“‘Gecontesteerd koloniaal erfgoed, van en door Belgen en Congolezen’
Verspreid in de straten van België, op haar pleinen en in haar parken staat een stilzwijgend leger dat nooit aanvalt. Af en toe wordt het belaagd met verf, met zagen, met graffiti of met woorden. Maar wijken wil het vooralsnog niet.
Het is middag. Ik sta op het Brusselse Troonplein. Achter me razen auto’s voorbij. Voor me staat een vervoersmiddel uit een andere epoche: een paard, met daarop Leopold II.
Onbewogen tuurt de triomfantelijke vorst in de verte. Zijn blik stuit tegen een grootbank. Draaide hij zijn hoofd naar rechts, dan zou hij Matongé zien.
Drie jongeren leunen tegen de sokkel. De rook van hun sigaretten streelt het achterste van het paard. Een bankbediende zit neer, eet zijn broodje en laat wortel op het gras vallen. Een dienaar van de stad rijdt gezapig het gras af, muziek in de oren. Twee buitenlandse toeristen houden halt. De vrouw zet haar beste glimlach op, de man neemt haar foto met paard en koning. Zwijgend gaan ze verder.
Dit standbeeld heeft een geschiedenis.
Ik moet denken aan Patrice Lumumba die recht voor mij in 1955 een krans neerlegt voor de stichter van zijn land. Aan de oud-kolonialen die hier ieder jaar hulde brengen. Aan de restauratie van dit standbeeld in 2005 die meer dan €17.000 kost. Aan het collectief dat hier pleit voor de aansluiting van België bij Congo, met Kinshasa als hoofdstad. Aan de kunstenaar die dit paard bestijgt om rode verf over het staatshoofd te laten druipen, als bloed. Aan de vluchtig op de grijze sokkel gespoten woorden ‘Baudouin Assasaint?’, om de moord op Lumumba niet te doen vervluchten. Aan de Franse politicus die hier ijvert voor een erkenning van Europese koloniale slavernij op het continent dat achter me ligt.
Beelden bedriegen
De voorbije decennia vond in de academische geschiedschrijving over het Europees koloniaal verleden in Afrika een gigantische shift plaats. Een filantropisch verhaal van ‘modernisering’ en ‘vooruitgang’ werd kritisch gefileerd en gedissecteerd. Het licht van het ‘beschavingswerk’ werd gedimd om vooral de donkere zijdes van die kolonisatie te zien. Ook in België vond deze zienswijze ingang, ook bij een aanzienlijk deel van het publiek. Robuuste evidenties en mentaliteiten van de ene generatie eroderen snel wanneer hun kleinkinderen er op terugkijken. Maar die constant veranderende stroom van de geschiedenis laat toch sediment na: monumenten.
Koloniale geschiedenis werd in een verheerlijkend mal gegoten.
Hoewel er over de koloniale periode onder het bewind van de Belgische staat (1908-1960) ook heel wat te zeggen valt, zijn het voornamelijk standbeelden van Congopioniers en Leopold II, persoonlijk eigenaar van Kongo Vrijstaat (1885-1908), die de kolonisering verbeelden. Koloniale geschiedenis werd in een verheerlijkend mal gegoten. In brons, met egale kleuren die de gelaagdheid van die historie oneer aandoen.
Voor veel Belgen vandaag is dit materieel erfgoed slechts een onbelangrijk decor dat hen koud laat. Relicten van een soms onbegrijpelijk, maar niettemin dood verleden. Maar de grens tussen dood en leven kan schimmig zijn. Koloniale standbeelden zijn immers evenzeer lieux de mémoire: plaatsen waar verschillende herinneringen aan geschiedenissen, al dan niet zelf beleefd, tot leven kunnen worden gewekt. Zo houden bijvoorbeeld Belgische oud-kolonialen graag hun herinnering warm bij koloniale standbeelden.
Er zijn echter ook mensen die aanstoot nemen aan de fysieke confrontatie met Leopold en zijn trawanten. Hun verontwaardiging is tweeledig. Enerzijds vinden ze dat die monumentale aanwezigheid misleidt. Ze beschouwen de standbeelden als krachtige, hardnekkige anachronismen die een eenzijdig positieve lezing van de kolonisering propageren. Misplaatste beelden. Die misschien zelfs de hedendaagse maatschappij kwaad berokkenen. Anderzijds storen opposanten zich aan de ‘stilte’ in België die volgens hen rond de duistere kanten van het koloniaal verleden hangt. Ze geloven dat burgers een devoir de mémoire hebben, een soort van morele plicht om dergelijke negatieve verledens actief te gedenken.
Gelukkig voor hen zijn onze herinneringen onderhevig aan verandering. Dat geldt ook voor collectieve herinnering. Want in de publieke ruimte kunnen memory entrepreneurs – herinneringsondernemers – marchanderen met hun waren. Standbeelden lijken onveranderlijke monolieten, maar ze krijgen pas echt vorm door de manier waarop we ze consumeren.
Herdenking herdenken
Activisten gaan daarom de symbolenstrijd aan met dit standvastige koloniale leger. Sommigen verlangen de monumenten te zien verdwijnen in een nieuwe beeldenstorm. Anderen willen ze opsluiten in een museum. Of men wil er een plakkaat aan toevoegen dat de mistoestanden in Congo vermeldt. Men stelt tegen-monumenten voor die net het perspectief van Congolezen, dood en levend, de eeuwigheid geven. Alternatieve monumentenwandelingen worden georganiseerd waarbij gidsen de beelden van hun voetstuk proberen te halen. Anderen gaan dan weer subversiever te werk door met de ironie van het detail het monument te ‘corrigeren’.
Het bekendste voorbeeld van dit laatste staat op de zeedijk in Oostende, waar Leopold II een mooier vergezicht heeft dan in Brussel. Dagjestoeristen flaneren langs zijn ruiterstandbeeld. Aan zijn voeten enkele Congolezen, naakt, alsof de soms koude zeewind hen niet deren kan. Met gebroken ketting aan de hand brengen ze dank aan hun ‘genialen beschermer’ om hen te bevrijden van de slavernij onder de Arabieren. In 2004 sloeg de anonieme groepering Stoete Ostendenaere toe. Beschermd door de nacht zaagde het een Congolees hand af, hiermee verwijzend naar een gangbare praktijk tijdens de rubbereconomie van Kongo Vrijstaat. Beeldvorming om de beeldvorming in onze hoofden bij te stellen.
Stoete Ostendaere wou echter ook onderhandelen met het Oostendse stadsbestuur. Een verklarend bordje over de vele Congolese slachtoffers in ruil voor de buitgemaakte hand. Zonder gevolg. In Halle kwam er in 2009 wél een bordje bij een monument van Leopold II. ‘De rubber- en ivoorhandel die grotendeels in handen was van de koning eiste een zware tol aan Congolese mensenlevens’ staat daar te lezen. Een uitzondering die de regel bevestigt: tot op heden was er vooral veel weigering om het koloniaal patrimonium te herkneden.
‘Overgevoeligheid’
De tegenwerpingen zijn divers. Tussen droombeeld en daad staan ten eerste praktische bezwaren in de weg: apathie wint het van de financiële kosten die gemaakt zouden moeten worden of men draagt aan, op een hellend vlak, dat het onbegonnen werk is om alle monumenten met een enigszins betwistbaar verleden aan te pakken. Daarnaast bemoeilijken hedendaagse belangengroepen de zaak: families van de betrokken koloniale figuren stellen hun veto; oud-kolonialen willen het koloniaal project niet besmeurd zien; acties tegen figuren van het koningshuis worden ervan verdacht er anti-Belgicistische motieven op na te houden en het Belgische koningshuis zelf is niet meteen te enthousiasmeren voor een rondje zelfreflectie.
Maar er zijn tevens inhoudelijke bezwaren tegen de acties. Sommige van de gecontesteerde monumenten verwijzen niet expliciet naar koloniaal Congo en worden op basis daarvan vrijgesteld van kritiek. Men ontdubbelt de figuur van Leopold II en vindt dat de koning-bouwheer voor zijn infrastructurele verwezenlijkingen in België geroemd mag worden (hierbij abstractie makend van de financiële link met de winsten uit Congo). Er wordt geargumenteerd dat de complexiteit van de koloniale geschiedenis nu eenmaal niet toelaat om ooit eensgezindheid te bekomen over de kwestie. En al zeker niet om in enkele zinnen op een plakkaatje een halve bibliotheek samen te vatten. Of men vindt dat koloniale standbeelden, ondanks hun gedateerde vormtaal, bestaansrecht hebben omdat ze in hun ‘historische en culturele context’ moeten worden begrepen. Of dat de monumenten in hun huidige vorm net aanleiding kunnen geven tot interesse voor en kritische reflectie over dat verleden.
‘De overgevoeligheid van Congolezen in België voor alles wat herinnert aan deze donkere periode uit de Belgische geschiedenis, is een uiting van onvolwassenheid.’
Of simpelweg dat het verleden er niet echt toe doet.
Dit is alvast wat een advocaat van de stad Gent in 2010 bepleitte toen de vzw Internationaal Recht Zonder Grenzen een klacht had ingediend tegen een borstbeeld van Leopold II en bijhorende Kongoster met gestorven pioniers in het Zuidpark:
‘De huidige (beweerde) overgevoeligheid binnen sommige groeperingen/stromingen van Congolezen in België, alsook binnen bepaalde vzw’s die menen zich als hoeders van die gevoeligheden te moeten opwerpen, voor alles wat herinnert aan deze donkere periode uit de Belgische geschiedenis, is in de eerste plaats een uiting van onvolwassenheid en een niet-constructief vasthouden aan gebeurtenissen uit een ver verleden. (…) De verdedigde gevoeligheden zijn dus gevoeligheden die zouden bestaan bij personen van vierde of vijfde generatie sinds de dood van Leopold II en van wie de betovergrootvaders eventueel zijn blootgesteld aan de gruwelijkheden die zich in dat koloniaal Congo hebben afgespeeld.’
De vzw had namelijk deels geredeneerd dat de aanwezigheid van het beeld extra kwetsend kon zijn voor Congolezen in België. We stoten hier op een cruciaal aspect van het Belgische collectief geheugen met betrekking tot Congo: de Belgische koloniale geschiedenis speelde zich voornamelijk af op een ander continent, ver van de metropool. En dat maakt het voor ‘gewone’ Belgen misschien net iets makkelijker om die overzeese geschiedenis naast zich neer te leggen. Maar deze advocaat vergiste zich ook. Zijn (beweerde) idee dat historische herinnering zichzelf begraaft door de ophoping van generaties is niet noodzakelijk waar.
Jacques & Jacques
In 2007 kreeg het schepencollege van Diksmuide een brief van ene Roger Mabiala Zimuangu, een Congolees afkomstig uit Bas-Congo. Hij begreep niet waarom er een standbeeld van koloniaal commandant Auguste Jacques op de markt in Diksmuide staat. En al zeker niet waarom die vergezeld wordt door een Congolees die respectvol opkijkt naar Jacques. Roger had immers vaak van zijn dorpsouderen gehoord dat de naam Jacques onheil betekende. Auguste Jacques had namelijk rond 1900 alle mannen van een naburig dorp laten uitmoorden omdat ze geen dragers voor goederentransport wilden leveren.
Het standbeeld in Diksmuide werd al langer betwist. Actievoerders versierden Jacques met verf, een rubberen autobandkrans en een wc-bril, verkochten zijn standbeeld bij openbaar opbod tijdens een fictieve veiling en verspreidden zijn overlijdensbericht in 3000 Diksmuidse brievenbussen.
Roger Mabiala had zich echter vergist. Er was een naamsverwarring opgetreden tussen Auguste Jacques en Alphonse Jacques, tevens koloniaal rond dezelfde periode. Het is Alphonse Jacques die op de markt van Diksmuide resideert, niet Auguste. Auguste en Alphonse. Het konden broers geweest zijn. Eerherstel dan maar voor Alphonse Jacques de Dixmude? Niet meteen. Alphonse heeft evenzeer, net als Auguste, heel wat onfraais op zijn Congolese kerfstok. Bovendien zien actievoerders dergelijke monumenten vaak meer als partes pro toto, als symbolen van een onrechtvaardig systeem, eerder dan dat ze koloniale individuen viseren.
Belangrijker is dat het verhaal van Roger, Jacques en Jacques leert dat er in Congo vandaag wel degelijk nog altijd een collectief geheugen van de vroege koloniale periode bestaat. Meer nog, die overlevering leidde een Congolees er zelfs toe om een standbeeld dat in België staat te betwisten.
Vast een overgevoelig persoon, zou onze advocaat van de stad Gent zeggen.
Congolees-Belgisch kolonialisme
We schrijven herinneringsplaatsen vaak intuïtief toe aan specifieke locaties en aparte gemeenschappen. Belgische herinnering versus Congolese herinnering. Een herinneringsplicht lijkt net iets minder dwingend voor een ‘andere’ geschiedenis. Maar misschien moeten we koloniaal erfgoed eerder als gedeeld patrimonium benaderen. Kolonialisme was immers, ondanks de ongelijke machtsverhoudingen, vaak een zaak van uitwisseling. Zo ook voor materieel erfgoed.
Nergens is dit duidelijker dan op het Brusselse Troonplein. Strikt genomen verwijst het ruiterstandbeeld enkel naar Leopold II als vorst van België. Maar er is eveneens een minuscuul opschrift op de achterkant van de sokkel te vinden: _‘_Le cuivre et l’étain de cette statue proviennent du Congo Belge. Ils ont été fournis gracieusement par l’Union Minière du Haut-Katanga’. Efficiënte sluikreclame voor een Belgisch koloniaal mijnbouwbedrijf met een twijfelachtige reputatie, het huidige Umicore.
Het standbeeld zelf werd in 1926 ingehuldigd. Het was er gekomen na een openbare oproep tot financiering. Door het grote aantal donaties had men evenwel geld op overschot. Men besliste een exacte kopie van het beeld te zetten op nog een Troonplein. Dat in Kinshasa, het toenmalige Léopoldville. Koper en tin van Congo naar België. En terug. In 1928 vertrokken Leopold II en zijn paard, nog in verschillende stukken, vanuit Molenbeek om per schip naar Congo te verhuizen. Vier poten en een romp van een paard en een arm en hoofd van een vorst die worden ingeladen om over de Atlantische oceaan te varen.
Een merkwaardig beeld was het zeker. En de reis nog maar net begonnen.