‘De democratie is in groot gevaar’
Waarom 2019 niet het jaar van de persvrijheid zal worden
Pieter Stockmans, Emma van der Zalm
03 mei 2019
Het gaat niet goed met de persvrijheid in de wereld, volgens Reporters Zonder Grenzen. Het beroep van journalist wordt globaal gezien onveiliger en autoritaire leiders slagen er steeds vaker in invloed uit te oefenen op de media.
CC0
Vorige maand bracht Reporters Zonder Grenzen (RSF) zijn jaarlijkse index uit. Het percentage van landen waar de situatie voor journalisten als “goed” of “voldoende” gelabeld wordt, daalt van 26 procent in 2018 naar 24 procent in 2019. Wat de organisatie het meest verontrust is de toenemende invloed die autoritaire regimes op media uitoefenen en hoe haat ook in effectief geweld tegen journalisten wordt omgezet. ‘Als het politieke debat heimelijk of openlijk naar een sfeer van burgeroorlog verschuift, waarin journalisten als zondebokken worden afgeschilderd, is de democratie in groot gevaar’, aldus Christophe Deloire, secretaris-generaal van RSF.
Het aantal landen waar de situatie ‘goed’ of ‘voldoende’ was, nam af ten opzicht van vorig jaar
© Reporters Without Borders
Bovenaan de index prijken met Noorwegen, Finland en Zweden, drie Scandinavische landen, gevolgd door Nederland. Onderaan staat Noord-Korea de laatste plaats af aan Turkmenistan. Ook de Verenigde Staten zien de veiligheid van journalisten in het gedrang komen en moeten enkele plaatsen op de lijst inboeten. ‘Nooit eerder werden Amerikaanse journalisten geconfronteerd met zoveel doodsbedreigingen of richtten ze zich zo vaak tot beveiligingsfirma’s voor bescherming’, klinkt het bij RSF.
Globaal gezien zien Noord- en Zuid-Amerika de sterkste verslechtering voor de werksituatie van journalisten, gevolgd door de Europese Unie en de Balkan. Hoewel de daling zich in het Midden-Oosten en Noord-Afrika minder sterk doorzet, blijft de regio toch de moeilijkste en gevaarlijkste voor journalisten.
We zoomen verder in op de concrete situatie van enkele landen die de afgelopen jaren een kentering zagen in persvrijheid en de veiligheid van journalisten.
Hongarije: extreme polarisatie
De Hongaarse regering onder leiding van premier Viktor Orbán plaatste de afgelopen jaren alle grote nationale en regionale kranten en televisiestations onder staatscontrole. Het Hongaarse medialandschap is nu extreem gepolariseerd: langs de ene kant zijn er de propagandamedia van de staat die veel middelen hebben en de meeste Hongaren bereiken, en andere kant de echte journalistieke kranten en nieuwssites die kampen met een gebrek aan middelen en weinig mensen bereiken.
Als voor de crisis in financieringsmodellen geen oplossingen gevonden worden, kan een autoritaire staat journalistiek omvormen tot propaganda-imperium’
De oligarchen rond Orbán bouwden hun rijkdom op met bouwbedrijven die overladen werden met Europese subsidies van de European Structural and Investment Funds. De contracten met de subsidies gingen vrijwel altijd naar die bedrijven. Vervolgens probeerden die oligarchen met die winsten mediabedrijven in handen te krijgen.
‘Als er voor de crisis in financieringsmodellen in de media geen oplossingen gevonden worden, kan een autoritaire staat in de leegte springen om journalistiek om te vormen tot propaganda-imperium in handen van de staat. Dat is wat Orbán gedaan heeft’, zegt Szabolcs Toth Tohotom, die vroeger bij de grote krant Magyar Nemzet werkte.
Dankzij een sterke staatsgestuurde economie kan de staat het bepaalde bedrijven moeilijk maken via allerlei economische maatregelen zoals belastingen en het terugtrekken van advertenties van overheidsbedrijven.
De regering richtte in 2010 al een centrale toezichtsinstantie op om de vrije markt in medialand aan te sturen en ervoor te zorgen dat trouwe media een marktvoordeel krijgen. Zo kon de Hongaarse staat aansturen op de verkoop van media door de private investeerders aan de oligarchen, die vanbuiten privaat lijken, maar eigenlijk de Hongaarse staat zijn. Grote kranten en nieuwssites werden gesloten, overgenomen, verkocht, opgedoekt.
Dat overkwam zowel links-progressieve media dichtbij de socialistische partij, als rechts-conservatieve kranten dichtbij regeringspartij Fidesz. Vooral wat er met die rechts-conservatieve kranten gebeurde, is een goede illustratie van het feit dat er een verschil is tussen de machtsgreep van autoritaire en oligarchische populisten als Viktor Orbán en de rechts-conservatieve ideologie die nog wel kritische en onafhankelijke journalistiek ondersteunt.
Eind vorig jaar gaven de oligarchen hun portfolio van mediabedrijven, met een waarde van vele miljoenen euro’s, gratis af aan een nieuwe publieke overheidsstichting: de Centraal-Europese Pers- en Mediastichting (KESMA). Hoe de situatie daarvoor al was, werd nu openlijk en officieel: de oligarchen die zich hadden voorgesteld als private investeerders stonden in werkelijkheid altijd al dichtbij premier Orbán en dus de Hongaarse staat. Die mediabedrijven ware nooit echt hun eigendom, maar onmiddellijk van de staat.
In een vingerknip kan Orbán nu zijn propagandaboodschappen tegen migranten, tegen George Soros of de volgende volksvijand op 467 grote en kleine nationale en regionale kranten en televisiestations pushen. Buiten Boedapest zijn die kanalen vaak de enige waarmee Hongaren in aanraking komen.
Hongaarse media betaalden in de aanloop naar parlementsverkiezingen massaal voor Facebookadvertenties om nepnieuws over islamitische aanslagen in kerken te pushen
Een voorbeeld van wat dan mogelijk wordt: Hongaarse nieuwssites en televisiestations die onderdeel zijn van KESMA betaalden in de aanloop naar de parlementsverkiezingen massaal voor Facebookadvertenties om nepnieuws over islamitische aanslagen in kerken te pushen.
Facebook kondigde aan om nieuws beter te screenen in de aanloop naar de Europese parlementsverkiezingen en geen enkel groot Hongaars nieuwsmedium staat op de lijst van niet-verdachte bronnen. Een indicatie dat zelfs Facebook weet dat mainstream journalistiek in Hongarije tot het verleden behoort.
Echte journalisten zwermden uit over nieuwe kranten en nieuwssites die weliswaar mooi onderzoeksjournalistiek werk leveren, maar steeds minder mensen bereiken. Ze zijn ook voortdurend op zoek naar vernieuwende journalistieke financieringsmodellen.
‘We moeten stoppen met altijd te spreken over hoe Orbán ons wurgt, maar naar buiten komen met echt straffe onderzoeksjournalistiek en nieuwe financieringsmodellen ontwikkelen’, zegt Gergo Salling van de onderzoekssite Direkt36.
Pieter Stockmans is net terug uit Boedapest. Hij werkt aan een breder onderzoek over het Hongaarse model. Hij vertelt het verhaal over hoe de persvrijheid in een EU-lidstaat verdween, aan de hand van de persoonlijke verhalen van journalisten van vier grote kranten en nieuwssites die onder de controle van de staat belandden.
Egypte: een “Sisificatie” van de media
Sinds de Egyptische president Sisi in 2014 aan de macht kwam, neemt de persvrijheid in het land alsmaar af. Het regime houdt de media in een ijzeren greep. Het merendeel van de media is in het bezit van de staat. Het handjevol onafhankelijke nieuwsmedia wordt op allerlei manieren tegengewerkt.
Volgens een Egyptische journalist die vanwege veiligheidsredenen anoniem wil blijven, is er ‘geen ruimte voor oppositiemedia of kritiek. De autoriteiten houden de media in de gaten. Wanneer zij kritiek uiten op het regime, worden ze beschuldigd van lidmaatschap van de Moslimbroederschap of een andere illegale organisatie, of zelfs opgepakt.’ Ook Reporters Without Borders spreekt van een ‘Sisificatie’ van de media.
‘Als media kritiek uiten op het regime worden ze beschuldigd van lidmaatschap van de Moslimbroederschap of een andere illegale organisatie’
Volgens Reporters Without Borders is Egypte een van de ‘grootste gevangenissen voor journalisten’. In 2019 zitten er volgens hun cijfers 23 journalisten gevangen. Afgelopen maart kwam fotojournalist Mahmoud Abu Zeid, bekend als Shawkan, na vijf jaar vrij. Maar nog elke dag moet hij zich melden bij het politiebureau. Ook worden buitenlandse journalisten regelmatig het land uitgezet of de toegang geweigerd. Zo werd David D. Kirkpatrick, voormalige correspondent van de New York Times, in februari op het vliegveld in Caïro gevangen gehouden en de volgende dag op een vliegtuig terug naar Londen gezet.
Onafhankelijke media, maar ook staatsmedia, worden de mond gesnoerd. Het Tahrir Institute for Middle East Policy (TIMEP) noemt verschillende tactieken: ‘het oppakken van journalisten, media black-outs, het sluiten of blokkeren van kanalen, wetten die het verspreiden van “nepnieuws” criminaliseren’.
Een grote speler in het spel is de Supreme Council of Media Regulation. Deze werd in 2017 in het leven geroepen en zou een onafhankelijk orgaan moeten zijn. Maar in werkelijkheid staat het onder de controle van het regime. De Supreme Council of Media Regulation is belast met het verstrekken van vergunningen aan media, en kan die ook weer intrekken. De Association for Freedom of Thought and Expression (AFTE) telde in 2018 zeker 43 overtredingen van de wet voor vrijheid van informatie door deze hoge raad, zoals het opschorten van kritische media en het uitdelen van boetes. Volgens AFTE houdt de hoge raad zich niet aan haar wettelijke taak en is het vooral bezig met het censureren en beperken van media. Honderden websites zijn inmiddels geblokkeerd, zoals de onafhankelijke nieuws website Mada Masr.
Volgens de Egyptische journalist die op basis van anonimiteit sprak ‘heb je als journalist geen ondersteuning. Burgers zijn wantrouwig tegenover journalisten, de vakbond staat onder de controle van het regime, en het perscentrum werpt alsmaar obstakels op. Het heeft zeker effect op mijn werk. Ik kan niet de verhalen maken die nodig zijn, ik kan niet alle aspecten van het nieuws belichten, het is moeilijk officiële informatie van de autoriteiten te krijgen. Ik ontwijk de plekken waar veiligheidsdiensten zijn.’
Emma van der Zalm bericht voor ons vanuit Caïro.
Tanzania: mysterieuze verdwijningen
Sinds het aantreden van president John Magufuli is het in Tanzania bergafwaarts gegaan met de persvrijheid. De zaak van de verdwenen journalist Azory Gwanda staat daarvoor symbool. Het verhaal van Gwanda laat zien hoe drastisch de situatie voor de pers verslechterd is onder het presidentschap van Magufuli. Tanzaniaanse journalisten hebben dit jaar op de Dag van de Persvrijheid, 3 mei, minder te vieren en meer te vrezen.
Gwanda schreef voor de kranten Mwananchi en The Citizen. Een van de laatste mensen die hem gezien heeft, was zijn vrouw Anna Pinoni. Zij zegt dat hij onder verdachte omstandigheden is verdwenen. Gwanda kwam, vergezeld van onbekende mannen in een witte landcruiser naar hun boerderij. Hij vroeg waar de huissleutels waren en zei dat hij snel ergens naartoe moest en binnen een dag terug zou zijn. Pinoni ontdekte later dat hun huis doorzocht was en op 23 november 2017 gaf ze haar man als vermist op.
Het falende onderzoek naar deze zaak laat zien hoe de regering staat tegenover de veiligheid van Tanzanianen die mogelijk eenzelfde lot wacht als ze de “verkeerde vragen” stellen.
Voor zijn verdwijning schreef Gwanda over mysterieuze verdwijningen en ontvoeringen, inclusief die van politiemensen en plaatselijke overheidsfunctionarissen. Pinoni verklaarde in 2017 tegenover Mwananchi te vermoeden dat zijn verdwijning daarmee te maken heeft. Het falende onderzoek naar deze zaak laat zien hoe de regering staat tegenover de veiligheid van Tanzanianen die mogelijk eenzelfde lot wacht als ze de “verkeerde vragen” stellen.
Magafuli, die zichzelf neerzet als vijand van corruptie toen hij in 2015 het roer overnam, heeft zich sindsdien ontpopt als vijand van de pers en vrije meningsuiting. Vorig jaar documenteerde het Comité ter Bescherming van Journalisten (CPJ) de zaak van journalist Sitta Tumma, die gearresteerd werd toen hij verslag deed van een demonstratie van de oppositie. De autoriteiten beweerden later dat ze niet wisten dat hij een journalist was.
Sinds 2017 kregen minstens vijf kranten een verbod opgelegd op grond van dubieuze beschuldigingen, variëren van ‘fake news’ tot het aanzetten tot geweld en opruiing. In bijna alle gevallen waren de verboden gericht op media die vraagtekens zetten bij het officiële verhaal van de overheid. De krant The Citizen kreeg dit jaar een publicatieverbod voor een week, na publicaties over de zwakkere munt en de staat van de Tanzaniaanse democratie. Vijf tv-zenders kregen in januari 2018 boetes omdat ze aandacht besteedden aan een rapport van een ngo over mensenrechtenschendingen tijdens de verkiezingen in 2017.
De repressie wordt ondersteund door wetgeving. Op basis van de zogenoemde Statistiekwet wordt bepaald in hoeverre journalisten, academici en burgers officiële overheidsdata kunnen opvragen. De Cybercrimewet werd gebruikt om druk uit te oefenen op een online forum om de identiteit van gebruikers vrij te geven. Bloggen is een extreem dure aangelegenheid geworden, doordat blogs officieel geregistreerd moeten worden en de overheid daar honderden dollars voor vraagt.
De Media Services Act uit 2016 hindert de persvrijheid door vage eisen te stellen, bijvoorbeeld dat berichtgeving niet “ondermijnend” mag zijn. Ook zouden bepaalde werkzaamheden alleen gedaan mogen worden door journalisten met een “vergunning” of accreditatie. In maart besliste de East African Court of Justice (EACJ) dat Tanzania de wet moet aanpassen. Later dit jaar vinden in Tanzania lokale verkiezingen plaats en voor volgend jaar staan presidentsverkiezingen gepland. Uit gebeurtenissen in andere landen weten we dat verkiezingen een verhoogd risico op repressie met zich meebrengen voor journalisten.
Daarom is het nu het moment om te vragen te stellen bij het lot van Azory Gwanda, en de situatie van alle andere Tanzaniaanse journalisten. Het CPJ heeft daarom onlangs de campagne #WhereIsAzory gelanceerd. De kracht van internationale solidariteit moet niet onderschat worden. Angela Quintal en ik hebben de kracht daarvan vorig jaar zelf ervaren, toen we een nacht werden vastgehouden en verhoord. De steun vanuit Tanzania en daarbuiten, is volgens ons cruciaal geweest voor onze veilige vrijlating.
Muthoki Mumo werkt voor het Comité voor de Bescherming van Journalisten (CPJ) in Afrika ten zuiden van de Sahara en schreef deze bijdrage als opiniestuk voor IPS