Op 17 april is het exact veertig jaar geleden dat de Rode Khmer de Cambodjaanse hoofdstad innam. Op vier jaar tijd maakte hun gigantische experiment in boerencommunisme meer dan anderhalf miljoen doden. Wat leren de Killing Fields ons nu we met IS een nieuwe poging meemaken om de hemel op aarde te realiseren?
Sinds 11 september 2001 is gewapend verzet, zeker als het gepaard gaat met aanslagen en geweld tegen burgers, in toenemende mate verweven geraakt met religie, en in het bijzonder met de islam. Dat leidt tot de stelling, door zeer verstandige en ook door linkse mensen aangehangen, dat de religieuze overgave aan (één) God de grondoorzaak is van het extremisme dat onze wereld onveilig maakt. De hele twintigste eeuw bewijst het tegendeel, maar die eeuw is al vijftien jaar voorbij, dus dat weet niemand meer.
1. Extremisme heeft geen religie nodig
Democratisch Kampuchea – zoals Cambodja onder de Rode Khmer genoemd werd – is een van de meest extreme voorbeelden van een atheïstische, uitgesproken antireligieuze utopie die in haar menselijke tol nog veel gruwelijker was dan wat IS vandaag aanricht.
Men schat het aantal boeddhistische monniken in de jaren voor de machtsovername door Pol Pot en de zijnen tussen 65.000 en 80.000. Vier jaar later zouden er nog zo’n 3000 overblijven, grotendeels in het buitenland.
Men schat het aantal boeddhistische monniken in de jaren voor de machtsovername door Pol Pot en de zijnen tussen 65.000 en 80.000. Vier jaar later zouden er nog zo’n 3000 overblijven, grotendeels in het buitenland.
Güldem Üstün (CC BY 2.0)
Boeddhistische kloosters en tempels werden omgevormd tot graanschuren, paardenstallen, gevangenissen of erger.
Dat de Rode Khmers het culturele erfgoed van het land wel grotendeels ongemoeid lieten, is te verklaren door het nationalisme waarop hun ideale communistische samenleving gebouwd werd. De gebouwen van de historische stad Angkor waren nuttig, omdat ze tastbaar aantoonden tot welke grootsheid het Khmer-volk in staat was geweest in het verleden.
Boeddhabeelden elders moesten het wel vaak ontgelden en boeddhistische kloosters en tempels werden ontwijd, omgevormd tot graanschuren, paardenstallen, gevangenissen of erger.
Het nationalisme van de Rode Khmer was op de eerste plaats anti-kolonialistisch (en dus anti-Frans), het werd anti-imperialistisch (en dus anti-Amerikaans) onder andere onder invloed van de Amerikaanse bombardementen op Cambodjaans grondgebied.
De aanval op het boeddhisme was niet enkel schatplichtig aan de oude marxistische overtuiging dat godsdienst opium voor het volk is. De partij van Pol Pot had ook sociologische redenen voor de uitroeiing van monniken.
Voor de meerderheid van Cambodjanen op het platteland waren de tempels, tempelscholen en kloosters zowat de basisinfrastructuur die het dagelijkse leven van de arme bevolking gedurende eeuwen georganiseerd had. Om de nieuwe mens in een nieuwe wereld te kunnen creëren, moest die concurrende macht en invloed verdwijnen.
Tegelijk recupereerden de Rode Khmer een aantal begrippen uit de religieus-culturele tradities van de Cambodjanen. Ze schreven de executies en mishandelingen van intellectuelen, boeddhisten en tegenstanders van het regime onder andere toe aan het karma van de slachtoffers: het was met andere woorden hun voorbestemde lot.
Op die manier probeerde de staatsmacht, die zich Angkar liet noemen: de Organisatie, zijn verantwoordelijkheid voor het geweld te minimaliseren.
2. Onrecht motiveert niet alleen slachtoffers
De kern van de Communistische Partij van Kampuchea, zoals de Rode Khmers hun partij noemden, werd gevormd door studenten die in Parijs de maoistische ideologie en de marxistische theorie leerden kennen.
Saloth Sar alias Pol Pot, Ieng Sary, Son Sen en Khieu Samphan en andere Cambodjaanse studenten kwamen uit families van grondbezitters en ambtenaren en waren dus niet bepaald de zonen van het land die ze verheerlijkten in hun lofzangen op het agrarisch communisme.
Het graf van Pol Pot of Saloth Sar in Camboja.
Timo Luege (CC BY-NC 2.0)
Ook elders werden revolutionaire bevrijdingsbewegingen getrokken door middenklassers en dissidenten.
Ook dit aspect werpt een interessant licht op de actuele discussie over IS en zijn buitenlandse strijders. Heel wat commentatoren beweren dat de uitsluiting van moslims en migranten in Europese samenlevingen geen grond kunnen vormen voor de deelname van “Syriëstrijders” aan de zijde van IS, aangezien een aantal van de jihadi’s zelf geen slachtoffer zijn van dat racisme.
Ze zijn hooggeschoold, goed geïntegreerd, graag gezien… En bovendien geloven grote delen van de westerse politieke en publieke opinie dat de jongeren met migratie-achtergrond ‘alle kansen krijgen’ in “onze” samenlevingen. De conclusie is dan vaak opnieuw dat indien discrimatie en uitsluiting niet de drijfveren kunnen zijn, islam de beste verklaring is.
Die redenering gaat gemakshalve voorbij aan de diepgaande identificatie die mensen kunnen opbouwen en voelen met slachtoffers van onrecht waarmee ze wezenlijke kenmerken of ervaringen delen. In het geval van IS: religie en woede om uitsluiting, westerse interventies en de Israëlische bezettingspolitiek; in het geval van de Rode Khmers: koloniale uitbuiting en nationale vernedering.
Bovendien gaat authentieke identificatie met de geknechte burgers door geëngageerde elites vaak samen met de strijd om macht waarop die gemarginaliseerde elite recht meent te hebben.
Binnen de koloniale en neokoloniale context van Cambodja konden de hooggeschoolde elites hoogstens symbolisch deel hebben aan de macht indien ze opgenomen werden in de feodale administratie onder de koning of in het leger. De radicale studenten in Parijs en de communisten in Cambodja zelf verwierpen die opties als vals, ze wilden geen plaatsje op het strand, ze eisten een heel nieuw strand.
De Cambodjaanse revolutionairen waren wat dit betreft eerder de regel dan de uitzondering. Ook elders in de wereld of eerder in de tijd werden revolutionaire bevrijdingsbewegingen getrokken door middenklassers en dissidenten, eerder dan door de verarmde boeren en arbeiders zelf.
Die mogelijkheid lijkt alleen betwijfeld te worden als de strijders islamitische intellectuelen zijn en als de ideologie zich bedient van islamitische geschriften en argumenten.
De kern van de Communistische Partij van Kampuchea, zoals de Rode Khmers hun partij noemden, werd gevormd door studenten die in Parijs de maoistische ideologie en de marxistische theorie leerden kennen.
Stephan Rebernik (CC BY-NC-SA 2.0)
3. Geopolitiek maakt slachtoffers
De Cambodjaanse revolutie isoleerde zichzelf na 17 april 1975, wat de neiging om het verhaal van opstand, genocide en machtsmonopolie te behandelen als een verhaal dat zich (enkel) binnen de Cambodjaanse grenzen afspeelt nog versterkt. Niets is verder van de waarheid.
Het platteland werd voor steeds meer mensen te onveilig om er te blijven.
We vermeldden al de anti-koloniale en anti-imperialistische drijfveren van de strijd, die overigens op hun beurt geworteld waren in de verontwaardiging over de verarming, uitbuiting en rechteloosheid van de Cambodjaanse plattelandsbevolking.
De manier waarop Frankrijk Indochina bestuurd had en later Cambodja overgedragen had aan het feodale bestuur van de flamboyante prins Norodom Sihanoek vormden zeker een eerste internationale pijler van de opstand.
Een tweede buitenlandse ervaring, die mede-bepalend was voor de xenofobe positionering van de Rode Khmers, was de geschiedenis van de Indochinese Communistische Partij, waarin de lakens vanaf het begin uitgedeeld werden door de Vietnamezen, terwijl Cambodjanen en Laotianen de gemaakte keuzes mochten bekrachtigen.
De breuk met de Vietnamezen zou in de periode 1975-1978 de vorm krijgen van gerichte vervolging van Vietnamezen in Cambodja en van steeds meer grensconflicten met Vietnam. De Vietnamese partij had aansluiting gezocht bij de Sovjetunie, de Cambodjanen zochten en vonden steun bij de Chinese Communistische Partij.
Eind jaren zestig begonnen de Verenigde Staten ook Cambodjaans grondgebied te bombarderen, om zo de bevoorradingsroute tussen (communistisch) Noord-Vietnam en de Vietcong-opstandelingen in (pro-westers) Zuid-Vietnam te verstoren.
Academici schatten het aantal Cambodjaanse slachtoffers van deze tapijt- en napalmbombardementen tussen 1969 en 1973 op een half miljoen – op een bevolking die toen rond de zeven miljoen geschat werd. Henri Kissinger noemde de bombardementen op Cambodja ooit een side show, een zijvertoning naast het centrale oorlogstheater in Vietnam, waar de echte wereldmacht betwist werd.
Het platteland werd voor steeds meer mensen te onveilig om er te blijven, waardoor Phnom Penh aanzwol tot een onleefbare megastad en de nationale politiek een puinhoop werd.
In 1970 deed generaal Lon Nol een staatsgreep tegen de Norodom Sihanoek, die er nogal uitgesproken anti-imperialistische ideeën op na hield. De VS erkenden de nieuwe machthebbers meteen. Sihanoek vluchtte naar China, waar hij een coalitie sloot met de Rode Khmer, tegen de VS-interventie en staatsgreep.
De Amerikaanse interventie in Cambodja en de regio creëerde met andere woorden de veralgemeende instabiliteit en onveiligheid waarop een extremistische ideologie als die van de Rode Khmer zich kon enten en kon bloeien.
De Rode Khmer gebruikte het imperialistische geweld ook succesvol als rekruteringstool, omdat het een perfecte combinatie bood van schending van nationale soevereiniteit en sociale rechtvaardigheid: het was immers vooral de arme plattelandsbevolking die het slachtoffer werd van de Amerikaanse oorlog, terwijl de bovenlaag in Phnom Penh kon profiteren van de dollars die het leger in staat moesten stellen de communistische opstandelingen te bestrijden.
Ten slotte was er ook nog de rol van solidariteitsbewegingen en internationale netwerken, die zeker in de beginjaren al te gretig de verhalen van de radicale boerenrevolutie wilden geloven.
Toen later mondjesmaat westerse bezoekers – journalisten of solidaristen – toegelaten werden, kregen zij alleen de modelgemeenschappen te zien en zowat elk gesprek was vooraf geregisseerd. Het gedeelde anti-imperialistische discours maakte veel westerse bezoekers blind voor de repressie die op ongekende schaal toegepast werd.
De parallellen met het Midden-Oosten vandaag zijn duidelijk: een militaire interventie die een allesbehalve ideaal, maar stabiel en performant regime vernietigt; het zwarte gat dat daarna ontstaat en alle macht en legitimiteit doet verdwijnen; het verzet dat binnen zo een omgeving bijna onvermijdelijk radicaliseert; de basale redenering dat de vrienden van mijn vijanden ook mijn vijanden moeten zijn, terwijl de vrienden van mijn vrienden automatisch ook mijn vrienden worden; de brede aantrekkingskracht van een ideologie die belooft dat alles anders en beter wordt als de bestaande machtsverhoudingen fundamenteel vernietigd worden…
Leidinggevende militaire en politieke kringen in de VS en het Westen hebben er alles aan gedaan om de nederlaag van 1975 in Cambodja, en vooral in Vietnam, niet te herinneren als een waarschuwend verhaal over de negatieve effecten van militaire interventies, maar om de gebeurtenissen om te keren in hun tegendeel: een oproep om bij een interventie alle voorbehoud te laten varen.
De interventie in Irak van 2003 bevond zich in het midden van dat spectrum: ze ging voluit voor het veranderen van verre samenlevingen om zo beter te passen in de Pax Americana. Anderzijds werd de inzet van Amerikaanse troepen op het terrein zo beperkt mogelijk gehouden, zeker in de eerste fase van de oorlog. Het effect was een politiek-maatchappelijk zwart gat met afmetingen die historisch genoemd mogen worden.
IS heeft in het mondiale publieke debat weinig medestanders of apologeten. Op de straat en onder jongeren blijkt dat heel anders te liggen.
Er is momenteel geen gebrek aan mensen die hun afschuw uitdrukken voor het geweld van IS, maar er is zeker nog veel ruimte voor doortimmerde en geloofwaardige weerleggingen van de religieuze claims van IS. De opdracht om dat te doen wordt vaak te snel van tafel geschoven met de opmerking dat de acties van IS niets met islam te maken hebben – waardoor IS zich zonder veel weerwerk tot de zoekende jonge moslims wereldwijd kan richten.
27 september 1970: Henry Kissinger op de ontmoeting over de oorlog in Vietnam te Parijs.
tommy japan (CC BY 2.0)
4. Ideologie krijgt voorrang op kennis
Het is niet omdat de voorhoede of de leiding van een opstand bestaat uit universitair geschoolden, dat er na de overwinning een beleid op basis van wetenschappelijke kennis en ratio gevoerd wordt.
De utopie die noodzakelijk was om brede lagen van de bevolking te mobiliseren, werd zeker in Cambodja redelijk letterlijk overgenomen als het praktische politieke programma van de revolutionaire regering.
Wie vragen stelde bij de wijsheid van de ideologische planificatie, werd beschuldigd van verraad.
Het resultaat was – zoals altijd wanneer een droom gebruikt wordt als wet in de realiteit – onleefbaar. In Democratisch Kampuchea moet die omschrijving voor anderhalf miljoen van de zeven miljoen inwoners heel letterlijk genomen worden.
Zij werden geëxecuteerd, slachtoffer van opeenvolgende zuiveringen binnen en door de partij, of stierven als gevolg van eenvoudige ziektes, uitputting, ondervoeding of foltering…
De Rode Khmers stuurden alle stedelingen naar het platteland om daar door werk en onderricht omgeschoold te worden tot “nieuwe mensen”. Tegelijk had de partij de enorme arbeidsreserve op het platteland nodig om haar grootse plannen voor een agrarische revolutie en een zelfvoorzienende natie te realiseren.
Op basis van zeer oppervlakkige kennis van de irrigatiehuishouding in het middeleeuws Khmer-koninkrijk en van de Chinese irrigatiewerken rond de Yangtze-rivier, werd massaal werk gemaakt van het handmatig graven van irrigatiekanalen en andere agrarische infrastructuurwerken.
Een aantal kanalen moest het water bergop voeren, andere gingen lijnrecht door heuvels, waardoor de natuurlijke waterhuishouding vernield werd. Wie vragen stelde bij de wijsheid van de ideologische planificatie, werd beschuldigd van verraad aan de boerenrevolutie en de kennis van het volk.
Deze houding was het gevolg van een diep geworteld wantrouwen tegen (andere) intellectuelen en stedelingen, omdat hun omgang met westerse vertegenwoordigers, kenniscentra en cultuur de onvoorwaardelijke overgave aan het revolutionaire ideaal bedreigde.
Twijfel, kritiek of gewoon wetenschappelijke vaststellingen worden in een zo diepgaand geïdeologiseerde omgeving al heel snel gezien als verraad, of in de context van IS vandaag: als ketterij of afvalligheid. In elk geval verdedigt een extreem-ideologisch regime zich hier niet tegen met argumenten of kennis, maar met foltering en executie.
5. Er zijn geen grenzen aan het cynisme van de geopolitiek
De geopolitieke interventies en bemoeienissen waren medebepalend voor de ontwikkeling van het extremisme en de overwinning van de Rode Khmers. Maar de reactie van het Westen op het einde van het genocidaire regime ging nog veel verder in zijn cynische “Wie niet voor ons is, is tegen ons” redenering.
Wie ooit tijd doorbracht in Cambodja weet dat de wondes van zoveel geweld maar heel langzaam helen.
De val van de Rode Khmer werd namelijk veroorzaakt door de inval van een aantal gedeserteerde Rode Khmers met de uitgebreide steun van het Vietnamese leger.
Aangezien Vietnam in de Koude Oorlog aan de kant stond van de Sovjetunie, weigerden het Westen, de Volksrepubliek China en de pro-westerse regeringen van Zuidoost-Azië de nieuwe regering te erkennen, ook al maakte ze een einde aan een van de grootste genocides uit de hedendaagse geschiedenis.
Tussen 1982 en 1993 bezetten de verdreven Rode Khmers de Cambodjaanse zetel bij de Verenigde Naties, met de steun van het Westen, terwijl het nauwelijks tien jaar vroeger letterlijk onvoorstelbaar zou zijn geweest dat westerse regeringen in gesprek of onderhandeling zouden gaan met de radicale communisten van de Rode Khmer.
Dat herinnert aan de onvoorwaardelijke steun van het Westen voor de meest fundamentalistische fracties onder de Afghaanse moedjahedien in de jaren 1980 en de blijvende steun voor de ondemocratische monarchieën van de Arabische Golf. Al was de menselijke impact van het geopolitieke cynisme rond Cambodja in die jaren 1980 wellicht nog groter.
En dat is misschien de belangrijkste les van de korte maar onherstelbare geschiedenis van de Rode Khmer in Cambodja: dat grootmachten én verzetsgroepen op bepaalde momenten even bereid zijn om de mensen die ze (beweren te) vertegenwoordigen te vertrappelen, in naam van ideeën, ideologieën of naakte macht. Wie ooit tijd doorbracht in Cambodja weet dat de wondes van zoveel geweld maar heel langzaam helen.