vertelt Sunny Li Sun, associate professor aan de Manning Business School. ‘Werknemers werkten hard omdat ze de waarde van hun aandelen wilden verhogen. Dat maakte Huawei waarschijnlijk aantrekkelijker dan hun staatsgeleide concurrenten zoals ZTE. Zeker in het begin was het erg extreem: dagen van zestien uur waren niet ongewoon en heel wat werknemers hadden gewoon een bed onder hun bureau staan.’
CC0
Van lokaal naar globaal
Vanaf de jaren 2000 trok Huawei de internationale markt op, op hetzelfde moment dat het met buitenlandse bedrijven achteruit ging in China. ‘Dat maakt ook dat Huawei succesvoller bleek dan hun Chinese concurrenten’, aldus onderzoeker Erik Thun. ‘Het kreeg niet dezelfde toegang tot de Chinese markt, in tegenstelling tot de concurrenten die staatsbedrijven zijn, dus werd het maar een globaal bedrijf.’
Met kosteffectieve producten, getest in China, veroverde het steeds meer ontwikkelende markten in onder meer Azië en Afrika. ‘Wat het aan die internationale markten verdiende, stak het vervolgens opnieuw in R&D’, vertelt Thun. Zo bouwde het stelselmatig zijn capaciteit uit en diversifieerde het op andere vlakken, zoals de productie van telefoons, wat het bedrijf zelfs op westerse markten een belangrijke speler maakte.
‘Staatssteun betekent nog niet dat je succes zal hebben. Veel Chinese bedrijven moesten eerst een brutale markt overleven’
‘Staatssteun betekent nog niet dat je succes zal hebben’, vat Coppens de groei van het bedrijf samen. ‘We hebben snel de neiging om successen uit China toe te schrijven aan oneerlijke concurrentie, terwijl Chinese bedrijven in veel gevallen een brutale Chinese markt moesten overleven, wat hen op die manier maakte tot wie ze nu zijn.’
Afhankelijkheid vs. achterstand
Als was het een guerrilla slaagde Huawei erin om vanaf de periferie de grote spelers te bekampen, en zich tot marktleider op te werken. Het creëerde zelfs een voorsprong op westerse bedrijven die dertig jaar geleden die Chinese markt domineerden. Huawei bezit het tweede grootste aantal 5G-patenten ter wereld, na het Zuid-Koreaanse Samsung. Het staat in een pole-position om de markt voor 5G te domineren, de nieuwe generatie van mobiel internet die allerhande nieuwe technologieën, zoals het massaal gebruik van sensoren en zelfrijdende wagens, mogelijk moet maken.
‘Het is grappig dat de rollen omgekeerd zijn’, vertelt Coppens. ‘Eind jaren negentig kon Huawei de Chinese overheid overtuigen dat telecominfrastructuur van belang is voor haar nationale veiligheid, en dat ze niet kon blijven steunen op buitenlandse spelers. Nu zien we in het Westen dezelfde beweging.’
‘Huawei overtuigde de Chinese overheid eind jaren negentig ervan dat telecominfrastructuur belangrijk is voor nationale veiligheid. Vandaag zien we in het Westen dezelfde beweging’
‘Het gaat over dependency of delay’, vervolgt Coppens. ‘Ofwel worden we technologisch afhankelijker, ofwel zullen we achterlopen op vlak van nieuwe technologieën zoals 5G.’
Betekent dit alles dat Huawei een extensie is van de Chinese overheid? Volgens Erik Thun is het complexer. ‘Huawei is niet zomaar een verlengstuk van de Chinese staat. Het is niet in staatshanden en het succes is een oprecht voorbeeld van hard werk en innovatie. Natuurlijk kopieerde het technologie en kreeg het staatssteun, maar daarachter schuilt een capabel en innovatief bedrijf.’
© Martin Falbisoner (CC BY-SA 4.0)
Fundamenteel onderdeel van het systeem
Niettemin is er een maar. ‘Ook al is Huawei een privaat bedrijf, het is ook een product en onderdeel van het Chinese systeem’, vertelt Thun. ‘In het Chinese systeem ben je nooit volledig onafhankelijk van de staat en de Partij. Niets of niemand is dat, het is een fundamenteel onderdeel van het systeem.’
Ook westerse bedrijven zijn dat gedeeltelijk. Grote Amerikaanse technologiebedrijven werkten al mee aan overheidsspionage, zoals klokkenluiders als Edward Snowden aantoonden. Maar voor Thun is er toch een nuance. ‘Westerse bedrijven hebben doorgaans meer speelruimte. Een tijdje terug weigerde Apple nog om één van hun telefoons te ontgrendelen nadat die was buitgemaakt door de FBI. In China zou zoiets nooit gebeuren.’
Toch vindt geen enkele gesprekspartner dat dit betekent dat Huawei van de markt moet worden uitgesloten. ‘De Verenigde Staten blazen dit op. Iedereen bespioneert iedereen in deze branche’, verklaart Martin Hinoul. ‘We zouden moeten focussen op een betere samenwerking tussen onze bedrijven zoals Nokia en Ericsson.’ Dat zijn de andere grote spelers in telecomapparatuur die Europa in een unieke positie brengen. ‘Met Ericsson en Nokia hebben we de sleutel in handen’, stelt Coppens. ‘Maar dat betekent niet dat we anti-Huawei moeten zijn. We moeten zorgen dat Ericsson en Nokia even goed worden als de Chinese concurrenten. Er zijn deals te maken: want wat als onze bedrijven betere toegang krijgen tot de Chinese markt in ruil voor Huawei’s toegang tot Europa? We bekijken dit te veel als een wij-tegen-zijverhaal, terwijl er wel degelijk winst te halen is.’