Ook energie-intensieve industrieën zijn bereid mee te werken aan een klimaatneutraal Europa
Minister Crevits wil dat Vlaanderen Europees koploper groene zware industrie wordt
In een rapport waar energie-intensieve industrieën aan meewerkten, klinkt de gedeelde ambitie om van Europa een klimaatneutraal continent te maken. ‘We maken al honderden jaren staal met steenkool. Nu gaan we daarmee stoppen.’
CC0
Een klimaatneutraal Europa in 2050, daar wil óók de Europese zware industrie naartoe. Samen met EU-instellingen en het middenveld tekende het daarvoor een heus Masterplan uit. Maar de industrie kan dit niet alleen, zegt ze zelf. Een cruciale rol is weggelegd voor de overheid, en ook de betrokkenheid van de samenleving is essentieel. Minister Crevits wil dat Vlaanderen de beste van Europa wordt.
‘Revolutionair’ klinkt het bij sommigen binnen de Europese zware industrie. Die industrie staat voor een echte transformatie weten ze, nu duidelijk is dat het de politieke ambitie van de Europese Unie is om tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent te zijn.
Die beslissing betekent onvermijdelijk dat onze energie-intensieve industrie — met staal, chemie, cement, papier, enzovoort - op een heel andere manier moet gaan werken. Gebeurt dat niet blijft klimaatneutraliteit een illusie.
De stad Gent illustreert dat wonderwel. Zolang staalproducent Arcelor-Mittal geen doorbraak forceert om de uitstoot terug te dringen, is Gentse klimaatneutraliteit onhaalbaar. Ongeacht hoe hard Gentenaren en het stadsbestuur hun best doen. Het staalbedrijf is al één van de meest ‘koolstofefficiënte’ staalproducenten ter wereld, toch is het nog steeds verantwoordelijk voor meer dan de helft van de Gentse emissies. De bestaande productiemethode nog efficiënter maken, gaat daarom geen grote winst meer opleveren. Er is een radicaal andere aanpak nodig.
‘Er is nood aan gezamenlijke actie. Industrie, overheid en samenleving moeten samen kiezen om de sprong naar nieuwe technologie te maken.’
Het goede nieuws is dat staal produceren met 95 procent minder emissies kan, met technologie op basis van waterstof en elektrificatie. Toen we daar in 2014 in MO* over schreven, leek dat nog verre toekomstmuziek. De toenmalige CEO van Arcelor-Mittal-Gent, Matthieu Jehl, noemde de technologie ‘erg duur’, niet iets waar nu mee kon worden begonnen. Bart Blanpain, hoogleraar metallurgie aan de KU-Leuven zei toen dat er in de staal en andere energie-intensieve industrieën ‘nood is aan een gezamenlijke actie waarbij industrie, overheid en samenleving kiezen om samen de sprong naar nieuwe technologieën te maken’.
Of die gezamenlijke actie intussen op komst is? Daar lijkt het voorlopig wel op. Althans toch op basis van het Masterplan dat de Europese federaties van energie-intensieve industrieën (EII) samen met EU-lidstaten, de Europese Commissie, enkele milieuorganisaties en vakbonden uittekenden: Masterplan for a competitive transformation of EU energy-intensive industries. Enabling a climate-neutral Circular Economy 2050.
MO* sprak met vertegenwoordigers van de industrie, de Commissie en de civiele samenleving over de plannen.
De markt alleen volstaat niet
De transformatie naar een klimaatneutraal continent vereist dat een hele reeks zaken tegelijk gebeuren, daarover zijn alle spelers het eens. De markt, of marktconforme instrumenten zoals een CO2-taks, kunnen daar op zichzelf niet voor zorgen. Alleen een heus industrieel beleid kan dat, en daarin moet de overheid een centrale rol opnemen.
‘Een CO2-taks is een nuttig instrument, maar volstaat niet.’
Dat benadrukt ook Marco Mensink, directeur-generaal van de CEFIC, de vereniging van de Europese chemische industrie: ‘De doelstelling is helder: klimaatneutraliteit tegen 2050. De technologie die nodig is, is min of meer gekend. Het enige antwoord daarop is een zeer ambitieus industrie- en innovatiebeleid. Dat vraagt ook van overheden het besef dat we dit niet louter met hogere CO2-prijzen kunnen doen. Het is een nuttig instrument, maar het volstaat niet.’
Davide Sabadin van het Europees Milieubureau (EEB) was betrokken bij een aantal werksessies rond het Masterplan. ‘Dit plan is vooral een document van de industrie. Vertegenwoordigers van de milieubeweging vormden slechts een kleine minderheid. Met het EBB benadrukten van bij het begin dat klimaatneutraliteit erin moest staan. We zijn blij dat dit het geval is. Wereldwijd is dit wellicht de eerste keer dat de zware industrie een blauwdruk opstelt die uitgaat van klimaatneutraliteit. Dat is positief maar het grote tekort blijft dat er geen concrete targets en datums in staan. Wanneer zal welk deel van het staal of cement klimaatvriendelijk zijn? Dat maakt het voor ons te vrijblijvend.’
Door de bestaande uitstootrechten en vele reguleringen, kan de staalsector vandaag geen vrije markt genoemd worden, vindt Charles de Lusignan, woordvoerder van de Europese staalfederatie Eurofer. Tegelijk erkent hij dat de markt niet voor de overgang naar groen staal kan zorgen.
Olivier Beys volgt het dossier op bij de Bond Beter Leefmilieu: ‘Het is de noodzaak om zoveel dingen tegelijk te realiseren. Daarom moét de overheid een centrale rol vervullen. De markt kan dat niet coördineren.’ Wat zijn die vele dingen die tegelijk moeten worden gerealiseerd? We overlopen ze.
“Pilootfabrieken”
Waterstof gemaakt met hernieuwbare stroom, vooral windkracht, moet de staalindustrie vernieuwen en groener maken. In het Zweedse Lulea wordt in 2025 (aanvankelijk was nog 2035 vooropgesteld) ‘s werelds eerste installatie verwacht waar staal met waterstof zal worden geproduceerd. Het project Hybrit is een samenwerking tussen de Zweedse energieproducent Vattenfall, het Finse mijnbedrijf LKAB en de Zweeds-Finse staalproducent SSAB. Ook de Zweedse overheid steunt het project.
Arcelor-Mittal Europa wil waterstof uittesten in zijn fabriek in Hamburg, en in Gent wordt met Steelanol een demonstratiefabriek gebouwd die op industriële schaal afvalgassen van de hoogovens opvangt en omzet in ethanol uit gerecycleerde koolstof. Dat leidt tot minder uitstoot, al blijft ook het gebruik van ethanol als brandstof gepaard gaan met broeikasgassen.
Op die manier worden nieuwe technologieën niet in labo’s, maar meteen in een industriële installatie, zeg maar “pilootfabrieken”, op grotere schaal uitgetest.
In de chemische sector is voorlopig nog geen sprake van vernieuwende installaties. Waar zal de eerste elektrische ‘kraker’ komen? Dat is een energie-intensieve installatie die aardolie ‘kraakt’ in kleinere moleculen die bruikbaar zijn in allerlei toepassingen.
Of zo’n elektrische kraker er in Antwerpen zou kunnen komen? Volgens Gert Verreth, woordvoerder van Essenscia, de federatie van Belgische chemiebedrijven is het antwoord niet neen. ‘Dat hangt af van de investeringsbeslissingen van de betrokken bedrijven. Maar Antwerpen heeft als grootste geïntegreerde chemiecluster van Europa natuurlijk wel wat troeven in handen om zo’n symbolische investering aan te trekken. Bovendien is er de oprichting van het ‘Cracker of the Future Consortium’, waarin overheden en chemiefederaties in Vlaanderen, Nederland en Noordrijn-Westfalen samenwerken. In dat consortium engageren chemiebedrijven zich om samen te onderzoeken hoe stoomkrakers kunnen worden geëxploiteerd met gebruik van groene stroom in plaats van met fossiele grondstoffen. Zo kan de CO2-uitstoot bij de productie van basischemicaliën aanzienlijk verlaagd worden. Ook BASF, Borealis en Total – bedrijven met belangrijke productievestigingen in ons land – maken deel uit van dat samenwerkingsverband.’
‘De relatief kleine oppervlakte van Europa is een voordeel: we kunnen elkaars afvalstoffen als grondstoffen gebruiken en een meer circulaire industrie ontwikkelen.’
Marco Mensink wijst er verder op dat Europa een groot comparatief voordeel heeft in vergelijking met andere continenten. Op een relatief kleine oppervlakte zijn diverse energie-intensieve industrieën aanwezig. ‘Dat laat ons toe om elkaars afvalstoffen als grondstoffen te gebruiken en zo een veel meer circulaire industrie te ontwikkelen.’
Vlaams minister voor economie en innovatie, Hilde Crevits , onderzoekt momenteel hoe Vlaanderen precies gaat inspelen op deze uitdaging: ‘Momenteel loopt er een zogenaamde roadmapstudie rond koolstofcirculaire en CO2-arme Vlaamse industrie. Die studie brengt in kaart wat de mogelijkheden kunnen zijn van de CO2- opvang en -hergebruik, welke rol waterstof hierin kan spelen, nieuwe soorten grondstoffen, andere procesmethoden, hogere energie-efficiëntie of slimmer energiegebruik en hoe dit een impact kan hebben op onze chemie- en staalindustrie. Deze studie wordt na de zomer afgerond en is mooi voorbeeld van transparante samenwerking tussen een brede groep van stakeholders: bedrijven, overheidsadministraties, onderzoeksinstellingen én het middenveld (BBL en werknemersvertegenwoordiging).’
Massaal veel groene stroom en waterstof
Voor zowat alle energie-intensieve industrieën loopt de weg naar klimaatneutraliteit langs de elektrificatie van de productieprocessen, en langs waterstof als brandstof of reductiemiddel. ‘Groen staal betekent dat we per jaar 400 terawattuur aan hernieuwbare energie nodig hebben om de huidige hoeveelheid staal zonder steenkool te produceren. Dat is de totale stroomproductie van Frankrijk’, licht Charles de Lusignan, woordvoerder van Eurofer, toe.
Volgens Mensink van de Europese chemiesector is voor de transitie van alle energie-intensieve industrieën samen vijf keer de huidige stroomproductie van Duitsland nodig. En dat in de vorm van hernieuwbare energie. ‘Dat is een immense uitdaging op het moment dat bruinkool uitdooft en kernenergie ter discussie staat. Het illustreert de schaal waarover we spreken en het geeft aan dat we voorlopig nog alle energiebronnen nodig hebben die beschikbaar zijn. Kolen worden daarbij actief afgebouwd en aardgas als overgangsbron gebruikt, in afwachting dat wind en zon genoeg energie voortbrengen. Dan is er nog biomassa, en waterstof — voorlopig van alle kleuren.’
Een belangrijk deel van die hernieuwbare energie moet naar de productie van heel veel ‘groene’ waterstof gaan. Maar ook dat waterstof vereist op zich weer bijkomende infrastructuur. De Commissie gaf aan hoe een Europees systeem van pijpleidingen het waterstof zal verdelen. Publieke fondsen zullen een rol moeten spelen in de bouw van die distributienetwerken.
Gert Verreth van Essenscia: ‘Het is goed dat Europa oog heeft voor dat industriële innovatieluik. Het radicaal vernieuwen van installaties en infrastructuur is een gigantische uitdaging die op jaarbasis al snel honderden miljarden euro’s zal kosten. Het gaat dan vooral om infrastructuur voor het capteren, opslaan en gebruiken van koolstof, de ontwikkeling van een waterstofeconomie, de elektrificatie van productieprocessen, de verdere uitbouw van chemische recyclage, en het opkrikken van de renovatiegraad van woningen en de verdere vergroening van het transport. Dat zijn uitdagingen waar de chemiesector via z’n uitgebreide productgamma aan bijdraagt.’
Mensen met de juiste vaardigheden, bewuste consumenten, marktregulering….
De basisindustrieën zorgen voor miljoenen goed betaalde banen in Europa. Die kunnen, luidens het Masterplan, behouden blijven op voorwaarde dat onderwijs en vorming de mensen tijdig omscholen zodat ze ook in de ‘vergroende’ zware industrie kunnen blijven werken.
‘Elke verandering van de koolstofprijzen moet worden ontworpen op een manier die aanvaardbaar is voor het publiek.’
Minister Crevits benadrukt graag dat ze in haar vorig leven als minister van onderwijs die kaart al trok. ‘In de vorige legislatuur heb ik sterk ingezet op STEM om jongeren te stimuleren te kiezen voor technische opleidingen en beroepen. Als minister van Economie, innovatie en wetenschap merk ik nog meer hoe belangrijk dat is voor onze industrie. De duurzame transformatie is dus niet enkel goed voor onze uitstoot, maar ook voor onze werkgelegenheid.’
Maar ook de consument moet voorbereid worden op de aanstaande omwenteling, vindt het rapport. ‘Het is te verwachten dat producten met een lage koolstofinhoud meer zullen kosten, of dat de prijs van producten met een hoge koolstofinhoud zal worden verhoogd. Beleidsmakers zullen daarom elke verandering van de koolstofprijzen moeten ontwerpen op een manier die begrijpelijk en aanvaardbaar is voor het publiek.’
Tegelijk verwacht de industrie dat er een markt komt voor de nieuwe groene producten. Dan is het een kwestie dat het klimaatvriendelijke Europa niet uit de markt wordt geprijsd. Daartoe kunnen overheden bijdragen door een aangepast aankoop- en handelsbeleid en de normering en etikettering van producten.
Charles de Lusignan van Eurofer: ‘Groen staal is 35 tot 100 procent duurder dan het klassieke staal. Met een koolstofgrenstaks kan de invoer van “vuil” staal belast worden, maar hoe blijven we competitief in de export? Dat is nog niet duidelijk. Begrijp me niet verkeerd: wij zijn volledig toegewijd aan het groene staal. Omdat we ook kinderen hebben die op straat komen voor hun toekomst, en het is een goede commerciële keuze om hierin de leider te zijn. Maar we moeten ook beseffen dat dit een revolutie zonder voorgaande is: we maken al honderden jaren staal met steenkool. Nu gaan we daarmee stoppen.’
De milieubeweging vreest dat de industrie naast een koolstofgrenstaks haar gratis uitstootrechten zal willen behouden en vraagt zich af of er dan voldoende reden zal blijven om te vergroenen. Mensink en de Lusignan benadrukken dat om competitief te blijven in de export een grenstaks niet zal volstaan, en daarom ook gratis uitstootrechten noodzakelijk blijven.
‘Als de zon schijnt en de wind waait, heeft stroom een negatieve prijs. Hoe is het dan mogelijk dat je niet competitief zou zijn?’
Mensink: ‘De oplossing om competitief te blijven in onze uitvoer, is er nog niet maar ze moet te vinden zijn. Als de zon schijnt en de wind waait ’s middags in Duitsland, heeft stroom een negatieve prijs. Hoe is het dan mogelijk dat je niet competitief zou zijn tegenover het buitenland? Het is een kwestie van slim ontwerp van het energiesysteem.’ De bedoeling is om de stroom met een negatieve prijs op een of andere manier – direct of via omzetting tot gas — in te zetten in de energie-intensieve industrieën.
Wie zal dit betalen?
De privé zal dit niet in zijn eentje doen, stelt het Masterplan zonder omwegen: ‘Het is zeer onwaarschijnlijk dat de private sector in staat zal zijn om zich hiervoor alleen te engageren. Dat vereist serieuze financiële steun, in de vorm van giften, maar ook de bereidheid van de publieke sector om te participeren in de risico’s van dit proces.’ De industrieën maken er geen geheim van dat deze transformatie publiek geld zal vergen. De bouw van pilootinstallaties op industriële schaal vergt kapitaal terwijl er nog een risico aan verbonden is.
Bestaande Europese fondsen zoals Horizon 2020 of InvestEU komen hiervoor in aanmerking maar Mensink verwacht dat ook het COVID-herstelfonds van 750 miljard euro bijkomende mogelijkheden zal bieden. De Europese Commissie berekende alvast dat twaalf procent van het herstelfonds – 90 miljard euro – naar de energie-intensieve industrieën zou moeten gaan. De Commissie maakt zich sterk dat ze over de instrumenten beschikt om de lidstaten ertoe te bewegen die middelen zo te investeren dat ze bijdragen tot de groene transformatie van de zware industrie.
Ook Vlaanderen investeert hierin, onderstreept minister Crevits: ‘Wij investeren twintig jaar lang 20 miljoen euro in het zoeken naar doorbraaktechnologieën, waaronder waterstof. Dat gebeurt in het kader van het zogenaamde Moonshot ‘Vlaamse industrie koolstofcirculair en CO2-arm tegen 2050’, dat onderzoek en innovatie voor een koolstofslimme en CO2-arme industrie in 2050, ondersteunt.’
Toch staat er spanning tussen de onmiddellijke bestrijding van de recessie en werkloosheid als gevolg van de coronacrisis en de investeringen die nodig zijn voor een groene transformatie. Dat erkent De Lusignan: ‘De vraag naar staal is door corona ingestort. Wat we nu onmiddellijk nodig hebben, is meer vraag naar auto’s, treinen, vliegtuigen, … terwijl de groene investeringen zich slechts op iets langere termijn vertalen in verkoop en jobs.’ Toch zal de bouw van bijvoorbeeld het waterstofnetwerk heel wat staal vergen, weet de Lusignan.
Hoe dan ook is er de belangrijke vraag in hoeverre de industrie er moet of mag van uitgaan dat ze evenveel staal of cement zal blijven produceren in de toekomst. Hoort een terugkeer naar maart 2020 bij de groene transformatie? Hergebruik en langer gebruik zijn immers de heilige graal van de duurzaamheid.
Wie plukt de vruchten?
Een andere belangrijke vraag is wat de return wordt van die publieke investeringen. Hoe wordt de belastingbetaler vergoed voor het feit dat hij mee het risico draagt? Davide Sabadin van het Europees Milieubureau: ‘Dat blijft onduidelijk in het plan. Wie wordt eigenaar van een idee of een productieproces dat ontwikkeld werd met publieke middelen?’
‘Wie wordt eigenaar van een idee of een productieproces dat ontwikkeld werd met publieke middelen?’
Marco Mensink: ‘De return kan allerlei vormen aannemen. Als de Europese overheden investeren, dragen ze ertoe bij dat de kennisecosystemen hier blijven. De infrastructuur voor de distributie van stroom en waterstof zal uiteraard ook hier blijven. Ik begrijp tevens dat verwacht wordt dat de eerste fabriek in Europa gebouwd wordt, ook al is Europa geen groeimarkt. Kennis, jobs, industrie… dat is de return.’
Vraag is of er niet verder moet worden gegaan, en of overheden geen aandeel moeten nemen in de patenten of de bedrijven die met haar investeringen worden gerealiseerd. Dat is wat Mariana Mazzucato suggereerde in haar boek De ondernemende staat: als de staat wetenschappelijk-technologische doorbraken mogelijk maakt door het fundamenteel onderzoek dat het financiert, krijgt die daar best ook een return voor. Die vraag is des te relevanter voor samenlevingen waar de (vermogens)ongelijkheid toeneemt. In zo’n wereld is het niet onbelangrijk dat de overheid – iedereen dus – deel heeft aan uitvindingen of bedrijven van de toekomst, zeker als ze die mee mogelijk maakt. Als iedereen er deel aan heeft, is er ook meer kans dat er draagvlak voor bestaat en dat brengt ons bij het volgende punt.
‘Communicatie is meer dan belangrijk’
Mazzucato heeft intussen nogal wat fans in Europese kringen. In opdracht van de Europese Commissie schreef ze een rapport over ‘missiegerichte innovatie’. Innovatie gaat volgens haar niet alleen over de snelheid van innovatie maar ook om de richting ervan zodat ze niet alleen economisch-financiële resultaten genereert maar ook een antwoord biedt op de grote maatschappelijke noden.
Om er zeker van zijn dat het de goede richting uitgaat, is het belangrijk om de bevolking te betrekken bij het uitstippelen van ‘missiegerichte’ innovaties. De bevolking moet zelfs van onder af mee participeren in de realisatie van de missie. De Duitse Energiewende ging volgens Mazzucato al in die richting, de Nederlandse klimaattafels eveneens.
Innovatie moet ook een antwoord bieden op grote maatschappelijke noden.
Communicatie, participatie, transparantie … het is voor Mazzucato erg belangrijk. Dan valt op dat de transitie naar een groene basisindustrie tot nog toe met relatieve radiostilte verliep, zeker in Vlaanderen en België.
Nochtans is het niet dat Vlaanderen en België geen zware industrie meer hebben, integendeel. In Vlaanderen beweegt er heel wat aan het waterstoffront, maar het blijft meestal onder de waterlijn van de publieke opinie.
Communicatie is volgens Marco Mensink “meer dan belangrijk”: ‘Zowel de overheid als de industrie moeten hier achter staan. Alleen zo zullen we van de samenleving een “license to operate” krijgen.’
Volgens Mensink zal deze transformatie immers niet onzichtbaar blijven: de productie van immens veel hernieuwbare energie en de bouw van nieuwe infrastructuur zal de Europese burger opvallen. Groene producten zullen mogelijk ook duurder zijn. Dan is het nuttig dat die burger zich betrokken voelt bij dat project, doordat hij weet waarom de dingen gebeuren, dat hij er zelf mee vorm aan heeft gegeven en zelf beter van wordt. Het is een kwestie die nog te veel onbesproken bleef in Vlaanderen.
Wie weet hoe extreem moeilijk het tegenwoordig is om nog één enkele windturbine (of brug over de Schelde) gebouwd te krijgen in Vlaanderen, beseft hoe belangrijk dit is. De groene transformatie van de zware industrie gaat immers om de bouw van pijnlijnen, hoogspanningslijnen, en immens veel windturbines op zee en op het land. De halfslachtige houding van de huidige Vlaamse regering inzake wind – en de transformatie naar hernieuwbare energie – lijkt niet de manier om de Vlaming mee te nemen in dit verhaal. Als de regering niet enthousiast voorop loopt, wordt het moeilijk om dat te doen.
Het Masterplan omschrijft het zo: ‘De industrie mag niet alleen gelaten worden, geklemd tussen van bovenaf opgelegde normen en de oppositie van lokale gemeenschappen. Het is de plicht van politici op alle niveaus om de noodzaak van de verandering uit te leggen aan plaatselijke gemeenschappen en samen naar oplossingen te zoeken.’
Dikwijls wordt gesteld dat de Antwerpse burgemeester (en N-VA-voorzitter) Bart De Wever in dit dossier begrijpelijkerwijze “rijdt” voor de Antwerpse haven en zijn chemiecluster. Vraag is evenwel of je dat echt doet als je niet tegelijk een heraut van dit hele project van groene transformatie bent.
Minister Crevits erkent dat er wat betreft communicatie een tand moet bijgestoken worden: ‘Nederland heeft al gecommuniceerd vooraleer alles geconcretiseerd was. Wij proberen meteen van bij de start rekening te houden met de uitvoerbaarheid en kostprijs. Dat maakt dat het misschien wat minder voluntaristisch klinkt. We roepen misschien niet zo luid dat we de beste van Europa willen zijn, maar als je mij kent weet je dat ik dat absoluut wel wil. In elk geval is het een heel interessant dossier. Ik wil vooral een lans breken voor de vele erg interessante initiatieven die hier op dit ogenblik lopen. Wat mij betreft is daar soms veel te weinig aandacht voor.’ Ligt dat niet aan de Vlaamse regering die nalaat te communiceren? Crevits: ‘Die inspanningen moeten we nu nog luider durven communiceren want communicatie over al deze initiatieven is belangrijk. De innovatie en transitie van onze industrie zal een grote impact hebben op heel onze samenleving. Iedereen moet dus mee in dat verhaal. Bij de al genoemde roadmapstudie bijvoorbeeld was het daarom heel uitdrukkelijk onze vraag om ook het middenveld te betrekken: dit mocht geen gesloten, kleine groep worden maar net heel transparant en toegankelijk. Het is onze uitdrukkelijke ambitie om in deze legislatuur begrippen als innovatie, duurzaamheid,.. tot in elke Vlaamse huiskamer te brengen op een eenvoudige manier zodat iedereen meer actief betrokken wordt en ook ambassadeur kan worden van onze inspanningen op vlak van duurzaamheid.’