Waar zijn de miljarden die Soedan nodig heeft? In de zak van één man
In Soedan wil de nieuwe premier Hamdok snoeien in de budgetten voor het leger. Zo hoopt hij de sputterende economie weer aan de praat te krijgen. Maar hoe groot zijn zijn slaagkansen, nu hij de macht moet delen met generaals die zich rijk rekenden met oorlogsvoering en illegale goudhandel?
Terwijl het land kreunt onder de inflatie, en de nieuwbakken premier Hamdok de bedelhand uitsteekt voor meer internationale fondsen, kijkt Luitenant-Generaal Mohamed Hamdan Dagalo, beter gekend als “Hemeti” schaamteloos de andere kant op. Zijn miljarden – de miljarden waar Hamdok naar vraagt en die het land weer uit het economische moeras kunnen trekken – parkeert hij in Arabische holdings.
© Reuters / Umit Bektas
Kort na zijn inhuldiging als eerste minister zette Abdalla Hamdok zijn plannen uiteen om de vastgelopen economie van Soedan weer op de sporen te krijgen. Die had eind vorig jaar nog aanleiding gegeven tot maandenlange volksprotesten, met als culminatiepunt het gedwongen aftreden van de gehate president Omar al-Bashir.
Hamdok, die door het volk voorgedragen is, had becijferd dat er ongeveer zeven miljard euro aan buitenlandse steun nodig is om de recente crisis te bezweren, met een extra twee miljard om verdere inflatie van het Soedanese pond tegen te gaan.
Daarnaast zei hij dat er een einde moet worden gemaakt aan de burgeroorlogen die zijn land al jaren teisteren. ‘Als we erin slagen om de oorlogen te beëindigen,’ zo legde Hamdok uit, ‘zal er flink wat budget vrijkomen, dat we dan weer kunnen investeren in landbouw, veeteelt en aanverwante industrieën. Op die manier kunnen we de overheidsuitgaven voor het leger en de veiligheidsdiensten beperken tot twintig procent.’
Soedan heeft op het Afrikaanse continent de op twee na grootste productie van goud.
Toch is de kans behoorlijk klein dat de militairen met wie Hamdok het land moet besturen (zie kader) zullen instemmen met de aangekondigde besparingen.
Velen van hen danken hun macht aan het zogeheten “politieke budget”, dat van oudsher zestig à zeventig procent van de overheidsuitgaven naar het leger sluist. Ter vergelijking: slechts twee procent gaat naar het onderwijs en de gezondheidszorg. Militairen hebben ook nog heel wat andere privileges, zoals eigen ziekenhuizen of financiële steun bij grote aankopen, zoals een huis of een wagen.
Hamdok en de generaals: David vs Goliath
Op 21 augustus legde Abdallah Hamdok de eed af als eerste minister van Soedan. Kort daarvoor was hij teruggekeerd uit Ethiopië, waar hij jaren aan de slag was als senior econoom van de Verenigde Naties.
Hamdok, wiens aanstelling werd bepleit door de Forces of Freedom and Change (FFC), de afgevaardigden van het volk, zal moeten samenwerken met het groepje militairen dat begin april president Omar al-Bashir afzette.
Aanvankelijk wilden zij de macht niet delen met het volk, maar na aanhoudende straatprotesten en onder internationale druk gaven zij toe: er werd een soevereine raad opgericht, die bestaat uit zes burgers en vijf militairen. Over drie jaar zullen er vrije verkiezingen worden uitgeschreven.
Aan het hoofd van de raad staat luitenant-generaal Abdel Fattah al-Burhan, die eerder al voorzitter was van de militaire overgangsraad. Ook de nog veel gevaarlijkere Hemeti heeft een zitje in de raad gekregen. Hij was het die begin juni zijn troepen de opdracht gaf om het vuur te openen op de volhardende demonstranten in Khartoem. De technocraat Hamdok wacht een zware taak.
Voor één generaal staat er bij Hamdoks besparingsplannen nog veel meer op het spel: Mohamed Hamdan Dagalo, beter bekend als Hemeti. De militaire entrepreneur is niet alleen de machtigste man van het land, maar ook een van de rijkste.
Zoals Soedan-experten Alex de Waal en Eric Reeves aan het licht brachten, dankt Hemeti dat voor een groot deel aan zijn belangen in de goudindustrie. Want vergis je niet: Soedan heeft op het Afrikaanse continent de op twee na grootste productie van het edele metaal.
Bloedvergieten om goud
In 1999, tien jaar nadat Omar al-Bashir de macht gegrepen had, draaide de olie-export van Soedan op volle toeren. Als gevolg hiervan ontwikkelde de economie zich in sneltempo. Enkele jaren later, in 2006, was het bruto binnenlands product (bbp) van Soedan met maar liefst twaalf procent toegenomen, een voortzetting van de groei in de voorbije jaren.
Met de petrodollars kocht de regering-al-Bashir wapens en voerde ze belangrijke infrastructurele werken uit, zoals de aanleg van wegen of dammen. Toch deelde niet iedereen in de welvaart. Terwijl de economische welvaart duidelijk zichtbaar was in de hoofdstad Khartoem, waar wolkenkrabbers en luxehotels als paddenstoelen uit de grond schoten, bleef de rest van het land op zijn honger zitten.
Views: The GNOPC (The Greater Nile Operating Petroleum Company) Tower.
Located at the heart of Khartoum City, Sudan pic.twitter.com/ICs6Jk2WtK
— Facts About Africa (@OnlyAfricaFacts) May 12, 2016
Khartoem is het hoofdkwartier van de Greater Nile Petroleum Operating Company (GNPOC), met zijn kenmerkende architecturale overdekking. Overal in de hoofdstad werden er moderne gebouwen neergepoot. Door de ongelijke verdeling van de welvaart wordt Soedan ook weleens schertsend een “one city state” genoemd.
Met de afscheiding van Zuid-Soedan in 2011 dreigde er een abrupt einde te komen aan de vette jaren voor al-Bashir en zijn corrupte elite. Bijna 75 procent van de oliereserves lag in Zuid-Soedan, en dus moest (Noord-)Soedan op zoek naar nieuwe inkomstenbronnen om het enorme verlies te compenseren.
Die inkomsten vonden ze vrijwel onmiddellijk, en als het ware bij toeval: eind 2011 ontdekte een groepje dolende mijnwerkers goud in de bergen van Jebel Amer, een gebied in de conflictregio Noord-Darfur. Van de ene op de andere dag arriveerden er duizenden goudzoekers die hun geluk wilden beproeven in de gevaarlijke mijngangen.
De bedrijvigheid in Jebel Amer bleef niet lang onopgemerkt voor de machthebbers in Khartoem. De vergunningen om goud te ontmijnen, die oorspronkelijk werden uitgereikt door de sultan van de Beni Hussein-stam (de oorspronkelijke bewoners van Jebel Amer), belandden al snel in de handen van milities die door de staat werden gesponsord: de gevreesde Janjaweed.
Door de crisis in Darfoer opnieuw aan te vuren, hoopte de regering dat ten minste een deel van het goud naar de staatsbank zou gaan.
Sinds het uitbreken van het conflict in Darfur, in 2003, hadden die milities een spoor van moord en vernieling nagelaten in de regio. Geleid door Musa Hilal werden ze, veelal geworven onder de stammen van Arabische herders, door het regime in Khartoem bewapend en aangemoedigd om zwarte, Afrikaanse opstandelingen te onderdrukken.
Bij de etnische zuiveringscampagne vielen meer dan driehonderdduizend doden. Miljoenen mensen raakten ontheemd.
Bij de strijd om Jebel Amer werden meer dan 800 leden van de Beni Hussein-stam gedood. Waarnemers zagen in de steun aan Hilal en zijn Janjaweed-milities een gehaaide zet van de regering om het goud in handen te krijgen.
In tegenstelling tot de oliewinning bleek de goudindustrie immers heel wat moeilijker te beheersen. De meeste mijnen lagen in perifere gebieden, en dat werkte illegale handel in de hand. Naar schatting 40 à 70 procent werd over de landsgrenzen gesmokkeld, bijvoorbeeld via buurland Tsjaad, naar Dubai en de Verenigde Arabische Emiraten.
Door de crisis in Darfoer opnieuw aan te vuren, hoopte de regering dat ten minste een deel van het goud naar de staatsbank zou gaan.
Musa Hilal: van rebel tot alleenheerser
Toch vergiste president al-Bashir zich schromelijk als hij dacht dat Musa Hilal zich zomaar voor zijn kar zou laten spannen. In 2013 raakten de twee verwikkeld in een dispuut over gebrek aan financiële en politieke erkenning voor Hilals aandeel in het Darfur-conflict.
Uit een vertrouwelijk VN-rapport blijkt dat Hilal en zijn milities jaarlijkse ongeveer 50 miljoen euro verdienden aan de goudmijnen.
De situatie verslechterde helemaal toen luitenant-generaal Hemeti, nota bene de neef van Hilal en zijn voormalige Janjaweed-bondgenoot, aan het hoofd kwam van de Rapid Support Forces (RSF). Die nieuwe paramilitaire eenheid trad op als pretoriaanse garde van de president. In die hoedanigheid werd ze naar alle uithoeken van het land gestuurd om er rebellen te bevechten.
Teleurgesteld en vernederd keerde Hilal zich af van de machthebbers in Khartoem en vestigde hij zich in Jebel Amir. Daar overzag hij als alleenheerser de exploitatie van de goudmijnen. Uit een vertrouwelijk rapport van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties uit 2016 blijkt dat Hilal en zijn milities jaarlijks ongeveer 50 miljoen euro verdienden aan de exploitatie van de mijnen.
In wat velen zagen als een vergeldingsactie voor Hilals rebellie, kondigde de regering in juli 2017 de lancering aan van een grootschalige ontwapeningscampagne. Daarbij moesten in de staten Darfur en Kordofan alle illegale wapens en militaire voertuigen vrijwillig worden ingeleverd.
Hilal beschouwde de campagne als een persoonlijke afrekening, en verklaarde dat hij zich met man en macht zou verzetten. Uiteindelijk zou hij toch het onderspit delven. Met Hemeti op kop drongen de troepen van de RSF de regio Jebel Amir binnen. Na een lang kat-en-muisspel namen ze Hilal gevangen. Zo kwam er een einde aan de machtsstrijd die al jaren sluimerde tussen de twee verwante krijgsheren.
Charmeoffensief is doekje voor het bloeden
Na de verwijdering van Hilal nam Hemeti de lucratieve goudhandel over. Als al-Bashir dacht dat hij eindelijk het goud in handen had, kwam hij (opnieuw) bedrogen uit. Hemeti bouwde een imperium uit dat zo groot zou worden dat hij enkele jaren later de president zelf in macht en rijkdom naar de kroon stak.
Met het geld van de mijnbouw kan Hemeti zijn troepen beteugelen en koopt hij hun loyaliteit af. Op filmpjes die circuleren op het internet is te zien hoe hij geld uitdeelt aan officieren en politici.
Vandaag voert Hemeti het bevel over bijna 70.000 manschappen, wat hem in staat stelt om ze ook naar het buitenland te sturen. Naar Libië, waar de troepen vechten aan de zijde van generaal Khalifa Haftar, en naar Jemen, om in de Saoedische coalitie te strijden tegen de sjiitische Houthi-rebellen.
Op die manier werd Hemeti ook regionaal incontournable. Dat bleek nog begin april, toen de Saoedi’s ongeveer 2,7 miljard euro aan Hemeti en co schonken. Zogenaamd als duwtje in de rug van de militaire machthebbers die president Omar al-Bashir naar de exit hadden gedreven.
Soedan kreunt onder de inflatie, en de nieuwe premier Hamdok steekt de bedelhand uit voor meer internationale fondsen. Maar Hemeti kijkt schaamteloos de andere kant op.
Ironisch genoeg verklaarde Hemeti iets later in een persconferentie dat hij 1 miljard euro zou schenken aan de staatsbank en het ministerie van Financiën. Dat geld was naar eigen zeggen afkomstig van de salarissen van zijn soldaten en van de goudmijnen die hij runde. Maar het gaat toch eerder om een charmeoffensief. Want 1 miljard is peanuts voor de steenrijke generaal, en ook: waar zit dat geld dan, als het zich niet in Soedan bevindt?
De Soedanezen kreunen onder de inflatie, en de nieuwbakken premier Hamdok steekt de bedelhand uit voor meer internationale fondsen. En intussen kijkt Hemeti schaamteloos de andere kant op. Zijn miljarden – de miljarden waar Hamdok naar vraagt en die het land weer uit het economische moeras kunnen trekken – parkeert hij in Arabische holdings, zoals het door zijn broer gerunde Al Junaid Industrial Group.
Pittig “detail”: onlangs maakte het Bureau voor de coördinatie van humanitaire zaken van de Verenigde Naties bekend dat voor 6,5 miljoen Soedanezen de hongersnood dreigt. Volgens het Bureau gaat het over ongeveer veertien procent van de bevolking. De militaire leiders blijven zitten op een berg van goud, het volk op zijn honger.
Toch kan Hemeti niet helemaal op beide oren slapen. Sinds enkele dagen trekken in Darfoer en Khartoem steeds meer mensen de straat op. Ze eisen de vrijlating van zijn neef en nemesis, Musa Hilal, die in bepaalde kringen nog altijd erg populair is. Of hoe een invloedrijke krijgsheer van achter de tralies toch nog olie op het vuur kan gooien.
Tom Claes is redacteur en freelancejournalist. Hij volgt de ontwikkelingen in de Hoorn van Afrika en focust in het bijzonder op de thema’s identiteit, migratie en ongelijkheid.