Posttraumatische stress, de stilste doder in Oost-Congo

Analyse

77% van de jaarlijkse zelfdodingen doet zich voor in lage- en middeninkomenslanden

Posttraumatische stress, de stilste doder in Oost-Congo

Geen spijtbetuiging of excuus kan het leed in Oost-Congo verzachten. In conflictgebieden ligt het aantal mentale problemen drie keer hoger dan het wereldwijde gemiddelde. Niet alleen het geweld, maar ook posttraumatische stress doodt. ‘Een wonde aan het hart’, zo noemt men een oorlogstrauma.

‘De familie kwam ons melden dat hij zich had opgesloten, gestopt was met eten en enkel nog dacht aan de dood.’

Psycholoog Jean-Louis Kahanda werkt in een klein psychiatrisch centrum. Er staan 23 bedden, maar er verblijven drie keer zoveel patiënten. Er is volgens de hulpverlener dit jaar een opvallende stijging van het aantal zelfdodingen. ‘Dit jaar heb we al zeker 37 zelfdodingen geregistreerd’, deelt hij mee.

Deze regio in Noord-Kivu, in het oosten van Congo, wordt sinds 2014 onophoudelijk geterroriseerd door gruwelijke aanvallen. Burgers worden onderweg of in hun slaap verrast door gewapende groepen. Hun hoofddoel lijkt de bevolking zo zwaar mogelijk te traumatiseren. Ze hebben vandaag al meer dan 5000 burgers vermoord. Hun hakmessen lieten sporen achter op het lichaam én de ziel van ontelbaar veel burgers.

Paulin wil zijn verhaal vertellen. ‘Toen ze me zeiden dat ik naar huis mocht, geloofde ik het niet. Ik dacht dat het mijn beurt was om te sterven. Daarna heb ik gehuild. Ik wilde niet. Ik zei dat ze me thuis niet meer zouden willen.’ Paulin heeft de baard nog niet in de keel.

Acht maanden geleden vielen de rebellen van ADF-Nalu zijn dorp binnen. ‘Mijn vader en ik werden meegenomen. Tien meter van ons huis schoten ze mijn vader neer. Hij viel meteen op de grond. Ik moest doorlopen. Ik liep langs zijn lichaam en keek nog snel even achterom.’

‘Toen ze me zeiden dat ik naar huis mocht, geloofde ik het niet. Ik dacht dat het mijn beurt was om te sterven.’

De rebellen leerden de jongen een wapen laden en gebruiken. ‘Ik moest mensen doden. Als ik weigerde, zeiden ze, zouden ze het wapen aan een ander geven, die mij dan mocht neerschieten. Ik weet niet hoeveel mensen ik heb gedood. Maar het zijn er veel.’

Paulin is net thuis. Zijn verhaal deelt hij in een video-opname met MO*, maar het antwoord op de vraag hoe hij zich voelt, valt met woorden niet te omschrijven.

Ook Masika Anaratha deelt wat haar overkwam. Maar de samenhang in haar relaas lijkt zoek. Haar twee kinderen werden voor haar ogen gedood. De kleinkinderen zagen hun vader sterven.

Een familielid verontschuldigt zich voor het verwarde verhaal: ‘Het heeft haar gek gemaakt. Ze slaat de tijden van Mobutu en Kabila helemaal door elkaar.’ Professionele hulp krijgt deze vrouw niet. Maar ze lijkt geen gevaar voor zichzelf of voor een ander. De familie laat haar het verhaal delen, zo vaak als ze wil, hoe warrig het ook is.

In een gebied dat al zo lang door het geweld geteisterd wordt, klinken zulke verhalen voor haast alle families vertrouwd. ‘Het heeft hem of haar gek gemaakt’, dat hoor je wel vaker.

Kironda echomomuthima, een wonde aan het hart: zo wordt dat benoemd in een van de lokale talen, het Kinande. Steun van de familie, de gemeenschap en de Kerk wordt gezien als het belangrijkste medicijn.

Die steun is belangrijk, bevestigt psycholoog Jean-Louis Kahanda. Toch is er ook meer professionele hulp nodig, vindt hij, om te vermijden dat nog meer mensen slachtoffer worden van hun trauma’s.

Hoe groot het probleem van zelfdoding in de regio is, weet Kahanda niet. Sluitende cijfers zijn er niet. Maar posttraumatische stress is een stille doder, waarschuwt hij. De slachtoffers zijn de vergeten doden van het geweld in Oost-Congo.

Depressie bij ouderen

Onderzoekers dachten lang dat de kans op zelfmoord daalt in tijden van oorlog. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zorgde de aanwezigheid van een gemeenschappelijke vijand voor een sterk samenhorigheidsgevoel en, zo vermoedde men, een daling in de zelfmoordcijfers. Zelfs onder overlevers van de holocaust leefde de overtuiging dat wie de horror overleefd had, nooit zelf voor de dood zou kiezen.

Die conclusie moest later worden bijgesteld. Eerdere onderzoeken hielden weinig rekening met de langetermijneffecten van de opgelopen trauma’s op de mentale gezondheid. Soldaten of overlevers van de concentratiekampen zouden voor de rest van hun leven een grotere kans hebben op suïcidale gedachten, zelfs decennia na de traumatische gebeurtenis.

Zestig jaar na hun verblijf in de concentratiekampen werden 375 overlevers van de holocaust vijf jaar lang opgevolgd. Maar liefst 90 van hen, of 24 procent, ondernam in die periode een poging tot zelfdoding. Depressie bij ouderen blijkt uit verschillende onderzoeken veel vaker dan gemiddeld voor te komen bij overlevers van de holocaust.

De kans op mentale problemen ligt in conflictgebieden drie keer hoger dan het wereldwijde gemiddelde.

Er is intussen veel bekend over survivor’s guilt, de psychische aandoening waarbij overlevers van een traumatische gebeurtenis achterblijven met een schuldgevoel. En het posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) en shellshock – psychische klachten na blootstelling aan ontploffingen – zouden één op de vijf Amerikaanse oorlogsveteranen parten spelen.

Als er al een daling zou bestaan in het aantal zelfdodingen tijdens een oorlog, dan wordt dit effect meer dan tenietgedaan op lange termijn. Bovendien blijkt dat een sterker samenhorigheidsgevoel vooral van toepassing is bij een oorlog tussen twee naties.

Burgeroorlogen vergroten net de etnische tegenstellingen en de polarisering binnen de maatschappij. In zo’n conflict weegt de nationale verdeeldheid al snel op het mentale welzijn van de bevolking.

In een gemeenschap getroffen door conflict zou volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een op de vijf mensen mentale problemen ervaren. Die kunnen variëren van milde tot ernstige depressie, waaronder post-traumatische stressstoornis. De kans op mentale problemen ligt in conflictgebieden drie keer hoger dan het wereldwijde gemiddelde.

Ebolapiek

Zelfdoding is in hoofdzaak een westers fenomeen, wordt wel eens foutief gedacht. 77 procent van de jaarlijkse zelfdodingen doen zich voor in lage- en middeninkomenslanden. De WHO probeert de toegang tot geestelijke gezondheidszorg in net die landen te verhogen, met een Mental Health Gap Action Programme.

Het professionaliseren van de sector van psychosociale hulpverlening is de hoofddoelstelling. Maar het programma wil van psychosociale bijstand ook een vast onderdeel maken van de hulpverlening bij rampen en conflicten. Het maakt deel uit van de WHO-strategie om de kloof in de geestelijke gezondheidszorg te dichten.

Ook het Internationale Rode Kruis heeft vandaag meer oog voor de mentale noden van slachtoffers. Vorig jaar had de internationale hulporganisatie 230 projecten lopen waarbij psychosociale ondersteuning geboden werd.

Psycholoog Jérémie Sinamalie Kambale komt zelf uit de Oost-Congolese stad Beni. ‘Ik heb de bloedbaden zelf beleefd. Ik zie hoe het geweld weegt op de mensen rondom me. Daarom ben ik ook psycholoog geworden.’

‘Ik zie hoe het geweld weegt op de mensen rondom me. Daarom ben ik psycholoog geworden.’

Hij werkt vandaag bij FEPSI, een medisch centrum in Butembo waar vaak slachtoffers van seksueel geweld worden verzorgd. ‘Na de medische zorgen bij onze artsen in het ziekenhuis volgt een gesprek met mij of mijn collega. We volgen de slachtoffers vervolgens nog lange tijd op.’

Die moeten wel eerst de weg naar hun centrum vinden, en daarvoor hebben de psychologen contactpersonen in de dorpen. ‘Dankzij extra middelen konden we ook het terrein op gaan. Maar die financiering stopt nu, dus dat zal niet langer mogelijk zijn.’

Het blijkt de keerzijde van het koppelen van geestelijke gezondheidszorg aan noodhulp. Wanneer de internationale aandacht weer wegebt, verdwijnt een deel van de zorg. Maar de noden stellen zich vaak op lange termijn.

Door de ebola-uitbraak van 2018 tot 2020, die meer dan 2000 slachtoffers maakte, kende Beni een plotse en enorme toename aan hulpverlening en bijhorende financiering. Die plotse toestroom wekte aanvankelijk enkel wantrouwen bij de bevolking, omdat het geweld al jarenlang aan de gang was en omdat steun tot dan toe ontbrak. Een onzichtbaar virus wekte kennelijk meer ongerustheid op dan de rebellen die al jarenlang slachtoffers maakten.

Een onzichtbaar virus wekte kennelijk meer ongerustheid op dan de rebellen die al jarenlang slachtoffers maakten.

Veel mensen kwamen toen pas voor het eerst in aanraking met de psychosociale tak van de hulpverlening. Die moest immers het vertrouwen herstellen, dat nodig was om het ebolavirus in te dijken. Ook het Rode Kruis koppelde de medische zorgen van een ebolapatiënt aan een gesprek met een psychosociaal hulpverlener.

Maar voor de WHO is een humanitaire crisis niet enkel een nieuw risico op trauma. Het is ook een kans om de professionele kennis over geestelijke gezondheidszorg te versterken, door lokale zorgverleners bij te scholen. Zo hoopt men toch ook op lange termijn bij te dragen aan het versterken van het kneusje van de gezondheidszorg.

Het Internationale Rode Kruis deed bijvoorbeeld in Syrië onderzoek naar de mentale hulpverlening. Vóór de oorlog begon, was dat een nog relatief nieuwe sector. Het land telde in 2011 slechts 120 psychiaters, die vooral in de grote steden gevestigd waren. De gezondheidszorg kende door het geweld een algemene aftakeling, en in 2016 waren in Syrië slechts 70 psychiaters overgebleven.

Daartegenover staat wel dat meer dan 1500 artsen extra opleidingen psychosociale hulpverlening kregen, door trainingen, zoals die van de WHO, en dat kennis op die manier breder verspreid werd.

Verschillende hulporganisaties hebben medewerkers die oorlogsslachtoffers mentaal bijstaan. Het taboe op mentale aandoeningen zou gaandeweg sterk zijn afgenomen, stelden onderzoekers in opdracht van het Rode Kruis vast. Hier staat tegenover dat de WHO vermoedt dat het aantal ernstige psychosociale problemen door de noodsituatie minstens verdubbeld is.

Welzijn van een gemeenschap

‘Een echt taboe is mentale gezondheidszorg hier niet’, vindt Jean-Louis Kahanda. ‘Wel blijft de toegang tot professionele hulp erg beperkt. Het verschilt vooral ook sterk van plaats tot plaats.’

Voornamelijk de dorpen blijven afgesloten van bijstand, beklemtoont FEPSI-psycholoog Kambale. Zeker nu zijn organisatie de mobiele werking moet stopzetten.

Spiritualiteit en geloof zijn naast de medische hulpverlening de belangrijkste vormen van nazorg.

‘Als je weet wat er in de regio gebeurt, weet je ook dat er uiteraard middelen ontbreken’, stelt Kahanda. ‘Meer gespecialiseerde hulpverleners zou zinvol zijn, maar ook dat er breder gesensibiliseerd wordt over mentale problemen.’ Ook bij FEPSI is sensibilisering binnen de gemeenschap een manier om de slagkracht van het psychosociale werk te vergroten.

‘Mentaal welzijn wordt in Beni eerder ingevuld vanuit het perspectief van een gemeenschap dan dat van het individu’, concludeerden onderzoekers van het Rode Kruis. ’Lichaam, geest en ziel worden ook niet los van elkaar gezien.’

Spiritualiteit en geloof zijn naast de medische hulpverlening de belangrijkste vormen van nazorg. ‘God heeft me gered’, zo concluderen verschillende overlevers van de aanvallen. Geestelijken zijn vaak ook de psychologen van hun geloofsgemeenschap.

Om een patiënte van haar donkerste gedachten af te helpen, gebruikt Kambale een positieve gedachte: ‘dat er misschien een reden is waarom ze gered werd’. De vrouw werd na een maand bevrijd van de rebellen, verloor haar man en elke bron van inkomsten, en bleek na onderzoek bij FEPSI ook besmet met hiv.

Uiteraard is enig perspectief zoek voor haar, begrijpt de psycholoog. Hij leert haar technieken aan om de nachtmerries te bekampen en de slaap weer te vatten. Daarnaast zijn zijn adviezen soms spiritueel, en de aangereikte oplossingen klinken als een opdracht voor een gemeenschap.

Dat kan helen. De moeder van de jonge kindsoldaat Paulin sloot hem onmiddellijk opnieuw in de armen, en dat heeft niet alle maar wel een deel van zijn angsten weggenomen. Dat zijn gemeenschap hem niet als dader maar als slachtoffer opvangt, geeft hem hoop dat morgen beter wordt.

Denk je aan zelfmoord en heb je nood aan een gesprek, dan kan je terecht bij de Zelfmoordlijn op het nummer 1813 of via www.zelfmoord1813.be

Over dit artikel

Journaliste Elien Spillebeen: Vluchten lijkt altijd de allerlaatste uitweg. Dat begreep ik uit de vele gesprekken voor het project Beni Files, waar ik twee jaar samen met Congolese collega’s aan werkte. We wilden daarmee de doden van de brutale aanvallen in de Oost-Congolese regio weer een gezicht geven, en deden dat door te praten met familieleden.

In totaal spraken we met 653 mensen. Ze hadden hun dierbaren verloren, waren vaak hun dorp ontvlucht. Maar ondanks de onveiligheid wilden ze allemaal het liefst zo dicht mogelijk bij hun dorp, hun thuis blijven. Zonder thuis waren er afhankelijkheid en nog meer angst, die voor de onzekerheid van de volgende dag. De vraag ‘Hoe gaat het?’ werd vaak veelzeggend beantwoord met ‘op het ritme van het land’. Hoe dat dan echt gaat, heb ik, als buitenstaander, nooit helemaal kunnen begrijpen.

Hoofdredacteur Jago Kosolosky: Het beeld bij dit artikel is van de hand van illustratrice Fatinha Ramos. Het verscheen oorspronkelijk in het Amerikaanse blad Scientific American en werd recent bekroond met twee World Illustration Awards. Fatinha krijgt – terecht – nationale en internationale aandacht. De manier waarop ze werkt is uniek, en haar talent om gevoelige thema’s te verbeelden en een sfeer te creëren ongeëvenaard. Het is een luxe dat we onze lezers al jaren steeds weer op haar kunst mogen trakteren.’

Deze analyse werd geschreven voor het winternummer van MO*magazine. Voor slechts 32 euro kan je hier een jaarabonnement nemen! Je kan ook proMO* worden voor slechts 4 euro per maand. Je krijgt dan ook ons magazine toegestuurd en je steunt daarmee ons journalistiek project. Opgelet: Knack-abonnees ontvangen MO* automatisch bij hun pakket.