Vrouwen niet veilig op werkvloer Aziatische textielfabrieken
Kledingmerken mee verantwoordelijk voor seksuele intimidatie in textielfabrieken
Nieuw onderzoek wijst uit dat seksuele intimidatie schering en inslag is in Vietnamese textielfabrieken. Ook elders in Azië zijn vrouwen op de werkvloer niet veilig. Kledingmerken die fabriekseigenaars onder druk zetten met korte leveringstermijnen, dragen mee die verantwoordelijkheid.
© Fair Wear Foundation
Hai Duong, Vietnam. In een textielfabriek op het industrieterrein van Nam Sach waant de trainer van Tham* (18) zich Harvey Weinstein. Hij raakt haar aan op ongepaste plaatsen en toont haar pornofilmpjes van op zijn smartphone. ‘Doe gewoon wat ik wil en voor je het weet, krijg je een vast contract.’
‘Voor ik aan de slag kon in de fabriek, moest ik een trainingsprogramma afronden’, getuigt de jonge arbeidster. ‘Ik leerde er basisvaardigheden, zoals een naaimachine hanteren, en kreeg ook uitleg over de regels die in de fabriek gelden.’ Die regels zijn samengevat in een Code of Conduct, een gedragscode die onder meer stelt dat geweld en intimidatie in de fabriek uit den boze zijn. ‘De coach van het trainingsprogramma hield zich niet aan die regels. Hij begon me aan te raken en vieze filmpjes te tonen.’
‘Ik was bang van hem’, geeft Tham toe. ‘Slechts een keer durfde ik te protesteren. Toen werd hij razend op mij. Hij vervloekte me, zei dat hij mijn contract niet zou tekenen.’ Tham probeerde zoveel mogelijk afstand te bewaren, tot de training gedaan was. ‘Nu ik een vast contract heb, blijft hij me lastigvallen. Hij stuurt me sms’en die weinig aan de verbeelding overlaten. Grapjes, zogezegd. Ik probeer die berichtjes te negeren.’
Overal in Azië
Het verhaal van Tham is helaas geen uitzondering. In Vietnam werken twee miljoen mensen in de textielindustrie. Vier op de vijf zijn vrouwen. Een op de tien Vietnamese textielarbeidsters die recentelijk van job zijn veranderd, deed dit omwille van geweld of intimidatie. Bijna de helft is het afgelopen jaar geïntimideerd op het werk. Dat blijkt uit een nieuw onderzoek dat Fair Wear Foundation vandaag naar buiten brengt.
Fair Wear Foundation is een multistakeholderinitiatief waarbij merken zich kunnen aansluiten om te werken aan betere arbeidsomstandigheden in de fabrieken waar hun kleding wordt gemaakt. Een aantal Belgische merken — zoals Bel&Bo, dat onder meer produceert in Vietnam — zijn aangesloten bij het initiatief. Voor dit onderzoek, dat zich specifiek toespitst op de Vietnamese textielindustrie, werkte Fair Wear Foundation samen met de Vietnamese tak van internationale hulporganisatie CARE International en het Vietnamese Centrum voor Ontwikkeling en Integratie (CDI).
Vrouwen zouden niet te kiezen moeten hebben tussen hun waardigheid en hun baan’
Mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch rapporteerde eerder over intimidatie in onder andere India, Myanmar en Pakistan. Het publiceerde in februari een rapport in samenwerking met de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). ‘Vrouwen zouden niet te kiezen moeten hebben tussen hun waardigheid en hun baan’, zei Aruna Kashyap, een mensenrechtenadvocate die werkt voor de Vrouwenafdeling van Human Rights Watch, daarover eerder in MO*. ‘De voortdurende strijd om die baan te behouden en elke dag eten op tafel te krijgen, staat voor veel vrouwen gelijk aan het ondergaan van seksuele intimidatie en het moeten tolereren van onwaardige situaties op het werk.’
Onder druk
Uit het recente onderzoek over de Vietnamese textielfabrieken blijkt dat zes op de tien geïnterviewde arbeidsters vooral tijdens drukke productiemaanden belaagd worden. In minder drukke periodes zakt het aantal gevallen van seksuele intimidatie tot 28 procent: minder dan de helft, dus.
Seksuele intimidatie komt vaak voor op het moment dat arbeidsters overuren moeten maken. Fair Wear Foundation berekende dat de kans op intimidatie meer dan dubbel zo hoog ligt als arbeidsters dertig overuren of meer presteren per maand. Meestal vraagt het management pas laat om langer te blijven, soms amper een kwartier voor het einde van de werkdag. Als ze overuren weigeren, krijgen ze het opnieuw hard te verduren: ook dan is de kans hoog dat ze belaagd zullen worden.
Overuren weigeren is geen evidentie, geven veel arbeidsters aan. Zonder overuren liggen de lonen vaak ook te laag om te overleven. Tham, die pas haar vast contract beet heeft, verdient slechts 171 euro per maand. Gemiddeld ligt het maandloon van de geïnterviewde arbeidsters iets hoger, op 233,5 euro. Ook dat is amper genoeg om rond te komen. De Asia Floor Wage, een alliantie van ngo’s en vakbonden in Azië, rekende uit dat een leefbaar loon in Vietnam 344 euro bedraagt.
Veel arbeidsters vertellen dat ze het liefst zoveel mogelijk overuren willen doen, om hun familie te kunnen onderhouden. Door die overuren kunnen arbeidsters pas laat naar huis. Onderweg is opnieuw een moment waarop veel arbeidsters blootgesteld worden aan intimidatie: maar liefst de helft van de geïnterviewde vrouwen is al belaagd op weg van het werk naar huis.
© Fair Wear Foundation
Piekmomenten
Het is niet verwonderlijk dat productiedruk een van de meest genoemde zorgen is van de ruim 750 geïnterviewde textielarbeidsters. ‘Stress en druk van leidinggevenden en managers resulteren vaak in verbaal geweld en seksuele intimidatie’, zegt Annabel Meurs, die voor Fair Wear Foundation de sector in Vietnam opvolgt. ‘Arbeidsters worden onder druk gezet om harder en langer te werken om productiedeadlines te halen. Extreem lage lonen dwingen hen om veel over te werken om genoeg te kunnen verdienen. Deze factoren verhogen de kans op geweld en intimidatie.’
De mensenrechtenorganisatie vraagt de merken ook om zelf systematisch studies uit te voeren naar seksuele intimidatie in de productielanden
Ook Human Rights Watch valt het op dat intimidatie toeneemt op piekmomenten. In hun rapport beveelt het kledingmerken aan hun eigen inkooppraktijken te bekijken. Zo kunnen ze er mee voor zorgen dat die niet leiden tot gewelddadige situaties in de fabrieken waarmee ze samenwerken. De mensenrechtenorganisatie vraagt de merken ook om zelf systematisch studies uit te voeren naar seksuele intimidatie in de productielanden waarin hun kledij gemaakt wordt.
‘De druk in fabrieken wordt natuurlijk niet veroorzaakt door merken alleen, maar zij kunnen er wel voor zorgen dat ze niet bijdragen aan die druk’, zegt ook Meurs. ‘Merken plaatsen bijvoorbeeld snel een nieuwe bestelling als een kledingstuk het goed doet in de winkel. Of veranderen op het laatste moment van kleur als op de catwalk blijkt dat roze de nieuwe trend wordt in plaats van geel, en gaan er dan vanuit dat de kleding nog steeds op hetzelfde moment wordt geleverd.’
© Fair Wear Foundation
Merken kunnen beter
‘Als merken de productiecapaciteit van een fabriek kennen en realistische prognoses maken, zal de druk op fabrieksbazen afnemen’, gaat Meurs verder. ‘Merken die aangesloten zijn bij Fair Wear Foundation weten hoe ze hun economische invloed daarvoor kunnen gebruiken. Zij werken nauw samen met de textielfabrieken, zo weten ze wat een realistische levertijd is. Ze weten hoe ze de druk kunnen verminderen, door bijvoorbeeld orders specifiek in het laagseizoen te plaatsen. Of ze bouwen bijvoorbeeld een buffer in van twee weken. Als er dan vertragingen ontstaan, bijvoorbeeld doordat de stoffen te laat geleverd zijn, dan kan de deadline nog verschoven worden. En als het echt niet anders kan, dan ligt de kleding gewoon later in de winkel.’
‘Dat zou nog beter werken als alle merken dit doen. Bij een vertraging eisen veel merken dat de kleren er op dezelfde leveringstermijn moeten liggen. Zo werken ze overuren in de hand. Bazen gaan arbeidsters intimideren om de productie omhoog te krijgen. Eigenlijk heeft dat een averechts effect: de productiviteit daalt er zelfs door. Zoveel druk is dus ook nog eens slecht voor de fabriek zelf. En voor de merken, want het komt de kwaliteit van de kleding niet ten goede.’
‘An sich zijn heel veel merken voorstander van betere arbeidsomstandigheden, maar ze zijn niet bereid om ervoor te betalen.’
‘De resultaten van ons onderzoek zijn heel alarmerend, maar het is hoopvol dat we er nu concreet mee aan de slag kunnen’, besluit Meurs. ‘Als kledingbedrijven een realistische productieplanning hebben, werken ze geen excessieve overuren in de hand. Klinkt misschien simpel, maar het merendeel van de merken staat hier niet bij stil.’
‘An sich zijn heel veel merken voorstander van betere arbeidsomstandigheden, maar ze zijn niet bereid om ervoor te betalen’, zegt professor Huib Huyse (KU Leuven), hoofd van de onderzoeksgroep duurzame ontwikkeling bij het Onderzoeksinstituut voor Werk en Samenleving (HIVA). ‘Bovendien is er een structureel onevenwicht in de markt. Met zoveel concurrentie kunnen merken gewoon kiezen voor de leverancier die aan de laagste prijs het snelst de kledij kan leveren. Zo zetten ze niet enkel druk op de prijzen, maar creëren ze ook tijdsdruk.’
‘Uit onze ervaringen blijkt dat de merken inderdaad te weinig stilstaan bij hun eigen aankooppraktijken. Ze krijgen ook zelden klachten binnen van hun leveranciers. Net omdat de concurrentie zo hoog is, vrezen die om anders opdrachten te verliezen. Sensibilisering is nodig, zowel bij het management van fabrieken als bij de merken zelf, om die druk te verlichten. Wat deze studie suggereert, is voor mij choquerend: een directe link tussen werkdruk en seksuele intimidatie. Gelukkig zijn er een aantal initiatieven, zoals bijvoorbeeld ook Better Work, die merken proberen te sensibiliseren en op hun verantwoordelijkheden wijzen.’
© Fair Wear Foundation
Alarmbel
Better Work is een initiatief van de International Labour Organisation (ILO), in samenwerking met de International Finance Cooperation (een dochterorganisatie van de Wereldbank), om arbeidsrechten in de textielsector te verbeteren. Het programma sensibiliseerde eerder al over wantoestanden in fabrieken, waaronder Vietnam.
David Williams van Better Work Vietnam zegt dat hij veel verhalen hoort zoals dat van Tham. ‘Arbeidsters zijn bang om daarmee naar buiten te komen. Vaak kennen ze hun rechten niet of weten ze niet waar ze heen moeten met hun klachten.’ Meurs vult aan: ‘Het is belangrijk dat ze ergens terechtkunnen om een klacht in te dienen en zich veilig genoeg voelen om dit te doen, zo blijkt ook uit ons onderzoek.’
Tham heeft dat niet gedaan. ‘Ik durfde niet eens met mijn zus te praten’, getuigt de textielarbeidster. ‘Ik kreeg de beelden van op die smartphone maar niet uit mijn hoofd. Slapen lukte niet, eten lukte niet. Uiteindelijk was het mijn zus die aan de alarmbel trok. Ze raadde me aan om naar buiten te komen met mijn verhaal. Maar hoe kon ik dat doen? Ik had nog niet eens een contract. Wie zou mij geloven? Ik schaam mij te hard om klacht in te dienen.’
Beter een klacht dan geen klacht
Fair Wear Foundation heeft klachtensystemen in alle landen waar ze actief zijn. In Bangladesh ziet Bablur Rahman, lokaal coördinator van de organisatie, toe op die klachtenlijn. In dat land produceren nog meer Belgische merken die aangesloten zijn bij Fair Wear Foundation: JBC, Stanley/Stella en ook Bel&Bo zijn er actief.
‘We hebben sinds 2012 een telefoonlijn waar vrouwen anoniem naar kunnen bellen als ze belaagd worden’, licht Rahman toe. ‘In het begin kregen we geen enkele oproep binnen. Dat betekende niet dat er geen enkele vorm van intimidatie plaatsvond. Integendeel, elke dag worden vrouwen in fabrieken blootgesteld aan verbaal en fysiek geweld van hun leidinggevenden. Het management staat onder grote druk en werkt hun agressie uit op de arbeidsters. Het probleem is dat bijna niemand daar iets van durft te zeggen.’
Intussen zijn er in Bangladesh al 169 telefoontjes binnengekomen. In Vietnam zijn dat er 41, in Myanmar 55, in India 85. ‘Dat zijn nog altijd geen hoge cijfers’, geeft Rahman toe. ‘Naarmate de klachtenlijn bekender wordt, beginnen meer arbeidsters te praten over belaging: onderling, maar ook met het management. Intussen krijgen we wel oproepen binnen. Dat betekent vooruitgang. Een klacht is beter dan geen klacht. Als meer vrouwen ervoor durven uit te komen, zullen steeds minder vrouwen in stilte lijden onder intimidatie.’
© Fair Wear Foundation
Laatste redmiddel
‘Een klachtenlijn kan enkel werken als er voldoende vertrouwen is bij de slachtoffers en de drempel laag is’, meent professor Huyse. ‘De procedure moet hand in hand gaan met sensibilisering van alle betrokken actoren (merken én leveranciers) en er moeten juridische consequenties zijn voor de daders. Als er achteraf niets gebeurt met klachten, zullen slachtoffers snel afhaken.’
‘Eigenlijk zou zo’n klachtenlijn een laatste redmiddel moeten zijn’, zegt Meurs daarover. ‘Het zou beter zijn dat klachten intern kunnen opgelost worden. Dat veel arbeidsters van job veranderen na hun belaging, zoals blijkt uit onze onderzoeksresultaten, is geen toeval: vaak is er helemaal geen manier om problemen intern aan te kaarten. Dankzij klachtensystemen kan dat wel. Als er problemen zijn, kunnen kledingmerken zich inzetten om dat aan te kaarten: door hun orders hebben ze invloed in de fabriek. Merken die geen deel meer willen zijn van het probleem, kunnen zo mee verantwoordelijk zijn voor de oplossing.’
‘In elk geval kan het nooit de verantwoordelijkheid zijn van de arbeiders, de slachtoffers, om zich te moeten wapenen tegen misbruik’, besluit professor Huyse. ‘In eerste instantie zou het nooit mogen voorvallen. Pas in tweede instantie kun je werken aan empowerment van slachtoffers, hen begeleiden om ermee naar buiten te komen.’
* Tham is niet de echte naam van de arbeidster. Ze blijft anoniem, voor haar eigen veiligheid.