Over de impact van het militaire apparaat op het klimaat
Ook het leger hangt aan de oliekraan
De uitstoot van het Amerikaanse leger is dezelfde als die van een middelgroot land. ‘En dat is waarschijnlijk een onderschatting’, stellen onderzoekers Patrick Bigger en Neta C. Crawford. ‘Het Pentagon neemt de klimaatcrisis ernstig, maar is blind voor de eigen bijdrage.’
© Jade Yaert
Op 28 april 2022 hield Alexandria Villaseñor, bijna zeventien en klimaatactiviste, een toespraak in het hoofdgebouw van de NAVO in Brussel. De Amerikaanse oprichtster van Earth Uprising sprak over het klimaat, de zorgen van jongeren en globale veiligheid. Ze benadrukte dat een ontwricht klimaat het risico op oplaaiende brandhaarden aanzwengelt, en dat het reduceren van onze uitstoot en de afbouw van fossiele investeringen niet alleen noodzakelijk zijn om het leven op deze planeet te garanderen, maar ook om de vrede te waarborgen. Klimaatactie als vredesactie.
Tot hier knikten de toehoorders, de meesten in pak en das, een enkeling in mantelpak en sommigen in militair uniform, instemmend. Klimaatverandering vormt een bedreiging voor de nationale en internationale veiligheid, dat was in deze aula vol licht zowel basiskennis als een reden om alert te blijven in een tollende wereldorde.
Van alle legers op de wereld is dat van de Verenigde Staten met een kleine twee miljoen personeelsleden het grootste. En van alle Amerikaanse overheidsorganisaties is het militaire instituut veruit het enige dat het drama van de klimaatcrisis altijd ernstig heeft genomen. Toen Donald Trump tijdens zijn presidentschap klimaatontkenning tot officieel beleid uitriep, gaf het Pentagon tegengas en liet het niet na de president erop te wijzen dat ‘klimaatverandering een kwestie van nationale veiligheid is, misschien wel de meest dwingende die de Verenigde Staten ooit gekend hebben.’
De klimaatverandering staat al even lang op de radar van het Amerikaanse leger als er internationaal over gesproken en onderhandeld wordt. Al in mei 1990, het VN-Klimaatpanel (IPCC) bestond toen amper twee jaar en had net een eerste rapport afgewerkt, gaf het Naval War College de opdracht om de impact van de klimaatverandering op de Amerikaanse zeemacht te onderzoeken.
Sindsdien heeft het Pentagon tal van documenten over de klimaatcrisis geproduceerd. Van een Climate Change Adaptation Roadmap in 2014 tot een inventaris van geleden klimaatschade. Zo meldde het Pentagon in 2019 dat een groot aantal militaire installaties nu al wordt getroffen door de klimaatverandering. Het merendeel had te kampen met ‘herhaalde overstromingen’, maar ook droogte, bosbranden en verwoestijning zetten druk op het onderhoud en het behoud van militaire infrastructuur, gebouwen en bases.
In de aanhoudende militaire aandacht voor het risico van de klimaatverandering schuilt een vreemde paradox.
Het gebrek aan aandacht voor de klimaatcrisis dat Villaseñor verschillende overheden en bedrijfssectoren toedichtte, kon, aldus de verzamelde toehoorders in Brussel, het leger niet verweten worden. Hadden ze met het vernieuwde NAVO-gebouw ook niet hun best gedaan om de koolstofvoetafdruk te beperken? Werd er niet gezegd dat het ‘klimaatneutraal’ was?
Villaseñor maakte vervolgens een opsomming van rampspoed om te onderlijnen hoe noodzakelijk en dringend de reductie van broeikasgassen is. Ze had het ook, niet als eerste, over de rol van klimaatverandering als brandversneller in al smeulende conflicten. Maar toen richtte ze de spots op een aspect van het militaire apparaat waar de legerleiding opvallend weinig over praat als het over de klimaatverandering gaat. Want in de aanhoudende militaire aandacht voor het risico van de klimaatverandering schuilt een vreemde paradox.
Het leger stelt de klimaatcrisis steeds weer voor als een voldongen feit en de toekomst als onafwendbaar. Het vraagt zich wel af hoe daarop te reageren, maar amper of nooit hoe het te voorkomen. Want wat met de uitstoot van al die gevechtsvliegtuigen, troepenbewegingen, bombardementen, bevoorradingsschepen?
Is het leger enkel in staat te reageren op de voorspelde klimaatchaos of moet het bijdragen aan het voorkomen van al die voorspelde ellende, door onder andere de eigen voetafdruk in te snoeren en activiteiten af te bouwen? Is een wereld onafhankelijk van fossiele brandstoffen niet sowieso een veiligere wereld? En zou dat dan geen prioriteit moeten zijn? In plaats van het blijvend beschermen van de aanvoerlijnen van de fossiele industrie?
‘Het Amerikaanse leger is een grote vervuiler’, zei Villaseñor. ‘Het stoot meer broeikasgassen uit dan een middelgroot land als Zweden, Finland of Portugal. Oorlog is niet verenigbaar met een leefbare planeet.’ Alsof er een lokaal koudefront op Brussel neerdaalde, zakte de temperatuur in de zaal. Het applaus was niet langer warm, maar louter beleefd en men schudde het hoofd bij zo veel naïviteit. Wat wilde dat meisje dan? Dat Poetin zijn zin kreeg? Dat de democratie niet verdedigd werd? Trouwens, klopte haar bewering wel? Waar kwamen haar cijfers vandaan?
Niet meer vrijgesteld
Al tijdens de onderhandelingen over het klimaatverdrag van Kyoto in 1997 verdedigde de Amerikaanse delegatie duidelijke prioriteiten. De bescherming van de eigen economische activiteiten was er één van, de uitzonderingspositie van het militaire apparaat een andere. Men wilde niet dat de brandstof voor gevechtsvliegtuigen, vliegdekschepen, tanks, jeeps en Humvees werd opgenomen in de nationale klimaatboekhouding, laat staan dat die ergens geregistreerd, gereguleerd of opgevolgd werd.
De onderhandelaars slaagden in hun opzet en bij terugkeer in de Verenigde Staten klopte delegatieleider Stuart Eizenstat zich trots op de borst. Het had bloed, zweet en tranen gekost, maar: ‘We zijn erin geslaagd de unieke positie van de Verenigde Staten volledig te beschermen als ’s werelds enige grootmacht met globale, militaire verantwoordelijkheden. Militaire operaties zijn vrijgepleit van reductiedoelstellingen.’
Uiteindelijk zouden de Verenigde Staten het Kyotoverdrag niet ratificeren. Het Klimaatverdrag van Parijs, van 2015, schrapte de bijzondere behandeling van het militaire apparaat. Legers zijn niet langer vrijgesteld van uitstootreductie, maar ze zijn er ook niet toe verplicht. Bovendien werden er geen uniforme regels afgesproken over hoe de uitstoot van legers moet berekend en gerapporteerd worden. Ging het enkel over troepenbewegingen of ook over het energieverbruik van gebouwen?
Politicologe en professor Politieke Wetenschappen aan het Boston University College of Arts and Sciences Neta C. Crawford wachtte de vrijgave van officiële cijfers niet af. Al sinds de VS het been stijf hielden in Kyoto kamt zij brandstofbestellingen van het Amerikaanse leger uit om een inschatting te maken van de uitstoot van broeikasgassen en van andere vervuiling die al die militare operaties met zich meebrengen. Of, zoals ze zegt, om zicht te krijgen op de verantwoordelijkheid van het leger voor een probleem dat het beweert te bestrijden. In het najaar verschijnt op basis van haar jarenlange klimaatboekhouding het boek The Pentagon, Climate Change and War.
Crawfords minutieuze telwerk bevestigt wat Villaseñor vertelde. ‘Per jaar stoot het Amerikaanse leger ongeveer 66 miljoen ton CO2-equivalent uit. Dat is meer dan landen als Zweden, Denemarken en Portugal en meer dan de volledige staal- en ijzerproductie in de Verenigde Staten’, legt Crawford uit. ‘Het Amerikaanse leger is goed voor zo’n tachtig procent van de energieconsumptie van de Amerikaanse overheid en is de grootste institutionele verbruiker van petroleum ter wereld.’
‘Wie de impact van het militaire apparaat en oorlogvoering op het klimaat in zijn geheel in beeld wil brengen, moet niet enkel kijken naar het brandstofverbruik van het militaire materiaal.’
Onderzoeker Neta C. Crawford
Sinds de Tweede Wereldoorlog is het militaire apparaat enkel energie-intensiever geworden. ‘Toen verbruikte de gemiddelde soldaat 1 gallon (zo’n 3,8 liter) brandstof per dag. Tijdens de Vietnamoorlog was dat al 9 gallon en in de antiterrorismeoperaties in Afghanistan en Irak liep dat op tot 22 per dag. Of neem gewoon al de vervanging van de F16 door de F35. Met 5600 liter per uur verbruikt dat laatste gevechtsvliegtuig zestig procent meer brandstof dan zijn voorganger.
Het is niet voor niets dat de luchtmacht verantwoordelijk is voor het gros van de operationele uitstoot. Zeventig procent van de om en bij de 85 miljoen barrels petroleum – een barrel is 159 liter – die het leger per jaar verbruikt, is voor vliegtuigen. Een luchtmissie produceert honderden ton CO2.’
Crawford wijst er ook op dat dit allemaal mogelijke onderschattingen zijn, bij gebrek aan officiële en uitgebreide rapportering. ‘Wie de impact van het militaire apparaat en oorlogvoering op het klimaat in zijn geheel in beeld wil brengen, moet niet enkel kijken naar het brandstofverbruik van het militaire materiaal – dat goed is voor zeventig procent van de brandstofconsumptie – of naar het energieverbruik van de ongeveer 800 bases die het Amerikaanse leger wereldwijd beheert en bevoorraadt. Je moet ook kijken naar de vele vertakkingen, neveneffecten en verweven sectoren.’
Crawford somt er een zestal op die volgens haar van fundamenteel belang zijn maar chronisch onderbelicht worden. ‘Eén: de wapenindustrie. We schatten dat die in de VS alleen al goed is voor vijftien procent van de industriële uitstoot, omgerekend zo’n 153 miljoen ton CO2-equivalenten per jaar. Twee: de uitstoot door het direct bombarderen van olie-installaties. Drie: de uitstoot van de andere strijdende partijen. Vier: de heropbouw van vernietigde dorpen en steden. Cement is een van de meest koolstofintensieve producten, goed voor zo’n acht procent van de globale uitstoot van broeikasgassen. Vijf: bij iedere explosie wordt er CO2 in de lucht geblazen. Bovendien maakt het leger gebruik van andere broeikasgassen, bijvoorbeeld halon als brandvertrager. En ten slotte, zes: door natuurgebieden te vernietigen, wat bijvoorbeeld gebeurde met de wetlands in het Zuiden van Irak, vermindert de natuurlijke capaciteit om CO2 op te slaan.’
Liefde voor het leger
Het Pentagon mag dan al niet openlijk toegeven dat het mee de klimaatcrisis aanvuurt en deels mee bepaalt hoe verwoestend we de toekomst laten worden, toch zijn energiezuinigheid en olieonafhankelijkheid er aandachtspunten. In 2003 waarschuwde toenmalig generaal van het Marine Corps John Mattis dat het leger ‘zich moest bevrijden van de ketting van brandstof.’
Het Amerikaanse ministerie van Defensie is een grootinvesteerder in onderzoek naar hernieuwbare energie en tegelijk actieve promotor van zonne- en windenergie. Niet zozeer vanuit klimaatzorgen, wel vanuit financiële en geopolitieke overwegingen. Dat het leger olie nodig heeft voor alles wat het doet, maakt het ook kwetsbaar.
‘De band tussen de fossiele industrie en het militaire apparaat is heel nauw. We gebruiken fossiele brandstoffen om fossiele brandstoffen te beschermen.’
Onderzoeker Patrick Bigger
Zo werd in 2009 een Energy Office opgericht binnen het Marine Corps om te onderzoeken waar het met minder energie kon en waar het met andere energie kon. In Afghanistan werden dieselgeneratoren vervangen door zonnepanelen en verminderde het brandstofgebruik met negentig procent, van 20 naar 2,5 gallons per dag. Ook andere kazernes werden uitgerust met zonnepanelen. Op enkele jaren tijd verdubbelde het gebruik van hernieuwbare energie. Soldaten kregen de raad de motor van hun voertuig bij stilstand niet langer te laten draaien en waar mogelijk werden voertuigen vervangen door hybrides.
De zoektocht van het leger naar alternatieve brandstoffen zette onderzoeker Patrick Bigger op het spoor van de ‘climate boot-print’ van het Pentagon. Hij groeide op in Texas als zoon van twee petroleumingenieurs en herinnert zich nog de dag dat zijn vader uit de traditionele oliesector stapte om zich te richten op ‘andere brandstoffen.’
Een van de opdrachtgevers was het Amerikaanse leger. Dat wilde weten of het mogelijk was biobrandstoffen voor gevechtsvliegtuigen te ontwikkelen. ‘Het onderzoek doofde uit,’ vertelt Bigger, ‘maar ik herinner me ook dat mijn vader me vertelde dat het nooit de bedoeling was de fossiele brandstoffen voor honderd procent te vervangen. Dat riep bij mij de vraag op hoe het leger keek naar het eigen verbruik van fossiele brandstoffen, en wat ze daar in de toekomst mee wilden doen. Was er een afbouwplan? Of werd de afhankelijkheid enkel verder versterkt en gegarandeerd? Zouden we ons leger blijven gebruiken om oliebevoorrading te garanderen?’
Eerder dat tweede was het geval, zo bleek. ‘De band tussen de fossiele industrie en het militaire apparaat is heel nauw. We gebruiken fossiele brandstoffen om fossiele brandstoffen te beschermen. Het lijkt een perpetuum mobile, alleen beweegt het niet vanzelf maar slurpt het energie.’ Met collega’s ging Bigger na in hoeverre het uitgebreide militaire apparaat van de Verenigde Staten compatibel is met een opwarmende wereld. ‘Nauwelijks tot niet’, luidt de conclusie. ‘Het hele militaire netwerk is zo energie-intensief. Bovendien hebben ze geen zicht op hoe je dat draaiende kan houden zonder fossiele brandstoffen. Alles wat nu gekocht wordt, klinkt ons vast aan fossiele energie.’
Het gevolg van die conclusie is, zo beseft Bigger, moeilijk te verdedigen in een wereld die kreunt onder nieuwe en oude oorlogen. Met 13 biljoen dollar (13.000.000.000.000) gaven landen overal ter wereld nooit méér uit aan legers en wapens dan nu. ‘Het leger is even moeilijk te decarboniseren als de chemische industrie. Maar als je de klimaatcrisis ernstig neemt, kan je er niet omheen dat het noodzakelijk is. We moeten in alle sectoren snel van de fossiele brandstoffen af. Zonder uitzonderingen. Met minder trainingsvluchten en minder bases maak je al een verschil. Men is bang dat milieuregels voor het leger de slagkracht verkleinen, maar het omgekeerde is waar: enkel reageren op de gevolgen van de klimaatcrisis is vechten tegen de bierkaai. Bovendien, hoe minder geld voor het leger, hoe meer geld voor sociaal-rechtvaardig klimaatbeleid.’
Bigger zucht. ‘Maar dit is geen makkelijk pleidooi in een land waarin het leger het enige instituut is dat voor een zekere sociale bescherming zorgt. Niemand houdt van de overheid in Amerika, maar iedereen houdt van het leger.’
Deze analyse werd geschreven voor het zomernummer van MO*magazine. Word proMO* voor slechts 4 euro per maand en je ontvangt ons magazine. Je steunt zo ook ons journalistiek project en geniet van tal van andere voordelen.