De donde fue el árbol… op rondreis door Managua

Blog

De donde fue el árbol… op rondreis door Managua

Managua, Nicaragua, 28 februari 2014. Officieel woon ik hier in de 34e Avenida Sureste, maar dat weten veel bewoners van deze straat zelf niet eens. Straatnamen en huisnummers worden hier in Nicaragua namelijk niet of nauwelijks gebruikt.

Wie mij wil bezoeken, geeft de taxichauffeur de volgende instructies: vanaf de brug El Eden, één blok naar het westen en 2½ blokken naar het noorden. Al worden de termen ‘west’, ‘oost’ en ‘noord’ hier ook niet gebruikt… westwaarts heet hier ‘abajo’ (zeg maar: downtown) en oostwaarts ‘arriba’ (uptown). Wil je richting het noorden, dan ga je naar het meer: ‘al lago’. Enkel richting het zuiden ga je hier ‘al sur’.

En om het nog iets moeilijker te maken: ik woon hier ook ‘de la Iglesia de Nuestra Señora de la Merced, 2c arriba, 2½c al sur’ en ‘del Puente Larreynaga, 2c abajo, 3½c al sur’. Dat is één en hetzelfde huis.
Eventueel vertel je de taxichauffeur nog de kleur van de muur van het huis (oud-roze), in de hoop dat de bewoners deze ondertussen niet hebben herschilderd.

Je weg vinden in Managua is een verhaal op zich.

Wil je naar het Cultureel Centrum van Spanje, hier in Managua: 1° entrada a Las Colinas, 7c arriba. Las Colinas is een wijk. Je moet dan wel weten welke toegangsweg de eerste ‘entrada’ is. Als je je vergist, beland je in de gevaarlijke wijk Reparto Schick. Met de bus moet je sowieso door die wijk, taxichauffeurs weigeren je er soms ‘s avonds heen te brengen. Wie naar het Centro Cultural de España en Nicaragua gaat, doet dat dus best met de eigen auto, via een omweg.

Het publiek dat naar het CCEN gaat, heeft meestal wel een eigen auto.

In de wijk Reparto Schick woont overigens Jimmy, één van de jonge acteurs uit mijn film ‘Nicaragua al desnudo’ uit 2001. Zijn adres begint met ‘donde fue el tanque rojo’, daar waar ooit een rode watertank stond…

Zo zijn er ook adressen met ‘donde fue el Cine Dorado’, daar waar de Cinema Dorado stond. En nog mooier; ‘donde fue el árbol’… een plek waar blijkbaar ooit een opmerkelijke boom stond. De boom is er niet meer, het adres nog wel.

Rondwandelend in Managua moet je in het oog houden welke kant ‘abajo’ is en welke ‘arriba’. Geregeld spreek je mensen aan om te checken of je wel de goede kant uit gaat. Nicaraguanen zeggen dan niet graag dat ze het ook niet weten: ze sturen je altijd wel een kant op.

Als meerdere mensen je gelijkaardige instructies geven, weet je dat je op de goede weg bent. Maar is het nog ver? Het zwaar bepakte en stevig doorstappende oude vrouwtje zal je zeggen dat het vlakbij is en de meisje dat twee treuzelende peuters vooruit probeert te krijgen, zal zeggen dat het nog best een eind lopen is.

Managua is sowieso een zeer uitgestrekte stad. Na de verwoestende aardbeving van 1972 werd het oude centrum niet heropgebouwd. De Stad breidde zich gewoon uit met nieuwe wijken in alle richtingen. In het oude centrum staan nog steeds ruïnes uit 1972, die overigens wel bewoond worden.

Ik neem de bus. Met Ruta 159 ga ik naar de Mercado Roberto Huembes. Die markt kent iedereen. Al kan hierover ook verwarring ontstaan: want veel plaatsen in Managua hebben twee namen, een sandinistische en een niet-sandinistische naam.

De Mercado Huembes heette ten tijde van de dictatuur ‘Mercado Central’. Een enkeling gebruikt die naam nog steeds.
Ook de andere markten kregen in de jaren ’80 namen van helden en martelaren van de sandinistische bevrijdingsstrijd: Mercado Israel Lewites, Mercado Ivan Montenegro… Maar wie wil, kan respectievelijk nog steeds naar de Mercado Bóer en de Mercado San Miguel gaan.

Het grote plein voor de oude kathedraal heette sinds 1979 ‘Plaza de la Revolución’, maar de hevig liberale president Arnoldo Alemán (1997-2002) doopte het plein snel om tot ‘Plaza de la Republica’. Hij plaatste er een enorme muzikale fontein (die niet werkte), zodat het plein geen plaats meer bood aan de mensenmassa die hier elk jaar op de been komt om op 19 juli de verjaardag van de revolutie te vieren.
Inmiddels is het FSLN weer aan de macht, de fontein verdwenen en heet het plein weer ‘Plaza de la Revolución’. Grote portretten van Sandino en Carlos Fonseca sieren de gevel van het Palacio Nacional en kijken tevreden uit over het plein.

Vanuit de bus zie ik het leven in de hoofdstad aan mij voorbij trekken. Aan vele huizen hangen bordjes. ‘Se vende frijoles cocidos’ (we verkopen gekookte bonen), ‘hay hielo’ (hier zijn blokken ijs te koop)… Bij een tandarts hangt een bordje ‘se reparan bicicletas’ (wij repareren ook fietsen) en een advocaat heeft ook een cybercafé ingericht in zijn huis.

Ik zie ook vele winkels met ‘Ropa Americana’: tweedehands kleren. Je kunt er T-shirts vinden met teksten in allerlei talen, waarvan veel Nicaraguanen de betekenis enkel kunnen gissen. Soms geeft dat leuke beelden, zoals een stoere macho met een T-shirt waarop staat: ‘Size doesn’t matter’. Of een oud vrouwtje met de tekst ‘I’m a bad girl’ op haar shirt.

Twee jaar geleden puilden de markten hier uit met nieuwe kleding en schoenen. Toen waren T-shirts met daarop Sesamstraat-achtige ogen, neuzen en monden de grote mode. Zowel voor vrouwen, mannen als kinderen. Maar momenteel zijn veruit de meest gedragen T-shirts die van het regerende FSLN: al lang niet meer in het rood-zwart, maar in vrolijke roze, blauwe en gele tinten. Bij allerlei feesten en gelegenheden worden ze verkocht of uitgedeeld.

Terug naar huis. De halte van de bus is net na de Puente El Eden. Al is het vaak weer een verrassing of de bus er ook echt zal stoppen, want sommige mensen beweren dat het eigenlijk geen halte is.
Op de grote doorgaande routes zijn duidelijke bushaltes, maar elders in de stad is het gokken: bordjes staan er zelden. De halte is meestal daar waar al een groepje mensen staat. Op de plek met de meeste schaduw.

Er zijn hier Brusselaars actief! Een eindje voor de halte passeren we een geel bord met een zwart stappend mannetje. Iemand heeft hem voorzien van een mooi geschilderd blauw rokje.
Ook in Brussel verschijnen sinds enige tijd op allerlei verkeersborden geschilderde mannetjes die acrobatische toeren uithalen met de strepen en kruisen die erop staan. Het is altijd fijn om rond te stappen in een wereld waar mensen tijd vinden voor dit soort dingen.
Op een ochtend hielden in Brussel opeens alle standbeelden een ballon in de lucht. En her en der in de Belgische hoofdstad hebben onbekenden de stoplichten voorzien van een klein zwart passe partout in de vorm van een hartje, zodat deze de automobilisten met liefde doen stoppen.

Als we hier in Managua ‘s avonds met een stel vrienden op stap gaan naar de populaire bar ‘El Caramanchel’, schuift weer de stad aan mij voorbij. Dit maal gezien vanuit de achterbak van een pickup truck. Het is inmiddels donker. Bij de rotonde Cristo Rey lijkt het wel Kerstmis. Eind februari is de rotonde nog weelderig versierd met boompjes en objecten vol slingers met gele, rode, blauwe en groene lichtjes. Er staat ook een enorme geel verlichte ‘Árbol de la Vida’, een persoonlijk project van presidentsvrouw Rosario Murillo. Ergens in deze zee van lichtjes ontwaar ik het enorme Christusbeeld met zijn gespreide armen, een kop kleiner dan de levensboom van Rosario. Het Christusbeeld is als enige object op deze rotonde niet verlicht.

Zelfs de standbeelden spelen hier mee in het politieke spel.

Toen de Sandinisten in 1990 de verkiezingen verloren, maakten ze nog snel een wet om de vele muurschilderingen, standbeelden en andere gedenktekens van de revolutie te beschermen.

Artikel 2 van deze wet stelt dat ‘elk standbeeld of publiek monument dat zich bevindt op eender welke plaats binnen het grondgebied van Nicaragua en dat verwijst naar patriottische daden of helden en martelaren van de Nicaraguaanse geschiedenis, wordt uitgeroepen tot Nationaal Cultureel Erfgoed’. De overheid werd ook verplicht om deze monumenten in goede staat te onderhouden.

Twee dagen voor het aantreden van de nieuwe president Violetta Chamorro, trad de wet in werking. Het grote silhouet van Sandino op één van de heuvels van Managua kon daarmee niet worden weggehaald en ook het enorme standbeeld van een revolutionaire soldaat moest blijven staan. Met in de ene hand een werktuig en in de andere hand een machinegeweer: ‘Alleen de arbeiders en de boeren gaan tot het uiterste’, staat erop geschreven.

Nieuwe presidenten en burgemeesters lieten de standbeelden met rust, maar er doken wel opeens ‘terroristen’ op die probeerden het beeld van de soldaat op te blazen. Dat is hen niet gelukt. Enkel een voet werd beschadigd.
Laconieke commentaar van de mensen: “Ze vergaten dat hij is gemaakt van Russisch staal”.

Als je zo’n monument niet mag weghalen, zet je er als politicus gewoon een groter object naast:
Op de heuvel met Sandino wapperde in de jaren ’90 een enorme Nicaraguaanse vlag.
Tegenover het beeld van de soldaat plaatste Arnoldo Alemán – toen nog geen president, maar burgemeester van Managua – een standbeeld voor de Nicaraguaanse arbeiders: een stratenmaker met een drilboor.
En her en der in de stad staan op rotondes met christelijke symbolen nu ook die Árboles de la Vida.

Ook: als de ene politieke beweging iets organiseert – zoals vorige week een manifestatie uit solidariteit met de protesten tegen de regering van Nicolas Maduro in Venezuela – organiseert de tegenpartij op hetzelfde moment ook een massabijeenkomst: de jongerenbeweging van het FSLN (de Juventud Sandinista) organiseerde een mars ter ere van de tachtigste verjaardag van de dood van Sandino, hier omschreven als zijn ‘overgang naar de onsterfelijkheid’. De twee bewegingen kwamen in elkaars vaarwater. Ik heb niet kunnen achterhalen wie de eerste was om op dat moment een activiteit te organiseren, al lijkt het mij dat de mars voor Sandino al eerder was voorzien.

Die mars van de Juventud Sandinista ging van de sandinistische Radio Ya naar de Plaza Hugo Chávez Frias.

Plaza Hugo Chávez Frias? Die bestond twee jaar geleden nog niet. Waar ligt die?

De mensen die ik het vraag, weten het niet. En ik heb ook nog niemand gesproken die de mars tot het einde heeft uitgelopen.
“Waarschijnlijk”, zegt iemand mij, “is dat die plek waar ze een monument hebben opgericht voor Chávez, na zijn dood. Ergens tussen Plaza Inter en de Malecón, op hoe-heet-die-Avenida-nu-ook-alweer?”

De Avendida Bolivar.

Die heette overigens al zo vóór de Bolivariaanse Revolutie van Chávez in Venezuela.

Ze loopt van de Rotonda Bolivar (of zou dat nu die Plaza Hugo Chávez zijn?) tot aan de Malecón aan het meer. Halfweg ligt het enorme terrein waar Paus Johannes Paulus II in 1996 de mis opdroeg. Hij kwam – toevallig in het jaar van de presidentsverkiezingen – de zeer gelovige Nicaraguanen ook waarschuwen om niet op het FSLN te stemmen, wat velen van hen ook niet deden: Daniel Ortega en het FSLN verloren die verkiezingen.

Het plein heette in de jaren ’90 ‘Plaza Juan Pablo II’, nu weer kortweg ‘Plaza de la Fé’.

De Malecón kreeg inmiddels ook een nieuwe naam: Puerto Salvador Allende. Ze zijn er hier trots op. Hoewel – zoals steeds – niet iedereen. Voor een deel van de Nicaraguanen blijft dat gewoon de Malecón.

De openbare ruimte in Managua is een verhaal op zich.