Congo-België: een nieuwe aanpassing

Blog

Congo-België: een nieuwe aanpassing

Ondertussen ben ik ruim een maand terug in eigen land. Dagelijks denk ik nog eens aan het verre Congo waar ik vier weken vertoefd heb.  Soms met heimwee, soms met ontroering en een enkele keer met verontwaardiging.

De terugkeer naar België was vreemd. We wisten dat het zou regenen, maar niet dat we de volle lading al zouden krijgen in Ethiopië. De regen in België ging jammer genoeg gepaard met koude. Na een maand droge warmte was dat een grote aanpassing. Na de lange vlucht was iedereen vooral moe. Enerzijds verlangden we allemaal naar een heerlijk bad met warm water en een bed met dikke dons, anderzijds voelde het vreemd om onze lakenzak en muskietennet op te bergen.
Toch was ik er niet rouwig om terug hier te zijn. Al was de eerste keer terug in een echte supermarkt – zo veel keuze – heel onwennig, als westerling moet je jezelf niet kwellen met de gedachte dat jij het veel beter hebt dan een ander. Ik heb het veel gedacht, elke dag toen ik daar was, en nu kan ik er nog kwaad om worden als mensen klagen, maar we leven in veel te verschillende werelden om te kunnen vergelijken. Misschien lok ik kwade meningen uit hiermee, maar armen bij ons hebben het volgens mij soms moeilijker dan armen in Congo. Het is ongelooflijk mooi om te zien hoe gemeenschappen daar samenhangen. Niemand is alleen. Toen we vertelden dat mensen in onze grote steden op straat slapen, konden ze dat niet geloven. In België is toch iedereen rijk? Onze competitiemaatschappij is niet simpel, zeker niet voor de minderbedeelden. De welvaart in de wereld is oneerlijk verdeeld, maar dat geldt even goed nationaal.
Hoe dan ook is mijn blik op bepaalde zaken volledig veranderd. Voorgoed, daar ben ik zeker van.

Hoewel ik veel kan zeggen over het communicatieprobleem daar beneden, merkte ik de laatste weken dat onze medestudenten van de UNILU nieuwe media al volledig onder de knie hebben. Zo kregen we al verschillende Facebook-vriendschapsverzoeken. Jammer genoeg ben ik op dat vlak heel ouderwets en kan ik via die weg niet communiceren met Congo.
Toch wist een van de studenten, Bellefille Lokwa (ja, dat is haar echte naam), me te bereiken via mail. Tot mijn verbazing antwoordde ze ook meteen terug op die van mij. Ze stuurde zelfs enkele foto’s mee van zichzelf, met bijgeplakte achtergronden en toestanden. Ja hoor, the city of Lubumbashi kent zijn weg op dat vlak.
Een mailtje van mijn Congolese familie in Luena heb ik jammer genoeg nog niet gekregen. Grote kans dat er weer weken geen stroom is. Want de computer staat er, net zoals de tv en de radio. Alleen kunnen ze die dure dingen maar zelden gebruiken door de slechte verbindingen. Een van mijn vaders daar heeft wel al gebeld. Om eerlijk te zijn, reageer ik daar niet meer op. Daar heb ik een goede reden voor: telkens ik bij onze vorige gesprekken naar iemand van de vrouwen vroeg, negeerde hij dat of legde hij de telefoon neer. Dan komt mijn hart in opstand, terwijl mijn verstand weet dat Ange, Sylvie en Sandra het niet meer dan normaal vinden dat zij niets te zeggen hebben. Maar dat anderen voor hen beslissen dat ze ook niets tegen mij, hun Belgische zus, mogen vertellen, daar word ik kwaad van. Ik troost mezelf met de gedachte dat ze best tevreden zijn met hun leven, omdat ze niet beter weten. Dan denk ik soms dat het gemakkelijker zou zijn als ik ook een God had, tot wie ik voor hen kan bidden.
Gek hoe je op zo’n korte tijd een band kan hebben met iets of iemand. Mijn band met Congo is voor eeuwig. En over een paar jaar ga ik misschien wel terug. Om te zien of en hoe onze oude kolonie is geëvolueerd. Of de studenten met succes zijn afgestudeerd en of ze een job hebben gevonden. Hoe baby’s Gracia en Eldi zijn opgegroeid tot flinke meisjes, die hopelijk naar school gaan en niet uitgehuwelijkt worden als ze twaalf zijn. Hoe een hoge piet toch slim genoeg was om eindelijk iets te doen aan de verschrikkelijke wegen in het binnenland, zodat transport en alles wat daaruit volgt draait zoals het hoort. Want dat is iets wat het land zelf moet doen.
Daar hebben wij, muzungu’s, helemaal niets over te zeggen.