Biedt internationale gemeenschap oplossing waar farmaceutische markt faalt?
Ontwikkeling onmisbaar medicijn tegen ebola geen prioriteit voor grootste farmabedrijven
In volle verkiezingstijd worstelt Oost-Congo nog steeds met een ebola-uitbraak. De teller staat ondertussen op meer dan 300 doden en meer dan 500 besmette gevallen. Ondertussen zoekt de internationale gemeenschap manieren om zulke crisissen in de toekomst snel en efficiënt onder controle te krijgen. Het is een zoektocht naar geneesmiddelen tegen (tropische) ziekten waarvoor amper een markt bestaat.
Ebola behandelingscentrum in het ziekenhuis van Beni
© MONUSCO (CC BY-SA 2.0)
Terwijl in Noordoost-Congo een nieuwe ebolacrisis maar niet onder controle geraakt — de teller staat ondertussen op meer dan 300 doden en meer dan 500 besmette gevallen — zoekt de internationale gemeenschap naar manieren om zulke crisissen in de toekomst snel en efficiënt onder controle te krijgen. Het is een zoektocht naar geneesmiddelen tegen (tropische) ziekten waarvoor amper een markt bestaat.
Eén van de spelers die mee druk zet achter een oplossing, is de Access to Medicine Foundation, een organisatie die in 2003 door de Nederlandse ondernemer Wim Leereveld in het leven werd geroepen. Leereveld, die er een carrière had opzitten als consultant in de zorgsector, was op zoek naar een manier waarop we mensen uit lage- en middellage-inkomenslanden een betere toegang konden verlenen tot de geneesmiddelen die ze nodig hebben. Tijdens zijn loopbaan had hij gemerkt dat dit een pijnpunt was dat maar moeilijk opgelost leek te geraken.
‘Na de ebolacrisis in West-Afrika van 2014, die in totaal meer dan 11.000 slachtoffers eiste, maakten landen wereldwijd zich openlijk zorgen over het potentieel van een grotere epidemie’, stelt Jayasree K. Iyer, algemeen directeur van de Access to Medicine Foundation en sinds 2015 opvolgster van Leereveld. ‘De zoektocht naar een mechanisme om een crisis van dat formaat te kunnen aanpakken, om medicijnontwikkeling te coördineren en om de broodnodige onderzoeken en innovaties te financieren was ingezet.’
In die zoektocht speelt Access to Medicine Foundation met hun tweejaarslijkse Access to Medicine Index (ATMI), maar al te graag een rol. Hun strategie? Door de twintig grootste farmaceutische bedrijven met elkaar te vergelijken in een ranglijst, brengt de ATMI in kaart welke inspanningen de bedrijven doen om veilige, effectieve en betaalbare medicijnen en vaccins tot in ontwikkelingslanden te krijgen. De lijst zet in op eergevoel en onderlinge concurrentie tussen farmabedrijven, en al snel werd het initiatief internationaal opgepikt: de ATMF kon onder andere rekenen op financiële steun van the Bill & Melinda Gates Foundation, Het Britse Department for International Development (DFID) en het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Marktfalen
Toegang tot geneesmiddelen verbeteren, is meer dan nodig om tropische outbreaks, zoals ebola in Oost-Congo, te voorkomen. Vandaag wordt zo’n driekwart van de geneesmiddelen gemaakt voor de welgestelde westerse en Aziatische markt die geschat wordt op zo’n miljard consumenten. Wie die daar geen deel van uitmaakt, kan niet steeds rekenen op een vlotte toevoer van geneesmiddelen. Markten met minder kapitaalkrachtige burgers zijn immers minder interessant voor grote bedrijven. Minst interessant is de enorme groep met de allerlaagste inkomens, naar schattingen van de Wereldgezondheidsorganisatie zo’n 1,3 à 2,1 miljard mensen. Die groep heeft geen structurele toegang tot geneesmiddelen.
De WHO schat dat zo’n 1,3 tot 2,1 miljard mensen geen structurele toegang tot geneesmiddelen heeft
Bij hen is ook de toegang tot levensreddende medicijnen onberekenbaar. Dat kan aan heel wat factoren liggen: de aanvoer van geneesmiddelen kan moeilijk zijn, door hobbelige wegen of slechte infrastructuur. De geneesmiddelen zijn te duur — als je inkomen lager ligt dan twee dollar per dag is het niet haalbaar jaarlijks een paar honderd euro te betalen aan een medicijn. Maar ook een slecht uitgebouwd zorgsysteem in een land heeft aanzienlijke gevolgen. Bijvoorbeeld wanneer een land er niet in slaagt om voldoende dokters op te leiden, of als er niet genoeg ziekenhuizen of zorgprofessionals zijn om iedereen die het nodig heeft te helpen.
Farmabedrijven die medicijnen ontwikkelen voor die markt, riskeren veel voor een kleine, onzekere opbrengst. Onderzoeks- en ontwikkelingsbudgetten voor nieuwe geneesmiddelen lopen immers op tot in de tientallen miljoenen. Dit zorgt ervoor dat er onvoldoende economische incentives zijn om daarop in te zetten. Resultaat: te weinig nieuwe geneesmiddelen verschijnen, tot frustratie van alle partners. Maar nieuwe geneesmiddelen zijn onontbeerlijk: omdat ze beter zijn dan de huidige medicijnen, omdat ze goedkoper zijn of omdat ze resistentie tegen bestaande medicijnen tegengaan. Of omdat ze een ziekte kunnen genezen of vermijden die tot nu toe als dodelijk wordt beschouwd, zoals ebola.
Prioriteitenlijst
‘Een groot pijnpunt op de Access to Medicine Index is innovatie. Met elke Index toetsen we steeds een prioriteitenlijst af’, vertelt Iyer. Die prioriteitenlijst wordt samengesteld door de WHO en partners, en dit jaar stonden er 139 prioritair te ontwikkelen producten op tegen de 45 ziekten die wereldwijd de zwaarste tol eisen. Er is een zwaar tekort aan onderzoek naar geneesmiddelen, vaccins of diagnostische middelen tegen die ziekten. ‘In het laatste rapport stelde de Access to Medicine Foundation dat van de 139 “product gaps”, 91 niet worden onderzocht door bedrijven. Voor ebola bijvoorbeeld, zijn er nu drie medicijnen en vier preventieve vaccins in de pijplijn bij farmabedrijven die onderzocht worden in de Index.’
Hoewel het ontwikkelen van een genezend vaccin of diagnostisch middel om ebola te bestrijden hoog op de prioriteitenlijst staat, wordt bij de twintig grootste farmabedrijven op dit moment niets ontwikkeld
In de ATMI is verder te lezen dat onderzoek naar prioriteitsziekten maar een klein deel uitmaakt van de werking van farmabedrijven. Slechts een kwart van de nieuw ontwikkelde medicijnen zijn geneesmiddelen waar wereldwijd een hoge nood aan is. En minstens een derde van die onderzoeksprojecten maakt deel uit van een samenwerking met bijvoorbeeld sociaal gerichte organisaties als de Bill & Melinda Gates Foundation, Drugs for Neglected Diseases initiative (DNDi) of Medicines for Malaria Venture (MMV). ‘Vandaag biedt onze wereldmarkt aan grote farmabedrijven blijkbaar te weinig financiële prikkels om te investeren in onderzoek en ontwikkeling voor die tropische ziekten waarbij een hoge nood werd vastgesteld’, zegt Iyer.
Jayasree K. Iyer
© Heleen Peeters
‘Steeds belangrijker werden Product Development Partnerships’, vervolgt ze. PDP’s bestaan in verschillende vormen, maar het komt erop neer dat universiteiten en/of farmabedrijven in samenwerkingsverband met een ‘neutrale’ organisatie, nieuwe geneesmiddelen ontwikkelen. De verschillende partners delen hun onderzoeksdata (intellectual property of IP). Die komt samen met andere “puzzelstukjes”, afkomstig van verschillende partners, in een “patent pool” terecht.
Die stukjes IP zijn bijvoorbeeld resultaten uit onderzoek naar een geneesmiddel dat niet verder werd ontwikkeld, of delen van formuleringen van geneesmiddelen die al op de markt zijn. Op die manier tackelen de PDP’s één van de zwakke punten van de farma. Investeringen in onderzoek naar geneesmiddelen die nooit ontwikkeld werden komen in de publieke ruimte terecht, waardoor anderen kunnen voortbouwen op kennis die anders in een schuif zou blijven zitten. Waardoor onderzoeksbudgetten voor dubbel werk worden uitgespaard, een besparingsoefening van miljoenen, of zelfs miljarden euro’s.
‘Deelnemende bedrijven lopen weinig risico, dat maakt het aantrekkelijk om mee in PDP’s te stappen. Op die manier slagen we er via PDP’s in de sterktes van de geneesmiddelenindustrie te koppelen aan sociale noden’, stelt Iyer. ‘Die PDP’s komen ook tegemoet aan een steeds luider wordende maatschappelijke roep om meer openheid en transparantie. Daarnaast ziet elk bedrijf natuurlijk dat geneesmiddelen ontwikkelen vanuit gedeeld IP efficiënter kan zijn dan het klassieke model. En ergens willen ze natuurlijk ook mee profiteren van de intelligentie van de andere bedrijven.’
Test met experimentele medicijnen
Wat gebeurt er dan vandaag om zo’n crisis van formaat in te dijken? Onder impuls van de WHO ging in Noordoost-Congo een experimenteel programma van start met niet-geregistreerde geneesmiddelen en geneesmiddelen die nog niet uitgebreid getest en goedgekeurd werden. Die medicijnen werden ontwikkeld door partijen van een divers pluimage: de Amerikaanse overheidsinstelling NIAID, de twee kleinere farmabedrijven Toyama en Regeneron en farmareus Gilead.
De klinische tests die vandaag gebeuren in de DRC, worden georganiseerd door een uitzonderlijk onderzoeksteam in een samenwerkingsverband tussen het ministerie van Gezondheid van DRC en heel wat internationale organisaties, waaronder de WHO. ‘Terwijl onze focus uiteraard het beëindigen van deze ebola-uitbraak blijft, is de lancering van een (…) onderzoek in de DRC een belangrijke stap naar het vinden van een geneesmiddel tegen ebola. En dat geneesmiddel zal levens redden’, stelt Tedros Adhanom Ghebreyesus, Directeur-Generaal van de WHO, op hun website. Al zijn die experimentele medicijnen niet zonder risico, en is resultaat voorlopig niet gegarandeerd, zijn ze de beste hoop voor de meer dan 500 besmette ebolapatiënten in Noordoost-Congo.
Ebola wordt door wilde dieren aan mensen doorgegeven, en er bestaat een dierlijk reservoir van de ziekte dat haast niet uit te roeien is. Nieuwe opstoten van ebola in de toekomst zijn daardoor te voorzien. De vraag is of de internationale gemeenschap vandaag, met een versnipperde aanpak van prioriteitenlijsten, samenwerkingen en experimentele programma’s, voldoende kan garanderen dat nieuwe medicijnen tegen nieuwe golven van infectieziekten op tijd ontwikkeld en verdeeld worden.
Deze reportage werd mede mogelijk gemaakt door de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek