Inge Neefs
“‘Beit Hanoun's moordende bufferzone’
Ik bereid haastig mijn les Engels voor, terwijl ik telefoon krijg van Saber, een vriend uit Beit Hanoun, het noorden van Gaza. "Angie! Maybe the ISM come to Beit Hanoun NOW! They are attacking!", roept hij gealarmeerd door de telefoon terwijl er een explosie op de achtergrond weerklinkt. Terwijl mijn vrienden van ISM snel hun spullen samenrapen om naar Beit Hanoun te gaan, rinkelt mijn telefoon opnieuw. Er klinkt een sirene van een ambulance op de achtergrond terwijl Saber buiten adem roept: "They just killed a boy!"
Opnieuw een dode, ik wil het niet geloven, maar een uur later bevestigt mijn telefoon het duistere nieuws opnieuw. Dit is helaas Gaza’s roetzwarte realiteit zoals het bepaald wordt door het bittere en kille bezettingsbeleid van Israël. Wanneer ik in Beit Hanoun ben, zoem ik iedere keer met mijn camera in op het raam in de wachttoren aan de grens, maar nooit zie ik een gezicht, nooit zie ik zelfs maar een glimps van een kaki uniform. Achter deze bezetting gaan mensen schuil, maar waar zijn ze? Het is symbolisch: verstopt achter een betonnen muur, verscholen in gepantserde tanks, onbereikbaar in een F16, achter een computer in Tel Aviv is het gemakkelijker om de geest te ontdoen van zijn menselijkheid en tegelijkertijd Palestijnen te ontmenselijken door ze te objectiveren tot “terroristische doelwitten”.
Het is 18 januari, acht dagen na de moord op Shaban Karmout, een simpele landbouwer, en Beit Hanoun rouwt opnieuw: het Israëlisch leger heeft alweer een onschuldig leven genomen: de 17-jarige Amjad el-Zaaneen is niet meer.
In de ochtend van 18 januari was Amjad stenen aan het verzamelen samen met zijn broer en drie neven, zoals hij quasi iedere dag doet. De vijf jongens, waarvan de jongste amper 11 jaar is, haddden net hun paardenkar volgeladen met stenen toen Israëlische tanks en bulldozers plots aan de grens verschenen, op 300 meter van hen. De jongens renden voor hun leven totdat ze veilig en wel thuis waren. Intussen ging een groep gewapende Palestijnse verzetsstrijders de uitdaging aan om de destructieve invasie te stoppen en raakte één van de tanks met een raket, waarop een vuurgevecht ontstond.
De jongens lieten echter hun paard en hun vracht stenen achter die ze met veel moeite verzameld hadden. Enkele uren later besluitten ze weer te keren, de situatie leek bekoeld, het gevaar min of meer geweken. Het werk van de bulldozers en tanks zat erop: het leven was weer uit het land gehaald: alles was weer vlak. Alweer en wie weet waarom? De jongens bereiken hun paardenkar en staan op het punt om hun paard naar huis te nemen wanneer ze gebombardeerd worden. De 19-jarige Sharaf Raafat Shada, wordt door een granaat in de borst geraakt. Amjad, de oudste, poogt hem op de paardenkar te leggen om hem naar het ziekenhuis te vervoeren, maar hij kan Sharaf’s gewicht niet dragen. Hij besluit hulp in te roepen en beweegt zich richting het centrum van het dorp. Even verderop wordt hij geraakt door een nieuwe granaat die een grote gapende wonde in zijn buikstreek nalaat. De vier andere jongens slaan in paniek en lopen weg. Ambulances en buurtbewoners pogen Amjad te bereiken door met witte vlaggen te zwaaien, maar het Israëlisch vuur komt niet tot een staken. Wanneer de ambulance er uiteindelijk in slaagt de jongen te bereiken, is hij reeds overleden.
De 16-jarige Ismael Abd Elqader El-Zaaneen ligt in het ziekenhuis, verpakt in windels. “We liepen alle richtingen uit, maar ze bleven ons bombarderen. Eén van de scherven zit diep in mijn rug, terwijl kleinere scherven over mijn hele lichaam ingebed zijn. Toch bleef ik lopen, tot ik aan de hoofdstraat van Beit Hanoun was.” Zelfs Sharaf, met zijn borstwonde, slaagt erin om zich te verplaatsen zonder nieuwe verwondingen op te lopen.
Vera, een ISM-collega, tekende het volgende op in het ziekenhuis van Kamal Adwan, enkele uren na de aanval:
“De 11-jarige Abdel Qadar Oday El-Zaaneen was lichtverwond door een scherf in de wang. De jongen huilde en was zichtbaar in shock: zijn neef is dood en zijn broers zijn zwaar gewond. ‘Ik weet niet waarom de Israëli’s dit gedaan hebben’, zegt het betraande gezichtje stil. Zijn tante, de moeder van Amjad, ligt bewegingloos op de grond, met gesloten ogen. Ze verloor het bewustzijn toen ze in het ziekenhuis toekwam en hoorde wat er gebeurd was. Toen ze bijkwam, bleef ze in exact dezelfde positie liggen, weigerend deel uit te maken van de wereld waar haar zoon plots uit weggerukt werd.”
De dag erna bezoek ik Abd en Sharaf in het ziekenhuis; de familie zit ontweest naast hun bed, terwijl de gehospitaliseerden pijnlijke grimassen trekken bij iedere beweging die ze maken. Geëmotioneerd spreekt de zus van één van de jongens ons toe: “Spreek de wereld toe, we hebben jullie nodig om de buitenwereld te bereiken opdat de wereld weet wat er hier gebeurt!”
Daags ervoor zei Sharaf’s nonkel: “De Israëli’s begaan hier elke dag misdaden. Niemand van de burgers kan zijn velden nog betreden. De brutaliteit kent een dramatische escalatie de laatste tijd: boeren, herders, puinverzamelaars, we worden allemaal vermoord. Ze kennen geen genade voor niemand, voor de ouderen noch voor de kinderen. De buitenwereld moet ons helpen, want elke dag, elke week en elke maand rouwen we om nieuwe slachtoffers. We lijden sinds 1948 en het wordt alsmaar erger. Niemand steunt ons, maar we hebben hulp nodig. Alle Palestijnen zijn mogelijke doelwitten. Iedereen. Niemand is veilig.”
Deze mensen zijn zo arm dat ze door wanhoop de no-go-zone in het grensgebied ingedreven worden. Als ze niet neergeschoten worden, dan hebben ze ten minste enkele shekels die ze kunnen overhandigen aan hun familie. Wie zal het volgende slachtoffer zijn?
Amjad Al-Zaaneen is het vierde dodelijke slachtoffer van Israël’s no-go-zone sinds december 2010. In diezelfde periode maakt PCHR melding van 24 burgers die verwond werden door Israëlisch vuur terwijl ze aan het werken waren in de grenszone.