“‘Mooov blogt: “Big, Big World”, de melancholie van ontworteling’
Proust wist al dat alle paradijzen verloren paradijzen zijn. Het paradijselijke hangt samen met een onschuld die zich na de zondeval niet laat recupereren of naspelen. Ali (Berke Karaer) en Zuhal (Ecem Uzun), de 'amants criminels' in het hart van “Big, Big World”, moeten daar echter zelf nog achter komen.
De twee weeskinderen hebben nooit de luxe gekend van dat wat men familie pleegt te noemen en voelen zich daarom ontheemd in de morsige en benauwde beeldkaders van de Dickensiaanse grootstad waarin zij elkaar ontmoetten en tot broer en zus doopten met als enige bewijs het verlangen naar een worteling, dat zij niet onder woorden kunnen brengen.
Wanneer Ali zijn ersatzzus, middels een van alle sensatie ontdane en daarom juist dromerige slachtpartij, van haar pleeggezin bevrijd, is de overschakeling naar de weidse panorama’s waardoorheen het tweetal op de motor de grootstad ontvlucht een visuele openbaring. Deze beelden zijn zonder meer sexy zoals alleen de vrijheid van de jeugd op weg naar de ‘badlands’ sexy kan zijn. Een naïeve opwinding die de vertroebeling en het daaraan inherente verval van hun Eden reeds in zich draagt.
Want kinderen die voor zichzelf moeten zorgen, hebben niet de luxe kinderen te zijn. Daarbij heeft Ali reeds geknield voor de zondeval tussen de benen van een voluptueuze hoer die zich graag zijn moeder noemt. Zoals geweten is er geen grotere garantie op uitdrijving uit het paradijs dan de al te menselijke geslachtsgemeenschap en incestueuze connotaties kunnen in dezen alleen maar strafpunten opleveren.
Ook Zuhal zal tekenen vertonen van bedorven onschuld die dusdanig met haar nog kinderlijke gedragingen contrasteren dat deze laatste tragisch worden. En toch moeten de twee blijven geloven in hun fantasiewereld want het alternatief van de realiteit is er simpelweg geen.
Een handlezeres op de jaarmarkt die in bijberoep prostituee is en zich gaarne ‘oom’ laat noemen; een oude, vermoedelijk dementerende, dame die op zoek is naar haar voorgeslacht; een zwerver die het belieft door de bossen te rennen als een wildeman; en een geit die ten lange leste als de langverbeide vader erkend wordt: de nevenpersonages die om het koppeltje heen cirkelen vertroebelen de familiale relaties nog meer en spinnen een web dat de spanning tussen fantasie en de buitenwereld onder druk zet.
Tel daarbij de terugkerende beelden van slangen, andere amfibieën en kraanvogels die zich zorgeloos door het bos bewegen en de opake optelsom van dit alles is de melancholie van het gemis naar iets dat verloren is gegaan lang voor onze geboorte.
Michaël Van Remoortere