Toen de Berlijnse Muur viel, beweerde de Amerikaanse denker Francis Fukuyama dat het einde van de geschiedenis bereikt was: nationale democratieën plus de wereldmarkt-genaamd-globalisering, meer was er niet nodig om voor altijd in de beste der werelden te toeven.
Nu ook het Westen kennismaakt met een financiële crisis, lijkt dat vrome onzin. En het moet gezegd: sommigen zetten meteen vraagtekens bij Fukuyama’s droom. De andersglobalisten vonden een globalisering met alleen maar handelsregels te eenzijdig: zonder sociale, ecologische, financiële en fiscale regels zou het niet goed werken. Ze wilden dat arbeiders overàl voor hun belangen konden opkomen. Ze eisten een tobintaks omdat een te grote financiële sector meer kwaad dan goed aanrichtte. En maatregelen om een klimaatramp te voorkomen. Toegegeven, veel andersglobalisten onderschatten de groeikansen die globalisering de opkomende landen bood, maar de zwakke plekken schatten ze juist in.
De feiten geven hen immers intussen gelijk, stel ik vast in mijn nieuwe boek Het alfabet van onze tijd. De globalisering bracht, zeker in de rijke landen, meer verliezers dan verwacht: diegenen wier goedbetaalde industriebanen naar lageloonlanden verhuisden. Hun banen werden en worden door minder goed betaalde vervangen. Dié analyse treedt nu zelfs het Internationaal Muntfonds bij: ‘De vooruitzichten voor een grote groep werknemers in de rijke landen zijn slecht en dit vergroot de ongelijkheid.’ Het Fonds pleit voor herverdeling om de sociale samenhang te bevorderen en de steun voor globalisering te behouden. Lees: maak belastingen opnieuw progressiever.
Groeilanden en liberalisering
Ook in de opkomende landen nam de inkomensongelijkheid toe. Het ontbreken van minimale sociale regels – vakbondsvrijheid bijvoorbeeld – leidde ertoe dat een land als China erg afhankelijk werd van export. Arbeiders verdienen er te weinig om te kopen wat ze maken. De almaar groeiende Chinese handelsoverschotten werden omgezet in goedkope leningen aan de VS, die daarmee Chinese goederen konden blijven kopen. In de VS konden de armen dan weer alleen nog met krediet deel hebben aan de Amerikaanse Droom.
Goedkoop Chinees geld en dwaze kredieten als remedie voor de ongelijkheid waren zeker twee ingrediënten van de financiële crisis. Daarnaast was er de neoliberale ideologie dat deregulering, liberalisering en privatisering altijd beter zijn, ook in de banksector. De lobby van de banken verkreeg dat de weinige regels op hun maat werden gesneden. Gevolg: staats- en spaarbanken werden opgeslokt door reuzenbanken die te groot zijn om nog failliet te kunnen gaan. Waardoor de reuzen konden gokken op de geldmarkten – met staatswaarborg. Zo ondermijnden ze de marktwerking: grote banken met staatsgarantie kunnen goedkoper lenen dan kleine banken.
Mondiaal bestuur
De ecologische uitdaging is wellicht het grootste probleem. Globalisering brengt westerse consumptiepatronen in het bereik van meer mensen – dat is ook haar grote verdienste – maar vindt uit zichzelf geen oplossing voor de groeiende milieuproblemen die dat veroorzaakt. De markt is niet in staat om op lange termijn te denken. Dat moet de politiek doen.
Slotsom: zonder sterkere regels stevenen we af op financiële rampen, te veel verliezers en smeltende gletsjers. Maar afspraken voor de hele wereld maken is moeilijk, zo blijkt. Dat is de zeer grote uitdaging van mondiaal bestuur of het mondialiseren van de democratie. Dat is een werk van lange adem.
Ondertussen beweegt er wel al iets op nationaal niveau. Een tobintaks hangt in de lucht in een aantal Europese landen. De Franse president François Hollande trok het hoogste belastingtarief op tot 75 procent. Obama wil de ‘millionaires and billionaires’ graag meer belasten. In China verbergen de leiders angstvallig hun rijkdom. De banksector maakt zich op voor een groot gevecht tegen herregulering. Dertig jaar na Thatcher en Reagan keert de slinger terug. Aan de geschiedenis komt nooit een einde.