Ngo’s willen dat ook bedrijven voor het Internationaal Strafhof kunnen verschijnen
Internationale cementgigant beschuldigd van mensenrechtenschendingen in Palestina
Cementgigant Heidelberg wordt er door ngo’s van beschuldigd bij te dragen aan oorlogsmisdaden in bezet Palestijns gebied. Mensenrechtenactivisten hopen op meer aansprakelijkheid voor bedrijven.
Een steengroeve
CC0
Cementgigant Heidelberg, marktleider in de Benelux, wordt er door ngo’s van beschuldigd bij te dragen aan oorlogsmisdaden in bezet Palestijns gebied. Intussen hopen mensenrechtenactivisten dat enkele nieuwe ontwikkelingen zullen leiden naar meer aansprakelijkheid voor bedrijven in bezet gebied.
Update 30 september 2021
Op 29 september brachten 11.11.11 en Fairfin samen met nog 24 internationale partnerorganisaties aan het licht hoe honderden Europese banken en financiële instellingen bedrijven financieren die actief zijn in Israëlische nederzettingen in Palestijns gebied. Omdat de nederzettingen illegaal zijn onder internationaal recht, gaan commerciële activiteiten mogelijk gepaard met mensenrechtenschendingen.
Een concreet voorbeeld hiervan is de case van de Duitse cementfabrikant Heidelberg.
Airbnb, Booking.com, Tripadvisor, Motorola, … Het zijn enkele van de grote namen op een VN-lijst van bedrijven die handel voeren met illegale Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied. De Israëlische nederzettingen zijn in strijd met het internationaal recht. Dat Israël als bezettende macht zijn burgers naar bezet gebied verplaatst, is zelfs een oorlogsmisdaad.
In februari stelde het VN Mensenrechtenbureau (OHCHR) een lijst van 112 bedrijven voor met daarop 94 Israëlische en 18 internationale bedrijven. De lijst maakt geen deel uit van een juridische procedure, maar zou op termijn wel tot rechtszaken kunnen leiden volgens Katherine Gallagher, een juriste gespecialiseerd in internationale strafwetgeving bij het Amerikaanse centrum voor grondwettelijke rechten: ‘Elk bedrijf op de VN-lijst is gewaarschuwd dat het in bezet gebied opereert en door zijn acties mogelijk bijdraagt aan schendingen van de internationale wetgeving. Zetten ze met deze wetenschap hun activiteiten toch onveranderd verder, dan zou dat tot rechtszaken kunnen leiden.’
Onder meer Human Rights Watch en Amnesty International zien de lijst als een grote stap vooruit om te zorgen dat bedrijven het internationaal recht respecteren.
‘Heidelberg draagt rechtstreeks bij aan het in stand houden en uitbreiden van illegale nederzettingen.’
Toch is de lijst volgens critici onvolledig. Zo wijst Omar Barghouti, mede-oprichter van de Boycott, Divestment en Sanctions-beweging (BDS), erop dat de lijst enkel bedrijven omvat die de nederzettingen rechtstreeks steunen: ‘Veel Israëlische en buitenlandse militaire beveiligingsbedrijven komen daardoor niet op die lijst terecht, hoewel ze Israëlische oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid mee mogelijk maken.’ Daarnaast blijven bedrijven buiten schot, wier materiaal volgens Barghouti gebruikt wordt om Palestijnse eigendommen te vernielen en zo plaats te maken voor nederzettingen: ‘Zoals Caterpillar, Hyundai en Volvo.’
Nog een grote speler die volgens de BDS-beweging en verschillende ngo’s ontbreekt, is Heidelberg Cement, het op een na grootste cementbedrijf ter wereld. De Duitse cementgigant is in zo’n 60 landen actief en marktleider in de Benelux. Heidelberg past in het opzet van de VN-lijst, want het bedrijf draagt rechtstreeks bij aan het in stand houden en uitbreiden van illegale nederzettingen, zeggen Maha Abdallah en Lydia De Leeuw. Zij werkten mee aan een uitgebreid rapport over de activiteiten van Heidelberg in bezet Palestijns gebied. De Leeuw voor het kenniscentrum Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) en Abdallah voor haar voormalige werkgever Al-Haq, een Palestijnse mensenrechtenorganisatie.
Groeve op gestolen land
Heidelberg Cement baat sinds 2007 de Nahal Raba-steengroeve uit via het Israëlische dochterbedrijf Hanson Israël. De groeve ligt in bezet Palestijns gebied. Het land waarop de groeve gelegen is, behoort toe aan de inwoners van het Palestijnse dorp Al-Zawiya, maar werd in 1980 in beslag genomen door de Israëlische autoriteiten voor militaire oefeningen. Vanaf 1982 kwam het in handen van een Israëlisch bedrijf dat de groeve opende.
De inwoners van Al-Zawiya en van het aangrenzende dorp Rafat verloren door de aanwezigheid van de groeve steeds meer land. Zo begon Israël vanaf de tweede intifada in 2000 met de bouw van een muur tussen de Westelijke Jordaanoever en Israël. In theorie zou die muur de groene lijn volgen, de wapenstilstandslijn van 1949. Maar in de praktijk wordt die muur omgeleid, bijvoorbeeld om illegale nederzettingen of natuurlijke rijkdommen aan Israëlische kant, ten westen van de muur, te krijgen.
‘De inbeslagname van land en de isolatie maakten de veehouderij en landbouw in ons dorp volledig kapot.’
Doordat de muur werd omgeleid om de Nahal Raba-groeve bij Israël in te lijven (zie kaart), kwamen landbouwgronden van inwoners uit Al-Zawiya en Rafat aan de andere kant van de muur te liggen. Voor verschillende families was landbouw de grootste bron van inkomsten: ‘Iedereen die we spraken in de dorpen had herinneringen over hoe ze met hun families het land gingen beplanten en cultiveren. In sommige seizoenen verbleven ze langere tijd op hun gronden, bijvoorbeeld om te oogsten’, zegt Abdallah.
De muur die Israël sinds 2000 bouwt, wordt omgeleid, om nederzettingen en natuurlijke rijkdommen in het westen van die muur te krijgen.
Kaart rechts: NordNordWest / Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)
Maar door de muur is dat niet meer mogelijk. Er staat nu een hek met een checkpoint, bemand door Israëlische soldaten. Wie zijn grond wil bewerken, heeft een moeilijk te verkrijgen vergunning nodig van de Israëlische civiele administratie. Slechts één persoon per familie kan een vergunning krijgen, die persoon moet boven de zestig zijn en liefst vrouw.
Zelfs met een vergunning zijn er een heleboel beperkingen die het bewerken van het land en de toegang bemoeilijken: ‘Daardoor is het niet zo heel nuttig voor landbouwdoeleinden’, zegt Abdallah. ‘Door de inbeslagname van land en de isolatie werd de economie van landbouw en veehouderij in ons dorp volledig kapotgemaakt’, verklaarde een inwoner van Rafat aan SOMO en Al-Haq. Deze situatie is op de Westelijke Jordaanoever niet uitzonderlijk: overal langs de muur gelden gelijkaardige beperkingen voor Palestijnen en door onteigening gaat de op landbouw georiënteerde Palestijnse economie er steeds verder op achteruit.
Palestijnse economie misloopt miljarden door bezetting
Terwijl de inwoners van Al Zawiya en Rafat hun landbouwinkomsten verliezen, kunnen ze ook niet meegenieten van de opbrengst van de groeve. Palestina is rijk aan steen. Het is er de grootste industrie, maar het wordt de Palestijnen onmogelijk gemaakt hun groeves zelf te exploiteren of van de opbrengst van hun grondstoffen te profiteren. De Wereldbank maakte de conservatieve schatting dat het de Palestijnse economie jaarlijks 241 miljoen dollar zou opleveren, als de restricties opgeheven worden die de Palestijnen beletten hun steen en marmer te ontginnen.
Een gesloten weg langs de muur in het noordwesten op de Westelijke Jordaanoever
© Charis Bastin
De moeilijkheid is dat de meeste natuurlijke rijkdommen, zoals de Nahal Raba-groeve, in zone C liggen (zie kader). Terwijl een buitenlands bedrijf als Heidelberg met gemak in zone C kan opereren om grondstoffen te ontginnen, werden er sinds 1994 geen vergunningen meer gegeven aan Palestijnen om nieuwe groeves te openen in zone C. Bovendien worden sinds 2012 ook de vergunningen van bestaande Palestijnse groeves in zone C niet verlengd.
De Westelijke Jordaanoever is opgedeeld in 3 administratieve zones: A, B en C. Terwijl de Palestijnse Autoriteit nog een rol speelt in zones A en B, staat zone C onder de volledige militaire en burgerlijke controle van Israël.
De zone omvat niet alleen de illegale nederzettingen, maar ook het grootste deel van de natuurlijke rijkdommen: ‘Israël neemt in de hele Westelijke Jordaanoever land in beslag om de natuurlijke rijkdommen te kunnen exploiteren’, zegt Lydia De Leeuw van SOMO. Intussen is meer dan zestig procent van de Westelijke Jordaanoever zone C. Het is het enige aansluitende gebied in de Westelijke Jordaanoever. De meeste Palestijnen wonen in zones A en B en kunnen zone C niet binnen. Zone C scheidt de Palestijnen dan ook van elkaar, omdat de vele nederzettingen en wegen die enkel voor kolonisten toegankelijk zijn hun gebied versplinteren.
Oorspronkelijk moest zone C tijdelijk zijn. Volgens de Oslo-akkoorden van 1993 zou het gebied gradueel overgedragen worden aan het Palestijnse bestuur om in 1997 volledig in Palestijnse handen te zijn. Maar die overdracht is nooit gebeurd en zone C breidt steeds verder uit.
Het maakt dat veel Palestijnse groeves noodgedwongen zonder vergunning opereren, met hoge boetes en inbeslagname van materiaal tot gevolg, zegt Human Rights Watch. Israëlische en buitenlandse bedrijven daarentegen genieten in zone C onder meer van goedkoop vastgoed en een waaier aan belastingvoordelen van de Israëlische overheid. Volgens het internationaal recht mag Israël geen natuurlijke rijkdommen ontginnen in bezet gebied of buitenlandse bedrijven toelaten dit te doen, tenzij het ten goede komt aan de Palestijnse bevolking. Volgens intenationaal recht komt dat zelfs neer op plundering, een oorlogsmisdaad.
De belastingen van bedrijven die Palestijnse grondstoffen ontginnen, vloeien ook niet terug naar de Palestijnse economie. HeidelbergCement betaalt royalty’s aan de Israëlische civiele administratie die deze volgens onderzoekscentrum Who Profits herverdeelt in de nederzettingenbouwsector en de regionale raden, die de illegale nederzettingen van gemeentediensten voorzien. HeidelbergCement betaalt ook rechtstreeks belasting aan de Regionale Raad van Shomron, die gemeentediensten voorziet in 35 nederzettingen.
Heidelberg schreef aan Human Rights Watch dat het in 2014 3,25 miljoen euro royalty’s aan de Israëlische civiele administratie betaalde en 430.000 euro gemeentetaks aan de Regionale Raad van Shomron. Who Profits zegt dat het verder gaat dan alleen financiële steun en dat het in 2013 en 2016 vastlegde hoe Hanson Israel bouwmateriaal leverde aan een nederzetting.
Nog extra land in beslaggenomen voor groeve
Intussen probeert Heidelberg de groeve te verkopen. De eerste berichten over een mogelijke verkoop dateren zelfs al van 2009, twee jaar nadat het Hanson Israel kocht: ‘Ik denk dat ze willen verkopen omwille van de kritiek die ze krijgen op deze plundering’, zegt De Leeuw. ‘Een mogelijke koper zal dus een bedrijf moeten zijn dat zich weinig aantrekt van reputatieschade.’
Mogelijk is er nog een bijkomend probleem voor de verkoop: zo getuigde een voormalig medewerker van de steengroeve aan SOMO en Al-Haq dat er de voorbije 2 jaar 26 ontslagen vielen omdat de groeve uitgeput raakt en er dus minder werk is. Dat wordt niet bevestigd door HeidelbergCement dat nog steeds hetzelfde aantal medewerkers noemt als in 2016.
‘Dat Heidelberg niet op de VN-lijst terechtkwam, is een stilzwijgende goedkeuring van waar ze mee bezig zijn.’
Volgens Abdallah en De Leeuw is uitputting van de groeve waarschijnlijk de reden waarom het Israëlische leger in 2019 de confiscatie aankondigde van zo’n 9,8 hectare extra land, grenzend aan de groeve en in privébezit van inwoners van Rafat. Het leger verklaarde het land in beslag te nemen om het aan Hanson Israel en de Nahal Raba-groeve toe te wijzen. Het extra land kan de groeve aantrekkelijker maken voor kopers. De vergunningsaanvraag om de groeve uit te breiden zodat ook het extra land geëxploiteerd kan worden, is nu hangende bij de Israëlische civiele administratie, liet het bedrijf weten aan SOMO en Al-Haq.
‘Ik zie weinig reden waarom ze die toelating niet zouden krijgen’, zegt De Leeuw. ‘Heidelberg is niet op de VN-lijst terechtgekomen en er hangt voorlopig geen enkel gevolg vast aan hun handelen. De Israëlische autoriteiten betalen ook geen prijs en kunnen dus blijven doen wat ze al decennialang doen.’ Dat het bedrijf niet op de VN-lijst terechtkwam is erg kwalijk vindt De Leeuw: ‘Voor mij is het een stilzwijgende goedkeuring van waar ze mee bezig zijn. Dit is zo’n overduidelijke zaak, die goed gedocumenteerd werd door lokale en internationale organisaties en in de media. Als dat nog niet genoeg gewicht geeft aan een zaak, weet ik niet wat wel.’
Geen gerechtigheid voor Palestijnen
Hoewel er al verschillende juridische stappen werden genomen, is het de omwonenden van de Nahal Raba-groeve nog niet gelukt hun rechten te doen gelden. De Israëlische mensenrechtenorganisatie Yesh Din diende bij het Israëlische hooggerechtshof een verzoekschrift in waarin het de wettelijkheid aanvocht van de exploitatie van natuurlijke rijkdommen op de bezette Westelijke Jordaanoever door Israëlische en buitenlandse bedrijven. Heidelberg was een van de bedrijven waarnaar ze verwezen in het verzoekschrift.
Het hooggerechtshof legde in haar oordeel de internationale wetgeving naast zich neer en stelde dat die zich moest aanpassen aan de realiteit ter plaatse van een langdurige bezetting. Ook tegen de inname van het extra land in Rafat werd beroep ingediend in naam van verschillende landeigenaars, maar het beroep werd verworpen. ‘In theorie hebben Palestijnen uit de bezette gebieden toegang tot het Israëlische gerechtssysteem, maar in de praktijk worden hun zaken bijna altijd verworpen’, zegt De Leeuw.
‘Naar het Israëlische hooggerechtshof gaan, is erkennen dat het een bevoegdheid heeft over Palestijnen.’
De Israëlische mensenrechtenorganisatie B’tselem probeert daarom zelfs niet meer langs juridische weg actie te ondernemen: ‘In het verleden dienden ook wij verzoekschriften in bij het gerecht, maar we stelden vast dat er op die manier geen enkele kans op gerechtigheid is. Door naar het Israëlische hooggerechtshof te gaan, zouden we erkennen dat het een soort van bevoegdheid heeft over de Palestijnen, terwijl het opereert in een systeem waar Palestijnen geen rechter of aanklager kunnen zijn en geen wetten kunnen bepalen’, zegt Roy Yellin van B’tselem.
Een andere optie is dat Duitsland, de thuisbasis van Heidelberg, juridische stappen onderneemt. Duitsland volgt de positie van de EU en beschouwt de nederzettingen als illegaal, maar lijkt niet bezig te zijn met vervolging: ‘De context in Duitsland is niet geschikt voor het verdedigen van Palestijnse belangen omdat de kwestie daar politiek ontzettend gevoelig ligt’, zegt Abdallah. MO* stelde de Duitse ambassade in Tel Aviv en de diplomatieke missie in Ramallah een aantal schriftelijke vragen over hoe Duitsland omgaat met bedrijven als Heidelberg, maar kreeg geen antwoord.
Palestijnen met een vergunning schuiven vroeg in de ochtend aan in dit checkpoint om in Israël te gaan werken
© Charis Bastin
Ook in de Westelijke Sahara steunt Heidelberg de bezettende macht
Het Internationaal Strafhof (ICC) kondigde in december aan dat het een onderzoek wil openen naar oorlogsmisdaden in Palestina.Volgens Israël en een aantal landen die Israël bijvallen, is Palestina geen staat en kan het dus geen jurisdictie verlenen aan het ICC. Dat moet de komende maanden eerst juridisch uitgeklaard worden.
Maar als het onderzoek er komt, zal het ICC ook de illegale nederzettingen bekijken in de context van oorlogsmisdaden. Ngo’s en sommige juristen pleiten ervoor om ook bedrijfsleiders te onderzoeken. Daarvoor pleit ook Gallagher, die slachtoffers vertegenwoordigt in de zaken over Palestina die bij het ICC werden ingediend: ‘Al Haq en Human Rights Watch documenteerden uitgebreid dat de bezetting, en in het bijzonder de nederzettingen, ook bedrijfsondernemingen zijn en dat er een significante economische component is aan de voortdurende Israëlische militaire bezetting.’
‘Eigenlijk gelden er onder een bezetting meer wetten dan elders.’
Het ICC zou er voor kunnen kiezen om een onderzoek te voeren naar bedrijven of bedrijfsleiders: ‘Dat deed ICC nog niet eerder, maar het behandelde ook nog niet zoveel zaken’, zegt Gallagher. ‘Een zaak tegen een leidinggevende van een bedrijf zou in het belang van de openbaar aanklager kunnen zijn en zou het plegen van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid kunnen ontraden. Het risico voor wie zakendoet in de bezette Palestijnse gebieden zou veel groter worden en dat zou een significant effect hebben op het bedrijfsleven. Bedrijven opereren daar al veel te lang zonder enig gevolg.’
Nochtans geldt in theorie allesbehalve straffeloosheid in een bezettingscontext: ‘Er zijn verschillende legale kaders van toepassing: het internationaal humanitair recht, de internationale mensenrechtenverdragen en de internationale strafwetgeving. Er gelden onder een bezetting dus eigenlijk meer wetten dan elders. Elk bedrijf zou zorgvuldig moeten onderzoeken of zijn activiteiten niet in strijd zijn met de verplichtingen onder de internationale wetgeving’, zegt Gallagher. ‘Ook als een bedrijf bijdraagt aan of opereert onder een regime dat inherent discriminerend is, werpt dat serieuze vragen op over mogelijke rechtenschendingen. Een bedrijf mag wél in de bezette Palestijnse gebieden opereren met de goedkeuring van en in het voordeel van de Palestijnen.’
MO* vroeg het Bureau van de Aanklager van het ICC of er een onderzoek gevoerd zou worden naar bedrijfsleiders die bijdragen aan het uitbreiden of in stand houden van de nederzettingen. Het ICC wenste niet vooruit te lopen op de zaken door op onze vragen te antwoorden voor er een uitspraak is over de jurisdictie.
Heidelberg blijft intussen zijn activiteiten in bezet Palestijns gebied verdedigen. Uit antwoorden van het bedrijf, onder meer aan Human Rights Watch, blijkt dat het in zijn verdediging volledig het narratief van Israël volgt om vol te houden dat alles legaal verloopt. Palestina is trouwens niet de enige plek waar Heidelberg zich op een lijn zet met een bezettende macht. Zo ligt het bedrijf onder vuur voor zijn productiecentrale in de Westelijke Sahara, een omstreden gebied dat grotendeels geannexeerd werd door Marokko. Hoewel geen enkel land de soevereiniteit van Marokko over de Westelijke Sahara erkent, gaat Heidelberg mee in het narratief van Marokko en stelt het dat de productiecentrale op Marokkaans grondgebied ligt.
MO* contacteerde Heidelberg Cement om naar aanleiding van dit artikel ook het standpunt van het bedrijf te horen, maar kreeg geen antwoord.