Duurzame economische welvaart ligt in België een derde lager dan het bnp per hoofd
‘Klimaatverandering kost iedere Belg 8000 euro aan welvaart’
Neemt onze welvaart nog wel toe als je alles in rekening brengt? Daarover heerst in toenemende mate onzekerheid, erkennen ook onze topeconomen. De realiteit dwingt ons in elk geval om minder belang te hechten aan bnp-groei en meer aan sociale en ecologische parameters.
Anders dan bij het bnp worden bij de alternatieve economische maatstaven de ecologische en sociale kosten van de economische bedrijvigheid wel afgetrokken.
CC0
Het bruto nationaal product (bnp) is veruit de meest gebruikte indicator van welvaart. Toch schiet het klassieke meetinstrument tekort, want het brengt onder meer sociale of ecologische kosten niet in rekening. Dat kan beter, menen enkele topeconomen. Het is tijd voor een andere maatstaf. Alleen, bestaat die wel?
De voorbije maanden liet de klimaatcrisis zich duidelijk voelen: hittegolven, overstromingen, droogtes of bosbranden waren bijna dagelijks in het nieuws. De waterbommen in Wallonië en Duitsland toonden nu ook dichter bij huis welke immense schade de opwarming kan aanrichten. Dat we ons afvragen welke onaangename verrassingen de zomer weer zal brengen wordt stilaan het nieuwe normaal.
Het zesde rapport van het VN-klimaatpanel liet er in augustus geen twijfel meer over bestaan: de mensheid met haar wereldeconomie veroorzaakt de klimaatopwarming. De vraagt rijst dan of de groei van onze economie intussen niet meer schade dan baten brengt. En hebben we wel de instrumenten om dat te kunnen vaststellen?
Kunnen we het bruto nationaal product (bnp) of het bruto nationaal inkomen (bni) nog gebruiken als meetinstrument om onze welvaart te meten? Want uiteindelijk is het onduidelijk hoe het bnp pakweg de overstromingen in West-Europa of centraal China zal capteren: als meer of minder groei? De hele opkuis zorgt immers voor meer werk en inkomen, maar draagt zo’n ramp écht bij tot onze welvaart of ons welzijn?
‘Dat het bnp geen goede maatstaf is van materiële welvaart zal iedere econoom nu wel onderschrijven,’ beaamt ook Paul De Grauwe, professor economie aan de London School of Economics. Maar hoe moeten we onze welvaart dan wel inschatten?
Alternatieve maatstaven
Er wordt al jaren gewerkt aan alternatieve maatstaven die de kosten en baten van de menselijke bedrijvigheid beter in kaart proberen te brengen. Jonas Van der Slycken ging voor zijn doctoraat economie aan de UGent aan de slag met de Index voor Duurzame Welvaart van de Amerikaanse ecologische econoom Herman Daly.
Volgens Van der Slycken proberen zulke alternatieve economische welvaartmaatstaven ‘alle soorten bijdragen – onbetaald werk, betaald werk, de bijdragen van de overheid, en de schaduweconomie — te waarderen, omdat die allemaal bijdragen tot het bevredigen van onze noden en verlangens. Aan de andere kant brengen ze ook sociale en ecologische kosten van het economische proces mee in kaart.’
Hoe meet je de hoeveelheid huishoudelijk werk en vrijwilligerswerk?
Dat klinkt simpel, maar het is moeilijk om die baten en kosten in kaart te brengen en vervolgens in geld uit te drukken. Hoe meet je bijvoorbeeld de hoeveelheid huishoudelijk werk en vrijwilligerswerk? En hoe druk je die uit in geld? Tegen welk uurloon?
Vaak gebeurt dat tegen een eerder laag uurloon, maar waarom zou je de liefdevolle omgang van ouders met hun kinderen zo laag waarderen? Is die niet juist erg belangrijk in een mensenleven, en moet ze juist daarom niet erg hoog worden gewaardeerd?
Van der Slycken: ‘Dat zijn moeilijke keuzes. Moet en kun je zoiets wel uitdrukken in geld? Anderzijds is het wel de basis waar de economie op rust.’ Hoe geef je weer dat te veel betaald werk ouders de tijd ontneemt om veel voor hun kinderen te zorgen? Het bnp negeert dat, maar is dat wel een goede zaak?
Hoeveel is genoeg?
Anders dan bij het bnp worden bij de alternatieve economische maatstaven de ecologische en sociale kosten van de economische bedrijvigheid wel afgetrokken. Toch stellen zich ook hierbij meet- en keuzeproblemen.
Belangrijke sociale kosten zijn bijvoorbeeld de kostprijs van de inkomensongelijkheid. De Index voor Duurzame Economische Welvaart van Daly en de VN-Index voor Menselijke Ontwikkeling gaan ervan uit dat inkomen vanaf een bepaald niveau relatief minder bijdraagt tot welvaart. Is dat een ideologische of een wetenschappelijke keuze?
Van der Slycken: ‘Er is een stevige wetenschappelijke basis voor die keuze. Het geluksonderzoek geeft heel duidelijk aan dat meer verdienen vanaf een bepaald inkomen minder bijdraagt tot geluk.’
‘In onze ogen kun je met 85 procent van het huidige bnp dezelfde welvaart realiseren als je het beter verdeelt.’
Opinieonderzoek leert bovendien dat de meerderheid van de bevolking wel een zekere inkomensongelijkheid aanvaardt, maar niet de extreme verhoudingen die we nu meemaken.
Zo vinden twee op de drie Nederlanders dat geld eigenlijk niets meer toevoegt zodra iemand twee huizen, twee auto’s, meerdere vakanties per jaar en 500.000 euro spaargeld heeft.
Van der Slycken maakt dit in zijn onderzoek concreet door inkomens boven 16.377 euro (prijzen van 2010) lager te verrekenen. Het instellen van een dergelijke ‘sufficiëntiedrempel’ heeft tot gevolg dat een inkomen van pakweg 70.000 euro maar meegeteld wordt als 40.000 euro. Een zeer ongelijke inkomensverdeling waarbij een groter deel van de groei naar de hoogste inkomens gaat vertaalt zich dus maar gedeeltelijk in welvaartsgroei.
Zouden rijke mensen het daarmee eens zijn? Van der Slycken: ‘Dat is een goede vraag. Zaak is dat we welvaart niet louter individueel bekijken, maar maatschappelijk. In onze ogen kun je met 85 procent van het huidige bnp dezelfde welvaart realiseren als je het beter verdeelt. Dat zou ook goed zijn voor het milieu. “Hoeveel is genoeg?” is daarom een vraag die meer aandacht zou moeten krijgen.’
Klimaatopwarming
Daarnaast zijn er de milieukosten. Die zijn heel uiteenlopend: luchtvervuiling, waterverontreiniging, lawaaihinder en noem maar op. Een hele buurt kan bijvoorbeeld wekenlang onder de terreur van drilboren leven, omdat die nodig zijn voor afbraak en nieuwbouw. Dat levert dan weer een groter bnp op. Alleen, het bnp negeert de last van die geluidshinder. Hoe je zoiets in geld uitdrukt, is een andere vraag. Of ook: de klimaatopwarming. Hoe bereken je die?
Van der Slycken somt alvast twee manieren op. ‘Enerzijds kun je uitgaan van de huidige schade. We vinden daarvoor belangrijke gegevens bij herverzekeraars zoals Munich Re. Ik ben benieuwd hoe die de schade van de overstroming in en om Luik en in Duitsland gaan inschatten.’
‘Anderzijds kun je de schade proberen in kaart te brengen die een ton CO2 zal veroorzaken in de toekomst en op wereldschaal. Het gaat dan om productieverliezen die het gevolg zullen zijn van toegenomen droogtes, bosbranden, overstromingen, hittegolven die buiten werken onmogelijk maken etc.’
‘Zeker is dat het bnp beduidende kosten negeert.’
De tweede berekeningswijze probeert meer het probleem ten gronde te vatten. Daarbij worden in diverse onderzoeken heel uiteenlopende kosten aangerekend voor een ton CO2.
Paul De Grauwe legt uit waarom dat zo is: ‘Het is moeilijk om consensus te vinden over de rentevoet die je moet gebruiken om toekomstige kosten en baten van milieu-investeringen, of het gebrek daaraan, te verrekenen.’ Als je toekomstige schade even zwaar aanrekent als huidige schade is de impact op het inkomen uiteraard veel groter.
Naast die keuzekwestie is er ook de grote onzekerheid over hoe erg de klimaatopwarming zal worden. Die twee elementen samen betekenen dat het gewicht dat onderzoekers geven aan toekomstige klimaatkosten fors kan uiteenlopen.
Van der Slycken: ‘Dat gaat van 50 euro tot 1000 euro per ton CO2. Wij zijn uitgegaan van 340 euro. Zo kwamen we voor iedere Belg uit op een kost van 8047 euro voor de CO2-uitstoot, al blijft die schatting moeilijk. Die cijfers zijn niet heilig, maar zeker is dat het bnp beduidende kosten negeert.’
Is onze bnp-groei valse welvaart?
Als iedere Belg 8000 euro van zijn inkomen moet aftrekken – alleen al voor de CO2-uitstoot, los nog van de andere milieuschade — neemt onze welvaart dan nog toe?
‘De welvaart groeit in elk geval veel trager dan het bnp’, aldus Van der Slycken. Zijn onderzoek wijst uit dat de duurzame economische welvaart in België – als je rekening houdt met alle kosten, ook in het buitenland en in de toekomst – zowat een derde lager ligt dan het bnp per hoofd.
Van der Slyckens onderzoek doet belangrijke vaststellingen die de bnp-groei relativeren, maar zijn cijfers maken soms ook rare sprongen.
Dat laatste steeg van 27.000 euro in 1995 naar 36.000 euro in 2017. De duurzame welvaart per hoofd steeg van 20.000 euro naar 23.000 euro in dezelfde periode. Het verschil tussen beide neemt dus toe en is vooral te wijten aan de brede ecologische kosten en de toename van de ongelijkheid, waardoor een deel van het bnp niet wordt verrekend als toegenomen welvaart.
Van der Slycken maakte gelijkaardige berekeningen voor de EU-15. Daaruit blijkt dat het duurzame inkomen per hoofd in de 15 oude lidstaten bijna een kwart lager ligt dan het bnp per hoofd. De kloof tussen beide nam toe in de onderzoeksperiode 1995-2018. De duurzame welvaart per hoofd in de EU-15 nam bovendien niet meer toe na 2007.
Toch durft Van der Slycken daaruit niet te besluiten dat we een welvaartsdrempel bereikt hebben, dat de welvaart niet meer groeit omdat de bijkomende bnp-groei meer schade aanricht dan baten brengt. ‘We zien alleen een plafonnering op Europees niveau en niet in alle lidstaten.’
Van der Slyckens onderzoek doet dus belangrijke vaststellingen die de bnp-groei relativeren, maar zijn cijfers maken soms ook rare sprongen. Het is niet echt verbazend dat de duurzame welvaart in België op het hoogtepunt van de financiële crisis, in 2009, niet daalde terwijl het bnp wel afnam: door de groeivertraging was er immers minder milieuschade.
Maar dat de duurzame welvaart sneller ging groeien dan het bnp tussen 2010 en 2014, omdat de brede ecologische kosten per hoofd dramatisch gedaald zouden zijn, wekt verbazing. Van der Slycken heeft ook niet echt een uitleg waar die dramatische daling dan vandaan kwam.
Ook in de Europese cijfers duiken soms merkwaardige vaststellingen op: zo blijken Finland, Frankrijk, Portugal en het Verenigd Koninkrijk de vier landen waarin de duurzame welvaart de voorbije kwarteeuw sneller toenam dan het bnp per hoofd. Wat hebben deze landen dat pakweg Denemarken en Zweden niet hebben? Ook dat is niet eenvoudig uit te leggen.
‘Ecologisch gecorrigeerde’ menselijke ontwikkeling
De resultaten geven aan dat het niet vanzelfsprekend is om de complexiteit van duurzame welvaart te combineren met duidelijkheid en zeggingskracht. Je kunt meestal de zeggingskracht vergroten door een index eenvoudig te houden. Dat is wat het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) dit voorjaar deed met zijn eerste ‘ecologisch gecorrigeerde’ Index voor Menselijke Ontwikkeling (IMO).
Dertig jaar geleden introduceerde het UNDP die index als een alternatief voor het bnp. De bedoeling daarvan was om de mens centraal te stellen en niet het geldinkomen.
Geïnspireerd door Amartya Sen, Nobelprijswinnaar Economie, ontwikkelde het UNDP de index op basis van de scholingsgraad en levensverwachting, aangevuld met een inkomensparameter die ook weer de hogere inkomens devalueert. (In de allereerste IMO, die van 1990, werden inkomens boven een bepaald niveau zelfs gewoon níét meegeteld).
Op nationaal, Europees of internationaal niveau wist zo’n alternatieve maatstaf zich niet echt door te zetten
Een deel van het probleem is dat een index soms te veel wil zeggen met één enkel cijfer.
De IMO was altijd een schoolvoorbeeld van ‘intentioneel meten’: de bedoeling was om beleid te verschuiven in de richting van een ontwikkeling waarin de mens en zijn ontplooiingsmogelijkheden meer centraal staan. Wel moest het UNDP in de loop der jaren vaststellen dat de landen met de hoogste menselijke ontwikkeling ook de grootste ecologische voetafdruk hebben.
Om die blinde vlek te compenseren, publiceerde het UNDP dit jaar voor het eerst een IMO die ook de druk op planetaire ecosystemen verrekent. In elk land wordt de consumptie van fossiele brandstoffen en natuurlijke grondstoffen (biomassa, ertsen etc.) op zo’n manier vertaald dat de ecologisch gecorrigeerde IMO meteen aangeeft of een land veel of weinig druk zet op de planeet.
Noorwegen, dat dikwijls de IMO-ranglijst aanvoert, zakt door zijn omvangrijke olie-industrie weg uit de top. Singapore en Luxemburg, beide landen met een heel hoge IMO, zakken op de ranglijst van 170 landen plots respectievelijk 92 en 131 plaatsen, omdat ze zoveel fossiele brandstoffen gebruiken, terwijl Costa Rica het juist veel beter doet. De expliciete bedoeling van het UNDP is om een duidelijk signaal te geven door een nieuwe bril aan te reiken om naar de realiteit te kijken.
Grote onzekerheid of bijziendheid
In 2009 riepen topeconomen als Amartya Sen en Joseph Stiglitz op om het bnp te overstijgen. Meer dan tien jaar later rijst nog altijd de vraag: kan een maatstaf voor duurzame economische welvaart het bnp onttronen?
Daar lijkt het niet meteen op. Op nationaal, Europees of internationaal niveau wist zo’n alternatieve maatstaf zich niet echt door te zetten.
Een deel van het probleem is dat een index soms te veel wil zeggen met één enkel cijfer. Soms is dat veelzeggend, andere keren heffen verschillende effecten elkaar op, waardoor je uit dat ene cijfer weinig besluiten kunt trekken en toch weer naar de verschillende onderdelen moet gaan kijken om te begrijpen wat het cijfer echt betekent.
Koen Schoors, professor Economie aan de UGent: ‘Het bnp heeft enorme beperkingen. Streven naar maximaal bnp is dus irrelevant. De oplossing is niet een andere ideale index te maken, want dat lukt gewoon niet en er zijn duizend mogelijkheden.’
De discussie over welvaart is geen louter technische discussie. Het gaat ook om wat mensen belangrijk vinden.
‘De oplossing is wel om de meting van het bnp te verbeteren en vooral om het niet als de enige maatstaf te gebruiken, maar eerder als een van de vele maatstaven op een dashboard met onder meer gezondheid, armoede, ongelijkheid en ecologische voetafdruk. Dat alles in één enkele index gieten die ook nog betekenis heeft is vrijwel onmogelijk.’
Ook Paul De Grauwe gelooft dat het die richting uitgaat. ‘Ik vrees dat we zullen moeten voortboeren met een dashboard met parameters die focussen op de verschillende dimensies van duurzaamheid, omdat een consensus over een groen bnp moeilijk te bereiken zal zijn.’
Dat een consensus zo moeilijk is, ligt aan het feit dat er achter elke maatstaf – zoals we eerder aangaven — keuzes zitten: hoe zwaar laat je bijvoorbeeld ongelijkheid, liefdevolle ouderlijke zorg of milieuschade doorwegen?
Het UNDP oordeelt dat zowel een dashboard als nieuwe maatstaven van duurzame welvaart hun rol hebben. Het werk van Van der Slycken lijkt dat te bevestigen.
Aan de ene kant geeft het aan dat een alternatief voor het bnp niet makkelijk is en je vaak verplicht om dan toch weer naar de samenstellende delen te kijken. Aan de andere kant maakt zijn onderzoek en de discussie over hoe we klimaatkosten moeten laten doorwegen duidelijk dat we in feite niet zo goed meer weten of onze welvaart nu al of niet nog toeneemt, en hoeveel dan wel.
Dat signaal is waardevol op zich. Die onzekerheid beamen ook onze Belgische topeconomen. Professor Koen Schoors stelt dat we ‘bijziend’ zijn, terwijl Paul De Grauwe erkent dat er ‘gewoon grote onzekerheid is’.
Eén ding is zeker: het proces om aan andere maatstaven meer belang te hechten is hoe dan ook bezig. In dertig jaar journalistiek zag ik hoe diverse klimaatparameters zoals emissies of hernieuwbare energie meer aan gewicht hebben gewonnen.
Dat dit gebeurt is mee te danken aan een maatschappelijke strijd die andere waarden en normen naar voren heeft geduwd: verkeersveiligheid versus snelheid, milieu versus productie enz. De discussie over welvaart is geen louter technische discussie. Het gaat ook om wat mensen belangrijk vinden en hoe zich dat al of niet vertaalt in een (nieuwe) maatschappelijke consensus. Die strijd wordt elke dag gevoerd.