Met de aanval op Kunduz zijn de Taliban helemaal terug van nooit echt weggeweest. Vaak wordt verwezen naar de steun die zij krijgen vanuit Pakistan. Zelden wordt uitgelegd waarom Pakistan steun geeft aan religieuze nationalisten en internationalisten. Het antwoord is 2430 km lang.
Tijdens een bezoek aan Kaboel dit voorjaar sprak ik onder andere met Faramarz Tamanna, directeur-generaal van het Center for Strategic Studies op het ministerie van Buitenlandse Zaken. ‘De Taliban vormen het kleinere probleem dat we moeten oplossen’, zei Tamanna. ‘De Durand Line is het grote probleem. Daarmee moeten we wachten tot de Afghaanse staat sterker is.’
De Durand Line werd in 1896 opgelegd door het Britse Rijk aan de Afghaanse koning Abdurrahman, als grens tussen Brits-Indië en Afghanistan. Maar sinds het ontstaan van Pakistan in 1947 werd die 2430 kilometer lange “grens” door geen enkele Afghaanse regering erkend. Niet door de Taliban, niet door Hamid Karzai, niet door de huidige tweekoppige regering.
Hamid Karzai, door het Westen in de presidentszetel gehesen in 2001 en aan de macht tot 2014, bevestigde begin september op een congres in Kaboel nog eens dat ‘het Afghaanse volk de Durand Line nooit als formele grens zal erkennen’ en dat het zijn rechten niet zal afstaan. Dat laatste wordt gelezen als: Afghanistan zal zijn aanspraken op Pasjtoens gebied nooit opgeven, ook al ligt een goed deel van dat grondgebied in Pakistan.
De onbestaande grens is een rode lijn
Tamanna en Karzai bevestigden met hun uitspraken dat de echte strijd in Zuid-Azië nog steeds draait om het bestaansrecht -en de fundamentele bestaansonzekerheid- van Pakistan. Die stelling heb ik de voorbije jaren met herhaling en uit heel diverse monden gehoord.
Waheed Mojdeh, een analyst die onder de taliban nog een belangrijke rol speelde in het ministerie van Buitenlandse Zaken, stelde dat de Durand Line weliswaar als een de facto grens functioneert ‘want opstandelingen die uit Waziristan komen, worden steevast als “buitenlanders” en Pakistanen geklasseerd’, maar dat de formele bekrachting ervan zou neerkomen op ‘het afstaan van een stuk Afghaans grondgebied aan Pakistan’. De Afghaanse minister van Buitenlandse Zaken zei in 2008 nog dat Afghanistan geen internationale grens heeft met Pakistan.
Dit is mijn land
Het Pasjtoense nationalisme zet zich af tegen de artificiële grens die de Britse kolonisatie door het Pasjtoense gebied getrokken heeft. Er wonen vandaag naar schatting 15 miljoen Pasjtoenen in Afghanistan (op bijna 30 miljoen Afghanen) en 30 miljoen in Pakistan (op meer dan 180 miljoen Pakistanen). Elke poging om die opdeling ongedaan te maken, zou dan ook desastreuze gevolgen hebben Pakistan.
Pakistaanse inmenging in Afghaanse aangelegenheden was bedoeld om de westgrens te verzekeren, zodat de militaire inspanningen op de oostgrens met India geconcentreerd konden worden.
Dat dit geen louter theoretische mogelijkheid, bleek al meteen bij het ontstaan van het onafhankelijke Pakistan in 1947. In Afghanistan werd het Pasjtoense nationalismetoen aangevuurd door de regering, die in de ontbinding van het Britse rijk in Indië een kans zag om de “verloren” gebieden ten oosten van de Hindu Kush toe te voegen aan het Afghaanse grondgebied. Het discours van Kaboel was gebaseerd op het recht van het Pasjtoense volk op zelfbeschikking, in de stellige overtuiging dat de Pasjtoenen op basis van etnische verbondenheid en culturele verwantschap voor Afghanistan zouden kiezen.
Dat was de reden waarom de Afghaanse vertegenwoordiging bij de Verenigde Naties als enige tegenstemde toen het pas onafhankelijk geworden Pakistan in 1947 vroeg om toegelaten te worden tot de internationale organisatie. Dat standpunt werd niet veel later ingetrokken, maar de negatieve gevoelens bleven. In combinatie met de eerste oorlog tegen India, die datzelfde jaar losbrak, zorgde de Afghaanse houding in Pakistaanse legerkringen voor blijvend wantrouwen.
In de geschiedenis zou dat zich meermaals vertalen in inmenging in Afghaanse aangelegenheden, in de hoop zo de Pakistaanse westgrens te verzekeren, zodat de militaire inspanningen op de oostgrens met India geconcentreerd konden worden.
Maulana Sayedul-Arifin, directeur van de Markaz Uloom Islamia, een islamitische hogeschool in Peshawar met lange connecties met Afghaanse moedjahedien
© Brecht Goris
De geboorte van de moedjahedien
De man die de Pasjtoens/Afghaanse dreiging voor het Pakistaanse establishment het meest belichaamde, was Mohammad Daoud, die eerste minister van Afghanistan werd in 1953, en in 1973 de koning -zijn neef- afzette bji een staatsgreep en zelf de nieuwe republiek ging leiden.
Het feit dat Daoud in de jaren zeventig ook de banden met India aanhaalde, stookte het wantrouwen in Islamabad nog op.
Daoud streefde zowel maatschappelijke hervormingen als betere relaties met het Westen na. Als Kaboel in die tijd het Parijs van het Oosten genoemd werd, dan had dat weinig te maken met de Afghaanse bevolking. Het waren de dochters van de stedelijke elite die met modieuze zonnebrillen en kortgerokt naar de universiteitscampussen trokken. Het waren de zonen van de elite die Amerikaanse sigaretten rookten en dweepten met westerns, Victor Hugo en jazz. En met de ideeën van Karl Marx en Vladimir Iljitsj Lenin. Die hervormingen waren allesbehalev populair in het conservatieve binnenland, en gaven dan ook aanleiding tot het ontstaan van lokale verzetsgroepen.
De sterke man in Islamabad op dat moment, Zulfikar Ali Bhutto, antwoordde op de machtsgreep van Daoud met het organiseren van religieus gedreven groepen Afghanen die de seculiere republiek en het Pasjtoense nationalisme van Daoud moesten ondermijnen.
‘Zes jaar voordat de Sovjets Afghanistan binnenvielen, waren de moedjahedien geboren’, schrijft Mary Anne Weaver in Pakistan. In the Shadow of Jihad and Afghanistan. De dogmatisch religieuze generaal Zia-ul-Haq, die kort daarna de macht greep in Pakistan, zag meteen de potentie van die moedjahedien toen de intussen communistische regering in Kaboel de hulp van Moskou inriep en kreeg in de vorm van een echte militaire interventie.
Voor het Westen waren de moedjahedien een perfect instrument om de communistische expansie te bestrijden. Voor Zia waren ze het perfecte tegengif tegen het etnische natioonalisme van Afghanistan, en voor de Saoedische geldschieters waren ze gedroomde stoottroepen van soennitisch fundamentalisme.
Dat Zia-ul-Haq in de moedjahedien dus een rol gaf in het streven naar een islamitisch kalifaat, waarin Pakistan een centrale rol zou spelen, werd door de westerse sponsors van de hele operatie genegeerd.
Opgewonden moslims
Enkele maanden na de inval van het Rode Leger waren er meer dan honderd Afghaanse partijen actief in Pakistan. In 1981 dwong de militaire inlichtingendienst (ISI) de Afghanen zich te verenigen in niet meer dan zeven partijen die voortaan in aanmerking zouden komen om internationale steun te ontvangen en die ook een deel van de administratie van de vluchtelingenkampen langs de grens op zich zouden nemen. Dat dwong de tientallen lokale milities en de honderdduizenden vluchtelingen letterlijk partij te kiezen.
De verschuiving van een nationalistische opstand naar een internationalistische, islamistische strijd werd vervolledigd.
Op die manier zorgde de Pakistaanse overheid er ook voor dat alle internationale steun ten goede kwam van uitdrukkelijk islamitische –meer bepaald conservatief soennitische– partijen. Seculiere of sjiitische partijen kwamen immers niet voor op de lijst van de ISI.
Zia-ul-Haq kon niet alleen rekenen op gulle Amerikaanse steun voor de Pakistaanse rol in de strijd tegen de Sovjettroepen in Afghanistan. De Saoedi’s, die met alle geweld de expansie van het revolutionare sjiisme van Khomeini wilden tegengaan, zouden de opstand cofinancieren door elk Amerikaans miljoen te verdubbelen met Arabische oliedollars.
De Saoedi’s betaalden een eerste bestelling van veertig F-16 gevechtsvliegtuigen voor de Pakistaanse luchtmacht en stortten het startgeld van het Pakistaanse zakatfonds, dat bedoeld was om de armen te helpen maar dat in de jaren tachtig vooral gebruikt werd om madrassa’s mee te financieren. Vanaf 1985 zouden de Saoedi’s veel geld uitgeven voor het transporteren van internationale vrijwilligers naar het Afghaanse strijdtoneel.
In de Jamia Ashrafia madrassa in Lahore, een gematigde school die zelf slachtoffer werd van een moordende bomaanslag
© Brecht Goris
De verschuiving van een nationalistische opstand tegen een buitenlandse bezetting naar een internationalistische, islamistische strijd voor wereldwijd herstel van de moslimtrots werd daardoor volledig. Die ontwikkeling groeide de Pakistaanse machthebbers boven het hoofd –Zia moest intussen vechten voor zijn politieke overleven tegen de onuitroeibare democratische en provinciale krachten– en ze werden minstens niet goed ingeschat door de Amerikanen. Zbigniew Brzezinski banaliseerde de uit de hand gelopen strategie later nog door te vragen wat nu het belangrijkste was voor de geschiedenis: het op de knieën dwingen van de Sovjetunie en het einde van de Koude Oorlog of ‘een paar opgewonden moslims’?
Lokale belangen, mondiale destructie
Dat was voor de machtsovername van de Taliban, de expansie van Al Qaeda en de voortschrijdende vernietiging van het brede Midden-Oosten. Voor het ontstaan van Pakistaanse Taliban en andere gewapende milities die de Pakistaanse staat zelf meer bedreigen dan welke historische revanche vanuit Afghanistan ook. Voor de aanslagen in de VS en de radicalisering van jonge moslims in Europa. Voor het uitroepen van het kalifaat in Syrië en Irak..
De keuze voor fundamentalistische strijders in Afghanistan werd -en wordt- ingegeven door heel lokale, nationale belangen in Pakistan. Die ongelukkige strategie is door de vermenging met regionale en mgeopolitieke belangen uitgegroeid tot een monsterlijke vergissing. Intussen is de discussie over de Durand Line nog geen meter dichter bij de status van internationaal erkende grens gekomen.