Billijkheid en verbeeldingskracht gewenst

Billijkheid en verbeeldingskracht gewenst

Het vastleggen van wereldwijde doelstellingen is geen nieuw verschijnsel. In 1966 stemden de regeringen binnen de Verenigde Naties er al mee in om tijdens het eerste ontwikkelingsdecennium een gemiddelde jaarlijkse economische groei van vijf procent te realiseren. Deze doelstelling werd ruim overtroffen. In 1966 werd ook afgesproken om de pokken uit te roeien, in 1977 was dat gebeurd. Een definitieve overwinning op polio voor het einde van 2005 ligt nog altijd binnen de mogelijkheden.

In de jaren 1990 werden tijdens topontmoetingen en internationale conferenties nog meer globale doelstellingen geformuleerd: voor kinderrechten in New York, voor onderwijs in Jomtien in Thailand, voor het milieu in Rio de Janeiro, voor de bevolkingsevolutie in Caïro, voor een sociale agenda in Kopenhagen en voor vrouwenrechten in Beijing. In 2000 werden al de overeengekomen agenda’s en doelstellingen samengebracht op de Millenniumtop in New York. De wereldleiders verbonden zich ertoe “geen inspanning achterwege te laten om alle mannen, vrouwen en kinderen te bevrijden van de vernederende en ontmenselijkende gevolgen van extreme armoede”.

De Millenniumdoelstellingen voor Ontwikkeling (MDs) zijn een geheel van becijferde en in de tijd geplande doelen. In totaal gaat het om acht verschillende doelstellingen, opgesplitst in 18 meer concrete streefdoelen of targets, te meten aan de hand van 48 indicatoren. Het volledige overzicht van de MDs staat achteraan in dit cahier. Het bereiken van de Millenniumdoelstellingen zou onder meer betekenen dat de mensheid er tijdens het leven van deze generatie in zou slagen gendergelijkheid te bereiken, het aantal mensen dat honger lijdt met de helft te verminderen, alle kinderen volledig basisonderwijs te laten doorlopen, de sterfte bij kinderen tot vijf jaar met twee derde te doen dalen, de kans op overlijden door met de zwangerschap verbonden risico’s met drie vierde te verminderen en het aantal mensen dat geen directe toegang heeft tot drinkbaar water te halveren.

Verschillende visies op de Millenniumdoelstellingen

De meningen en oordelen over de Millenniumdoelstellingen lopen sterk uiteen. Sommigen zien ze als een grote stap voorwaarts omdat ze een internationaal aanvaarde agenda voor menselijke ontwikkeling zijn, te realiseren in een partnerschap tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden, gebaseerd op de principes van gedeelde verantwoordelijkheid en wederzijdse verantwoording. Anderen zien de doelstellingen als een stap opzij in een soort processie van Echternach, omdat ze gewoon een al te bekende en weinig ambitieuze agenda overnemen. Voor nog anderen zijn de MDs zelfs een stap achteruit, omdat thema’s als mensenrechten, seksuele en reproductieve gezondheid, werkgelegenheid, inkomensherverdeling, goed bestuur of de rol van de privé-sector niet voldoende aan bod komen of zelfs geheel ontbreken en omdat er al evenmin voldoende aandacht is voor gendergelijkheid en duurzame ontwikkeling.

De Millenniumdoelstellingen kunnen dus beschouwd worden als een algemeen aanvaarde agenda, een minimalistische agenda of een onvolledige agenda voor menselijke ontwikkeling. Om deze patstelling te doorbreken, kunnen we J. F. Kennedy’s fameuze uitspraak als volgt parafraseren: we moeten ons niet afvragen wat wij voor de MDs kunnen doen, maar wel in welke mate de MDs kunnen bijdragen tot het succes van ons streven, de eerbiediging van fundamentele economische en sociale rechten. Deze benadering kan het draagvlak voor de Millenniumdoelstellingen verbreden en vermijden dat uiteenlopende opinies uitgroeien tot tegenstellingen. Het is immers een feit dat de ontwikkelingsdoelstellingen niet uit het niets verschenen zijn. Ze zijn het resultaat van een stapsgewijs proces, een trage gang om een politieke consensus te bereiken over een globale ontwikkelingsagenda.

De vaart erin houden

De kwantitatieve doelstellingen zijn in grote lijnen gebaseerd op de veronderstelling dat de vooruitgang die in de jaren 1970 en 1980 op wereldvlak geboekt werd, tussen 1990 en 2015 kan volgehouden worden. Als bijvoorbeeld de kindersterfte in de toekomst aan hetzelfde tempo zou blijven dalen als in de jaren 1970-1990, dan zou de kindersterfte in 2015 twee derde lager liggen dan in 1990. De veronderstelling dat de trends uit het recente verleden voortgezet zouden worden, verklaart ook waarom de doelstellingen niet allemaal op dezelfde wijze geformuleerd zijn: soms is er sprake van een halvering, soms van een vermindering met twee derde, in enkele gevallen zelfs van een daling met drie vierde.

De Millenniumdoelstellingen zijn snel doorgedrongen tot het centrum van de belangstelling en domineren nu de internationale ontwikkelingsagenda, mede omdat het mogelijk is de realisatie in cijfermatige termen op te volgen. We hebben immers niet alleen een ruim gedeelde agenda, we hebben ook een kwantitatief programma! En we leven nu eenmaal in een wereld waarin een kwantificeerbaar argument als veel geloofwaardiger wordt beschouwd. De stelling dat we slechts iets kennen als we het kunnen meten, heeft nogal wat aanhangers.

Een groot deel van de invloed van de Millenniumdoelstellingen is te verklaren door die cijfermatigheid en meetbaarheid. Dat voert ons onmiddellijk tot de vraag of wij de doelstellingen nog kunnen halen voor 2015. Het is een simpele vraag, die evenwel geen eenvoudig antwoord heeft. We kunnen ze niet met ja of nee beantwoorden, omdat de situaties en omstandigheden in de reële wereld zo uiteenlopend zijn. De eerste helft van de 25 jaar waarin de MDs moeten gerealiseerd worden, ligt al achter ons. We kunnen de resultaten als volgt samenvatten: in de jaren 1990 werd verder vooruitgang geboekt en dat moet erkend en zelfs gevierd worden. Maar de vooruitgang vertraagde en verliep in de jaren 1990 in het algemeen voor de meeste doelstellingen trager dan in de jaren 1970 en 1980. De landen en bevolkingsgroepen met de grootste behoeften kenden bovendien de minste vooruitgang.

Samengevat kunnen we zeggen dat ongeveer de helft van de weg is afgelegd. Maar door de vertraging van de laatste jaren zullen de doelstellingen in 2015 niet gehaald worden zonder versnelling tijdens de volgende jaren. Het gaat natuurlijk om een globaal beeld. Er zijn weinig landen waar sprake is van een totaal succes of een volslagen mislukking. Alle landen maken vooruitgang in het bereiken van sommige doelstellingen en blijven achter voor andere.

Vooruitgang, maar aan een vertraagd tempo

Waarom was er in de jaren 1990 geen snellere vooruitgang, gegeven de snelle globalisering en de expansie van de wereldhandel en van de financiële stromen? Waarom zagen we in die omstuimige jaren 1990 in een aantal landen een achteruitgang in de indicatoren van menselijke ontwikkeling? In de loop van dat decennium daalde de index voor menselijke ontwikkeling van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties UNDP in 21 landen, terwijl dat in de jaren 1980 in slechts vier landen het geval was. Er zijn verschillende verklaringen voor deze schijnbare paradox en de meeste daarvan zijn landenspecifiek. Het zal niemand verwonderen dat de daling van de ontwikkelingshulp, de verstikkende last van de buitenlandse schuld, burgeroorlogen of regionale conflicten en een slecht overheidsbestuur een deel van de verklaring leveren. Maar daarnaast zijn er nog twee in het oog springende redenen.

De eerste is de hiv- en aidsplaag. Die begint een sterke invloed uit te oefenen op diverse aspecten van menselijke armoede. De Millenniumdoelstellingen waren zoals gezegd extrapolaties van de trends van 1970-1990, maar het wordt steeds duidelijker dat hiv en aids de realisatie van de doelstellingen steeds meer in het gedrang brengen, niet enkel op het vlak van gezondheid maar ook inzake onderwijs, voeding en andere doelstellingen. Het afremmen en terugdringen van het virus is één van de MDs, maar de doelstellingen voor gezondheid, voeding en onderwijs werden in het verleden bepaald alsof de ziekte niet bestond.

De tweede reden wordt minder erkend, maar is niet minder reëel. In de meeste landen zijn de verschillen groter geworden. Het debat over de toenemende inkomensverschillen zit vol controversen en discussies over meetproblemen. Maar op het gebied van gezondheid en onderwijs wordt de kloof zonder enige twijfel groter. Gegevens voor 25 ontwikkelingslanden tonen aan dat rond 1990 een kind uit een familie in het laagste quintiel of de twintig procent met het laagste inkomen 2,2 keer meer kans had om voor zijn vijfde verjaardag te sterven dan een kind uit het hoogste quintiel. Rond 2000 was de verhouding 2,7. De trend is niet voor alle landen dezelfde, maar in die groep van 25 landen waren er veertien waar de kloof inzake de kans op kindersterfte minstens tien procent groter werd en slechts vier waar de ongelijkheid kleiner werd. In de andere landen was er een kleine verandering, gelukkig meestal in de goede richting. Negatief was ook dat de snelheid waarmee de kloof in sommige landen groeide, hoger lag dan de snelheid waarmee in andere landen vooruitgang gemaakt werd. Een zorgvuldige analyse van de statistische gegevens van de 25 hoger vermelde landen voert tot de conclusie dat de daling van de kindersterfte zeer bescheiden was en in de meeste gevallen statistisch niet significant. Vietnam heeft de voorbije jaren een opmerkelijke vooruitgang geboekt, maar zelfs hier is de situatie niet eenduidig. In het meest recente landenrapport lezen we “de armoedegraad bij etnische minderheden daalt aan een trager tempo (dan het gemiddelde) … en (bij de etnische minderheden) lijken de voedseltekorten veeleer toegenomen te zijn.”

Het feit dat de globale vooruitgang bij het bereiken van de Millenniumdoelstellingen niet in het voordeel van de armsten is geweest, is een verklaring voor de vertraging in de sociale vooruitgang in de jaren 1990. In tegenstelling tot inkomen hebben sociale indicatoren wel fysische of kwantitatieve limieten. De levensverwachting kan niet onbeperkt toenemen, de inschrijvingen in het basisonderwijs kunnen de honderd procent niet overschrijden. Sociale vooruitgang die niet selectief gericht is op de zwakste groepen, zal daardoor steeds minder effect hebben op de realisatie van de MDs. (Hier is een soort wet van de afnemende meeropbrengst aan het werk, nvdr.) Een verdere verbetering van de sociale indicatoren bij groepen die al een hele weg afgelegd hebben, zal steeds meer middelen kosten en relatief weinig effect hebben, omdat hun sociale indicatoren dicht tegen de limiet zitten. Daardoor zal ook de ‘gemiddelde nationale vooruitgang’ vertragen.

In 1937 zei de toenmalige Amerikaanse president F.D. Roosevelt: “De ultieme toets van onze vooruitgang is niet of we nog meer kunnen geven aan hen die al in overvloed bezitten, wel of we hun die te weinig hebben genoeg kunnen geven.” Als we deze FDR-toets vandaag toepassen, zullen weinig waarnemers de jaren 1990 als geslaagd beschouwen. Dichter bij ons kunnen we verwijzen naar John Williamson. Hij is de geestelijke vader van de Washington Consensus, een lijst met beleidsvoorstellen van gematigde economen uit Latijns-Amerika en andere delen van de wereld om te komen tot een verantwoord economisch beleid. Williamson geeft toe dat in de oorspronkelijke tien punten op de hervormingsagenda de “correctie van de weerzinwekkend grote inkomensongelijkheden in Latijns-Amerika” ontbrak. Het besluit is duidelijk: iets meer billijkheid is al een hele stap op de weg om de MDs in 2015 te bereiken. Zonder doelgerichte actie om de sociale vooruitgang meer ‘progressief’ – dat wil zeggen in het voordeel van de armen – te maken, zullen de MDs niet gerealiseerd worden.

Opvolging en aanpassing van de doelstellingen

Statistieken zijn zowat de brandstof van de Millenniumdoelstellingen en daarom is een permanente opvolging van groot belang. Die opvolging kan niet alleen overgelaten worden aan de specialisten. Ook het publiek moet alle gegevens kennen, presidenten en parlementsleden zowel als predikanten, ouders en leraren. Op het terrein van de gegevensverzameling en de rapportering is er een grote vooruitgang geboekt. De voorbije drie jaar hebben tachtig landen uitvoerige rapporten over de vooruitgang inzake de MDs afgeleverd. De landenteams van de Verenigde Naties hebben waar nodig steun verleend. De VN heeft in samenwerking met uiteenlopende partners ook vijf regionale rapporten gepubliceerd. Al deze rapporten zijn beschikbaar op www.undp.org/mdg.

Uit die rapporten blijken twee positieve ontwikkelingen. De doelstellingen worden op nationaal niveau verder verfijnd en men stelt zich niet tevreden met nationale gemiddelden. Bij het meten van de indicatoren wordt een onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen, tussen armen en bijna-armen, tussen regio’s en districten. Verder leggen meer en meer landen hun eigen doelstellingen voor 2015 en daarna vast. Soms gebeurt dat op subcontinentaal niveau. De zeven lidstaten van de Zuid-Aziatische Associatie voor Regionale Samenwerking (SAARC) hebben bijvoorbeeld hun eigen South Asia Development Goals.

Wereldwijde doelstellingen behouden hun waarde alleen als ze ook op globaal niveau worden gebruikt en geïnterpreteerd. Op nationaal niveau moeten ze op maat gesneden worden en aangepast aan de omstandigheden en prioriteiten. Het is nooit de bedoeling geweest om van de MDs een harnas te maken waarin alle landen moeten passen. Het zou niet fair zijn om elk land dezelfde meetlat voor te houden. Maleisië en Malawi op dezelfde wijze beoordelen, betekent de ogen sluiten voor de realiteit van hiv en aids en malaria en geen rekening houden met het feit dat een land geen directe toegang heeft tot de zee of met andere landenspecifieke factoren.

De wereldleiders hebben hun akkoord gegeven aan de globale doelstellingen op basis van de (onuitgesproken) vaststelling dat het bereiken van die doelstellingen op mondiaal niveau niet betekent dat elk land even ver kan komen. Dezelfde normen vastleggen voor iedereen, betekent onvermijdelijk een conflict met een andere doelstelling, namelijk dat ontwikkeling voortgedreven moet worden door een specifieke nationale dynamiek. Er moet voldoende aandacht blijven voor de verschillen in de uitdagingen waarmee de landen geconfronteerd worden.

Het vastleggen van aangepaste nationale doelstellingen betekent niet dat we de globale doelstellingen opgeven. De MDs worden niet verzwakt als sommige landen lagere doelen vastleggen, terwijl andere landen – de zogenaamde MD-PLUS-landen – zichzelf meer ambitieuze doelstellingen opleggen. Op wereldvlak blijven de MDs dan geldig, omdat de globale vooruitgang een gemiddelde is van de realisaties in alle landen afzonderlijk. Het opleggen van wereldwijde doelstellingen kan daarenboven een bedreiging vormen voor het nationaal ownership – het recht van een land om zelf het lot in eigen handen te nemen. Het opleggen van globale doelstellingen aan alle landen zal waarschijnlijk de weerstand tegen de MDs doen toenemen, omdat vele landen de indruk zullen hebben dat het gebruik van een uniforme meetlat hen in een ongunstig daglicht plaatst. Ruimte scheppen voor aangepaste doelstellingen is essentieel om een beroep te doen op de eigen verantwoordelijkheid van de afzonderlijke landen. Die aanpassing is cruciaal om een goed evenwicht te vinden tussen realisme en ambitie. Door alle sociale actoren bij het proces te betrekken, kunnen we vermijden dat het ‘aanpassen’ van de doelstellingen aan de nationale of lokale context een eufemisme wordt voor het ontwijken van de politieke verbintenissen tot realisatie van de MDs.

Het is ook verheugend dat tot nu toe vijf ontwikkelingslanden een vooruitgangsrapport gepubliceerd hebben en dat andere landen hen hierin zullen volgen. De Europese Unie bereidt een rapport voor over de inspanningen om een positieve context te scheppen en een globaal partnerschap voor ontwikkeling tot stand te brengen. Het is waar dat sommige donoren hun beloften om de ontwikkelingshulp te verhogen niet zijn nagekomen, maar toch zijn de hulpstromen toegenomen. Vijf landen van de G7-groep hebben hun budgetten verhoogd, de helft van de 22 donorlanden zijn duidelijke kwantitatieve verbintenissen aangegaan en hebben daarmee de (morele) druk op de andere landen verhoogd. Parallel met het aanpassen van de doelstellingen in de ontwikkelingslanden zijn de donorlanden overgeschakeld op een landenspecifieke benadering.

Het traditionele denken herzien

Onafhankelijke evaluatoren van de strategie voor armoedestrijding (Poverty Reduction Strategy of PRS) stellen vast dat “de huidige resultaten ver achter blijven bij de verwachtingen” (IMF, 2004) en dat “alle mogelijkheden zeker nog niet zijn benut” (Wereldbank, 2004). Dat bevestigt dat de PRS geen voldoende ambitieus kader vormt om de MDs te realiseren. Het verband met de nationale budgetten blijft te zwak. De strategienota’s voor armoedebestrijding of PRSPs hebben geen aanleiding gegeven tot een open debat over alternatieve beleidsmogelijkheden of tot een beter begrip van de verhouding tussen economische groei, armoede en macro-economisch beleid op nationaal niveau. De klemtoon ligt dus nog altijd te veel op de geldstromen en te weinig op de uitwisseling van ideeën. Als het partnerschap tussen arme en rijke landen te veel gericht is op economische relaties, is er onvoldoende aandacht voor de rol en de bestaansreden van ontwikkelingshulp. De effectiviteit van de buitenlandse hulp zal enkel verhogen als de twee partners het gebruik van die hulp in onderling overleg vastleggen. De overgang naar het uitwisselen van ideeën vereist een actieve luisterbereidheid van de kant van de bilaterale en multilaterale donoren.

In het conventionele denken is armoedevermindering een publiek goed dat een bijproduct is van economische groei en macro-economische stabiliteit. In de praktijk is armoedevermindering niet iets als een dessert dat door iedereen geprezen wordt. Een eerlijke zoektocht naar oplossingen die het niveau van de abstracte veralgemeningen overschrijden, vereist allerlei afwegingen, moeilijke compromissen en verscheurende politieke keuzen, zeker op het gebied van de hervorming van de belastingen, het handelsbeleid en de financiële sectoren.

Belastinghervorming

De PRS-benadering steunt op de onuitgesproken stelling dat meer overheidsuitgaven nodig zijn om de armoede te verminderen. Maar het kader blijft meestal beperkt tot fiscaal conservatisme en monetaire orthodoxie. De meeste regeringen beschikken niet over de middelen om te investeren in groei en de armoede te verminderen. “De meeste Afrikaanse landen moeten hun overheidssector uitbreiden, niet inkrimpen,” aldus Trevor Manuel, minister van Financiën van Zuid-Afrika.

De voorbije jaren is vooruitgang geboekt in het intellectuele gevecht om de overheidsuitgaven te heroriënteren in het voordeel van de armen. De meeste armoedestrategienota’s verzekeren overheidsuitgaven voor elementaire basisvoorzieningen. Maar weinig PRSPs zijn duidelijk genoeg over de noodzaak om meer overheidsinkomsten te realiseren en een progressief belastingsysteem in te voeren. Het volgende gevecht moet dus gaan over een belastingsysteem dat werkt in het voordeel van de armen. In de meeste gevallen is de belastingdruk verlegd naar de verbruikers. Het aantal ontwikkelingslanden met een systeem van belasting op de toegevoegde waarde is in de jaren 1990 verdubbeld. In het algemeen zijn de belastingsystemen minder herverdelend en minder armoedevriendelijk geworden. Belastinghervormingen zijn nodig om op een progressieve manier meer inkomsten te genereren voor de overheid.

Hervorming van het handelsbeleid

De vrijmaking van de handel is een van de hoekstenen van het conventionele denken over armoedebestrijding. Een studie van de Carnegiestichting voor Internationale Vrede kwam tot het besluit dat de Noord-Amerikaanse Vrijhandelszone nadelig is voor de boeren in de overlevingslandbouw in Mexico: “Handelsverdragen moeten niet uitmonden in deze ontberingen voor de rurale armen van deze wereld”. UNDP komt tot het besluit dat het onjuist is te veronderstellen dat de vrijmaking van de handel automatisch zal leiden tot een resultaat dat gunstig is voor de armen, tot meer werkgelegenheid en economische groei. Handel voert zelden tot menselijke ontwikkeling, in de meeste gevallen is handel het gevolg van ontwikkeling.

Hervorming van het financieel systeem

De resultaten van de vrijmaking van het kapitaalverkeer zijn niet bevorderlijk voor de groei en evenmin gunstig voor de armen. De vrijmaking leidt meestal tot het vergroten van de kloof tussen de interestvoeten voor spaarders en voor ontleners en heeft de commerciële banken ertoe geleid de kredietverlening te verleggen van investeren naar consumeren, met negatieve gevolgen voor de groei en de werkgelegenheid. Na haar analyse van de hervormingen in Latijns-Amerika kwam Nancy Birdsall tot het volgende besluit: “De grote ‘boosdoeners’ onder de hervormingsmaatregelen zijn niet de handelsvrijmaking of de privatisering, maar de liberalisering van het kapitaalverkeer en het vrijmaken van de kapitaalrekening van de handelsbalans.” Toch blijft een snelle vrijmaking van het kapitaalverkeer een onderdeel van het standaardpakket beleidsmaatregelen.

Uiteindelijk komt het er niet zozeer op aan de nationale markt al dan niet open te stellen of de financiële sector al dan niet te dereguleren, maar die hervormingen met aandacht voor de context door te voeren. Het conventionele denken bevat te veel standaardbenaderingen die verondersteld worden te werken in alle situaties. Zij beperken de marges voor een nationaal beleid en voor aangepaste maatregelen.

Een besluit

Ondanks de trage start in de jaren 1990 blijft de realisatie van de Millenniumdoelstellingen nog altijd mogelijk. Het is geen mission impossible. De globale doelstellingen kunnen bereikt worden en we kunnen nog altijd met Nelson Mandela zeggen dat het nog niet te laat is om te voorkomen dat deze generatie alleen maar gebroken beloften nalaat. Het klopt niet dat wereldwijde doelstellingen gemakkelijk vastgelegd maar nooit bereikt worden. Pessimisme, scepsis en cynisme zijn de grootste vijanden in de mondiale strijd tegen de armoede.

De belangrijkste bondgenoten in die strijd zijn ten eerste de mogelijkheden om de globale doelstellingen landenspecifiek te maken en zo het verantwoordelijkheidsbesef in elk land te vergroten. De tweede bondgenoot is een uitdrukkelijke klemtoon op billijkheid. We mogen niet voetstoots aannemen dat hervormingen en investeringen wel ten goede zullen komen aan de armen. Telkens weer moeten we vaststellen dat oplossingen voor mannen daarom nog niet in het voordeel van vrouwen werken. Hetzelfde geldt voor de armen: wat werkt voor de middengroepen of de bijna-armen, is niet automatisch goed voor de armen. De derde bondgenoot is een grote dosis verbeelding. Er is reden genoeg om te twijfelen aan de onfeilbaarheid van conventionele oplossingen. Voorzichtigheid is zilver maar in het geval van de Millenniumdoelstellingen voor Ontwikkeling is ambitie goud.

Literatuur

BIRDSALL N., From social policy to an open-economy contract in Latin America, Center for global development, Working paper 21, Washington, 2002

CARNEGIE ENDOWMENT FOR INTERNATIONAL PEACE, NAFTA’s promise and reality - Lessons from Mexico for the hemisphere, Washington, 2003

INTERNATIONAL MONETARY FUND, Report on the evaluation of Poverty Reduction Strategy Papers (PRSPs) and the Poverty Reduction and Growth Facility (PRGF), Independent Evaluation Office, Washington, 2004

MANUEL T., Finding the right part – Africa and the Washington Consensus, Finance and Development, September 2003, pp. 18-20

MINUJIN A. en DELAMONICA E., Mind the gap! Widening child mortality disparities, Journal of Human Development, 2003, nr. 3, pp. 396-418

UN COUNTRY TEAM VIETNAM, Closing the Millennium gaps, Hanoi, 2003

UNITED NATIONS, Millennium Declaration, New York, 2000

UNITED NATIONS DEVELOPMENT PROGRAMME, Human Development Report – Millennium Development Goals: A compact among nations to end human poverty, New York, Oxford University Press, 2003

UNITED NATIONS DEVELOPMENT PROGRAMME, Making global trade work for people, Earthscan, Londen, 2003

WILLIAMSON J., Damaged brand name – a short history of the Washington Consensus and what to do next, Finance and Development, September 2003, pp. 11-13

WORLD BANK, The Poverty Reduction Strategy Initiative. An independent evaluation of the World Bank’s support through 2003, Operations Evaluation Department, Washington, 2004

Jan Vandemoortele is lid van de Armoedegroep van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP). Hij schreef dit artikel in eigen naam. Het verschijnt ook in Development van maart 2005 (volume 48, nummer 1).
Vertaling: Emiel Vervliet

De toets van het moreel besef van een samenleving is wat zij doet voor haar zwakste leden Dietrich Bonhoeffer, 1937