Hoe de Franse periferie een ballingsoord wordt

Blog

Intussen in de buitengebieden

Hoe de Franse periferie een ballingsoord wordt

Hoe de Franse periferie een ballingsoord wordt
Hoe de Franse periferie een ballingsoord wordt

De Franse grootsteden zijn het gebied van een bevoorrechte groep. Wie niet kan voldoen aan de eisen van de stad moet uitwijken naar het platteland. Daar vormt zich een gemeenschap waarin iedereen zijn eigen ‘ruraal fantasma’ najaagt, zo zag Wereldblogger Tom Ysewijn op zijn tocht door het Franse binnenland.

© Tom Ysewijn

© Tom Ysewijn

De Franse metropolen zijn het gebied van een bevoorrechte groep. Wie niet kan voldoen aan de eisen van de stad moet maar uitwijken naar het platteland. Daar vormt zich een heterogene gemeenschap waarbinnen iedereen zijn eigen ‘ruraal fantasma’ najaagt. Dat lukt de een al beter dan de ander, stelde blogger Tom Ysewijn vast op zijn tocht door het Franse binnenland.

Afgelopen zomer verkende ik per fiets het Franse platteland en maakte ik talloze praatjes met de bewoners. Zo maakte ik kennis met het dagelijkse leven in wat pejoratief ‘de diagonaal van de leegte’ wordt genoemd. Ik verwachtte me aan gebied in verval, verlaten door God, kapitaal en de staat. Daar heeft het ook vaak de aanschijn van, maar toch is de demografische toestand niet hopeloos. Op heel wat plaatsen in de leegte dienen zich nieuwe bewoners aan.

Je vraag je af wie er nog kan leven in zo’n zieltogende wereld.

Dat wil niet zeggen dat de oude orde zich herstelt. Er komen geen boeren bij, de fabrieken komen niet terug. Wel tekent zich een nieuwe samenstelling af waarin een bonte verzameling voormalige stedelingen moet samenleven met de traditionele bewoners. Om die demografische herschikking te begrijpen, moeten we kijken naar wat zich in de Franse steden afspeelt.

‘Retour à la terre?’

Het Franse platteland zieltoogt. Winkels sluiten massaal, dokters zijn nauwelijks nog te vinden, treinen stoppen steeds minder vaak, sociale voorzieningen worden weggesaneerd, veel valt er niet te verdienen met andere woorden. Meer nog: de landbouw verkeert in crisis, de bossen sterven er staande, de laatste industrie verkast naar lageloonlanden. Je vraagt je af wie er nog kan leven in zo’n zieltogende wereld. De Fransen hebben dan ook een pessimistisch beeld van hun platteland: 60 procent van de Fransen is ervan overtuigd dat het er sociaal-economisch bergaf gaat.

Voor velen is het leven op het platteland een aantrekkelijke mogelijkheid.

Ondanks deze onheilstijdingen over het rurale bestaan, blijven er mensen toekomen op het Franse binnenland en wordt een totale leegloop gestelpt. Deze migratie wordt aangedreven door twee factoren. De eerste is de expulsieve dynamiek, een soort uitdrijfmechanisme, van de stad. Wonen wordt er steeds duurder. Of onaangenamer. Dat zet een vorm van al dan niet vrijwillige stadsvlucht in gang.

De tweede factor is het legendarische goede imago van het platteland. Het neemt in de Franse collectieve verbeelding een belangrijke plaats in. En heel wat Fransen lijken diep vanbinnen een verlangen te koesteren naar een leven op de buiten. Vorig jaar nog gaf in een bevraging 57 procent van de stedelingen aan dat ze hun stad liever zou verlaten. Bij jongeren was dat zelfs twee derde. Voor velen spreekt een ‘retour à la terre’ tot de verbeelding en is het leven op het platteland een aantrekkelijke mogelijkheid.

© Tom Ysewijn

In 2020 gaf 57 procent van de stedelingen in een bevraging aan dat ze hun stad liever zouden verlaten.

© Tom Ysewijn

De stille deportatie

De Fransen zijn gretige verhuizers. Elk jaar verkast elf procent van de bevolking, waarmee ze boven het Europees gemiddelde zit. Als we meer in detail kijken naar wie waar belandt, dan zien we dat die verhuisbewegingen volgens specifieke patronen verlopen. In grote lijnen verliezen centra van grote steden bevolking en stromen mondjesmaat weer mensen toe op (een deel van) het platteland. Dat verleidt sommigen om te spreken van een rurale renaissance, een urbane exodus of een demografische homogenisering, waarbij de bevolking gelijkmatiger verspreid wordt over het Franse grondgebied.

Toch blijkt dat het platteland eerder selectief wordt herbevolkt. Lees: je klasse, of je vermogen bepaalt mee wie zich waar kan vestigen.

Christophe Guilly, een Franse geograaf, stelt vast dat de lagere middenklasse – arbeiders, kleine zelfstandigen en gepensioneerden – verdwenen is uit de vijftien hipste en machtigste steden van Frankrijk. Of verdreven. Driekwart van de zogenaamde volksklasse woont in het perifere Frankrijk. De stad heeft immers steeds meer behoefte aan hoger opgeleide, wereldwijze kosmopolieten dan aan laaggeschoolde arbeiders.

Een deel van de bevolking is overbodig geworden, en moet dan maar afgevoerd worden als “menselijk afval”.

De grootverdieners in de steden doen de vastgoedprijzen floreren. Parijs vierde dit jaar dat een bewoonbare vierkante meter 10.000 euro mag kosten. Tegelijk gingen in de industrie op 15 jaar tijd een half miljoen banen verloren, waarvan een aanzienlijk deel in en rond die metropolen. Die de-industrialisering maakt het leven in de stad voor werkzoekende arbeiders moeilijk te handhaven.

Er voltrekt zich dus een stille segregatie die jonge gezinnen van arbeiders of lager gekwalificeerde bedienden in de periferie doet belanden. Voor hen is dit minder een keuze tussen verschillende aantrekkelijke opties dan een voldongen feit.

Zo ontstaat, aldus Guilly, een ruimtelijke tweedeling tussen een gemetropoliseerd Frankrijk enerzijds, waarin de elite en de progressieve, creatieve middenklasse zich terugtrekken in hun “vestingen” en anderzijds het vergeten gebied van kleine en middelgrote steden en het platteland. In de buitengebieden wordt de (voormalige) arbeidersklasse opgehokt.

Zonder vermogen om nog veel bij te dragen aan de nieuwe, mondiale economie lijken zij soms nutteloos geworden. Zowel als productieve kracht dan als consument. Dat is een evolutie die lijkt op wat Zygmunt Bauman beschreef: Een deel van de bevolking is overbodig geworden, en moet dan maar afgevoerd worden als “menselijk afval”.

In dit licht bekeken is de rurale renaissance, waarover soms euforisch wordt gedaan, ook te lezen als een vorm van ongelijkheid in residentiële mobiliteit. Het gretige verhuizen van de Fransen is even vaak een soort verbanning dan een positieve keuze. We kunnen het platteland dus ‘lezen’ als een ballingsoord voor een deel van de Franse bevolking. Daar treffen zij niet alleen de traditionele bewoners, maar ook een hele groep vrijwillige bannelingen die de stad zijn ontvlucht.

Het platteland als anti-stad

‘T’énerve, t’énerve, t’énerve’, zo vat Didier zijn vorig leven samen als werknemer in de logistiek. In Rijsel dan nog bovendien. Verveling en doelloosheid. Drie jaar geleden nam hij de wijk naar het Zuiden. In de vallei van de Lot opende hij een miniscuul winkeltje waar de passant zich kan bevoorraden. En een Senseo kan drinken.

De meeste klanten zijn pelgrims op weg naar Santiago. Die hebben altijd nog wel iets nodig: een energiereep, een brood, wat fruit … Didier heeft het allemaal, en voor een zacht prijsje. De pelgrimseconomie is opgebouwd uit kleine eenheden maar veel transacties. Een suikerklontje, stukje zeep, theezakje …

© Tom Ysewijn

Didier, ontvluchtte Rijsel en leeft nu van een handeltje in pelgrimswaren

© Tom Ysewijn

Didier beheert zijn snackstal op een relaxte manier. Het hectische leven liet hij achter in het noorden van Frankrijk. Dit nieuwe, eenvoudige leven speelt zich grotendeels af op het plankier voor zijn pelgrimsshop.

In vijf maanden tijd verdient Didier hier (min of meer) genoeg om de rest van het jaar te overbruggen. ‘In oktober sluit ik de boel en ruim wat op en dan bezoek ik mijn moeder en vrienden in het noorden.’ Rijk wordt hij hier niet van.

Hij heeft een klein gat in de markt gevonden en is zichtbaar blij dat hij niet meer achter zijn computer in Lille zit. Voor Didier is het platteland een bevrijding, simpelweg omdat het in niks nog lijkt op het stadsleven. Hij ging in vrijwillige ballingschap, zeg maar.

En zo zijn er velen, die in het platteland een uitweg vermoeden, voor wie een ‘retour à la campagne’ de belofte inhoudt van een ander, beter leven. Soms tot consternatie van de dorpelingen, die hen zien arriveren en soms niet begrijpen waarom je zoveel moderniteit en stedelijk gemak zouden inruilen voor hun onbetekenend dorp. Zij zijn totaal onbekend met de stadswalging waaraan men in Parijs (of Lille) ten prooi kan vallen. Dat misprijzen voor de stad is een wijdverspreid sentiment en in zekere zin de motor van de Franse stadsvlucht.

In een afgelegen boerderijtje in de Morvan tref ik Philippe, die Parijs moe was en zich op een dag hier in Alligny vestigde. Hij heeft in een container op zijn erf een brouwerij in elkaar geknutseld, waarmee hij de streek van lokaal bier voorziet.

Wat scheelt er toch met de Franse steden dat ze zoveel ongenoegen oproepen?

‘In Parijs maakte ik al bier. Daar brouwde ik in mijn badkuip’, zegt hij. ‘Nu brouw ik hier, en verkoop ik mijn bier in de streek. Ik wil hier wonen, ver van de drukte van de stad. Veel van mijn tijd gaat naar het uitbouwen van een nieuw sociaal weefsel in deze dunbevolkte streek.’

Philippe is betrokken bij het herinrichten van de wekelijkse markt, startte een bar associatif en is actief lid van het inspraakorgaan dat het Parc Naturel Regional du Morvan een nieuwe, meer sociale richting moet uitduwen. Hij is een zeer actieve nieuwe plattelandsbewoner. Niet iedereen gaat op de buiten wonen om rustig niks te doen.

Nagenoeg alle mensen die ik deze zomer sprak en die zich in de Franse dorpjes en gehuchten vestigden, herhalen het: ‘J’avais marre de la ville.’ We waren de stad beu. Wat scheelt er toch met de Franse steden dat ze zoveel ongenoegen oproepen? Steden staan voor drukte, vervuiling, onvriendelijkheid, onveiligheid en een manier van leven die mensen in een keurslijf dwingt.

De meest geroemde eigenschap van het platteland is de superieure levenskwaliteit. Didier en Philippe symboliseren de nieuwe ruraliteit: leven op het platteland is een keuze, ze hebben lak aan de stad en maken gebruik van de nieuwe mogelijkheden die het platteland te bieden heeft. Tevreden met hun modeste leven slagen ze erin om de nadelen van de stad te ontlopen. Wat begint met stadswalging draait uit op een creatief, persoonlijk project. En dit fenomeen is al een paar decennia bezig.

De herkolonisering van het boerenrijk

De geograaf Kayser meldde het in de jaren tachtig al: ‘De rurale samenlevingen komen uit een lange fase van ontbinding, om een fase van heropbouw in te gaan, die het gevolg is van zowel de differentiatie van de boerenstand als van het ontstaan van nieuwe sociale groepen.’ Ooit was het anders.

De Franse boer had het platteland lange tijd voor zich alleen. Tijdens de rurale exodus in het begin van de twintigste eeuw verhuisden veel mensen naar de steden. De industrie had nood aan arbeidskrachten en de landbouw mechaniseerde steeds meer. De boeren bleven achter en het dorpsleven organiseerde zich grotendeels in functie van de landbouw.

Dat is geleidelijk aan opnieuw beginnen veranderen sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw. Toen werd ruraal Frankrijk als het ware herontdekt en bevolkt door nieuwe bewoners. In de eerste plaats ging het om neo-rurale stedelingen die in de nasleep van mei ´68 een ander soort maatschappij wilden creëren. In de vergeten, verlaten stukken van Frankrijk zagen zij de ideale plaats om dat werk aan te vatten.

Op het platteland zagen de bewoners hippies, aspirant-boeren, kunstenaars en activisten arriveren. Emblematisch, en ook vandaag nog vaak aangehaald als referentiepunt, was de groep met onder meer José Bové die het plateau van de Larzac kwam bewonen om de uitbreiding van een militaire basis te verhinderen en een kleinschalig soort landbouw te promoten. Met succes.

© Tom Ysewijn

© Tom Ysewijn

In hun voetspoor en naar hun voorbeeld zouden veel kandidaat-landbouwers volgen die autonomie, kleinschaligheid en duurzaamheid nastreefden. Hun projecten waren in zekere zin politiek, omdat ze vaak wilden aantonen dat een ander systeem wél mogelijk is.

Dankzij de toegenomen welvaart én mobiliteit wordt sindsdien het platteland ook steeds meer geconsumeerd door toeristen, bewoond door pendelende ‘werkmensen’ of geprivatiseerd door gefortuneerde Parijzenaars. Voor sommigen is het een plaats om de oude dag door te brengen (een groot deel van de bevolkingsgroei op het platteland is te danken aan gepensioneerden), voor anderen een plaats om hun eigen radical project uit te voeren ver weg van bemoeienissen van de maatschappij.

Executeurs van een op hol geslagen agro-industrieel programma.

Voor nog anderen is het plaats om te ondernemen en een graantje mee te pikken van de rurale recompositie. Bouwvakkers, loodgieters, thuisverpleegsters, hypnotherapeut desnoods. Er zijn ook heel wat buitenlanders onder hen. “Expat-preneurs”: vreemden voor wie Frankrijk het beloofde land is waar ze bescheiden fortuin willen maken, vaak in het toerisme. (Weet iemand waarom het zo vaak Nederlanders zijn die campings uitbaten in Frankrijk?) En wie echt geen uitgesproken talent heeft, kan nog altijd in immobiliën gaan doen.

Al deze nieuwkomers worden steeds talrijker, terwijl het aantal boeren afneemt. Elk jaar krimpt die groep met twee procent. In de jaren 80 waren er nog 1,6 miljoen boeren in Frankrijk, nu zijn er dat nog 400.000, vooral oude: de komende zes jaar bereikt de helft van de Franse boeren de pensioenleeftijd. Overnemers zijn schaars. Boerderijen worden al lang niet meer gerund door hele families, maar door enkele boeren die steeds grotere oppervlakten met steeds grotere machines exploiteren. Executeurs van een op hol geslagen agro-industrieel programma.

De samenstelling van de plattelandsbevolking verandert op die manier fundamenteel. De klassieke, rond landbouw georganiseerde maatschappij wordt veel heterogener.

Als we bij wijze van experiment een bewoner die in het jaar 1920 in het dorp Cesseras leefde, voor een dag zouden kunnen terughalen naar zijn dorp, dan zou die er een totaal andere wereld aantreffen. Dit Franse dorp was een eeuw geleden een gesloten microcosmos, die volledig in het teken van de wijnbouw stond. Nagenoeg alle gezinnen leefden er van de druiven die ze oogsten, aangevuld met andere agrarische activiteiten. De coöperaties zorgden voor de verkoop aan de buitenwereld. Enkelen werkten als arbeider in een lokaal fabriekje. Het leven speelde zich grotendeels af in de omgeving van het dorp, dat min of meer autonoom kon functioneren.

Vandaag is die homogene gemeenschap er niet meer. Hoewel de afstammelingen van die wijnbouwfamilies zich gedragen als de échte Cesserassenaren, tref je in het dorp heel wat inwijkelingen aan die geen uitstaans hebben met de wijnbouw. Ik vind onderdak bij een koppel Fransen, waarvan de vrouw hier ooit als leerkracht werd gevestigd. Na een ongelukkige val verdroeg ze de pijn in haar rug alleen nog in een droog en warm klimaat, zoals dat hier in de Minervois heerst.

In de loop der jaren vestigden zich hier nog andere buitenstaanders. Ondernemers die op afstand werken en Parijs af en toe aandoen, gepensioneerden op zoek naar rust en zon, gezinnen die betaalbare huisvesting zoeken (en eventueel ook een job), buitenlanders die hier ooit als toerist kwamen en bleven hangen. Naarmate het dorp aangesloten raakte op het netwerk van wegen en communicatiemiddelen leek de heterogeniteit toe te nemen.

Het viel me op dat er ook hier drie grote groepen waren te vinden: de families die de wijnbouw in handen hadden, een groep inwijkelingen die het redelijk goed met elkaar konden vinden (naar mijn begrip middenklassers die zich goed uit de slag kunnen trekken) en een groep van mensen die moeilijker te benaderen waren. Die in de minst comfortabele huizen woonden, en ook niet leken te participeren in het sociale leven van de stad. Niemand scheen goed te weten wie ze waren en hoe lang ze in dit dorp zouden blijven.

Een wankele configuratie

De inwijkelingen uit de stad bestaan uit zowat twee categorieën. Ten eerste zij die enigszins gedwongen werden te verhuizen onder de segregerende, expulsieve werking van de huizen- en arbeidsmarkt. Die logica waarin je je plaats letterlijk moet verdienen. Het platteland is voor een deel van de bevolking de enige ruimte, een restruimte, waar zij nog terecht kunnen. Steden zijn duur en veeleisend. Wie zich dat niet kan permitteren, komt terecht in een bevolkingsreservoir voor de minder gefortuneerde, minder kansrijke stadsvluchtelingen.

Ten tweede is er dus die grote groep neo-ruralen die eerder vrijwillig afstand nemen van de stad en haar onverbiddelijke logica en die het platteland vooral als een kans zien om anders en beter te leven. Zij bezitten het vermogen, financieel maar meer nog cultureel en sociaal, om zich op een min of meer onafhankelijke manier te positioneren ten opzichte van het gangbare sociaal-economische systeem. En er in het beste geval zelfs nog wat vruchten van te plukken.

Dit allegaartje van nieuwe ruralen vestigt zich in het perifere Frankrijk en maakt in sommige streken tot wel 30 procent uit van de bevolking. Dit maakt van de Franse periferie een uiterst hybride zone, waarin iedere bewoner zijn eigen plaats moet zien te veroveren.

Die nieuwe demografische samenstelling zorgt ervoor dat het platteland wordt geherdefinieerd. Elk van deze groepen beleeft het platteland immers vanuit haar specifiek perspectief. De boer wordt geconfronteerd met de dadendrang van de neo-rurale moeial en zijn ambities. De bewuste stedeling ergert zich vaak blauw aan de stugge behoudsgezindheid van de oorspronkelijke dorpsgemeenschap. Die krijgt steeds vaker ook te maken met een instroom van minder gefortuneerde gezinnen (of alleenstaanden) die de grote stad zijn moeten ontvluchten. Die hebben soms specifieke noden, zoals sociale huisvesting of arbeidsbemiddeling. Hier en daar valt het woord ‘assistanat’ als het gaat over deze bannelingen: profiteurs die van een uitkering leven, plantrekkers en onaangepasten die criminaliteit brengen.

Door de Franse dorpen lopen een aantal breuklijnen die duidelijk maken dat het dorp al lang geen homogene gemeenschap meer is. Het volstaat vaak om over de jacht te beginnen. Deze herfstactiviteit verdeelt ongeveer elke Franse dorpsgemeenschap in twee kampen. Vaak zijn de traditionele bewoners fervente jagers die er vanaf midden augustus elk weekend op uit trekken om everzwijnen te schieten. Het jaarlijkse gebruik heeft een bijna tribale functie, zo lijkt het, die de echte, autochtone mannen van het dorp bindt. Daar tegenover staat vaak de groep voormalige stedelingen die dit barbaarse gebruik maar niks vinden. Het valt hen moeilijk om begrip, laat staan sympathie, op te brengen voor deze traditie.

© Tom Ysewijn

JC, voormalig boer en nu handelaar in brocante, kijkt uit naar de jacht.

© Tom Ysewijn

Maar soms zijn de breuklijnen subtieler, en gaat het over gebruiken zoals elkaar begroeten (‘Vroeger deed iedereen dat hier. Nu spreek je alleen nog tegen wie je kent’.) of over het nut van bloemperkjes in het dorp. Of het doven van de straatverlichting. De vermeende homogeniserende werking van de rurale herbevolking laat zich even vaak lezen als een heterogeen verhaal van groeiende twisthaarden en onderhuidse spanningen. Zeker als er geen gemeenschappelijk belang – bijvoorbeeld een te exploiteren toeristische attractie – te vinden is in het dorp.

Zelfs over wat een lokaal café of kruidenier moet zijn, lijken de meningen uit elkaar te lopen. Achter de verschillende breuklijnen lijkt elke groep een eigen sociaal-economische identiteit te cultiveren met de daarbij horende praktijken en overtuigingen. Hoe positief de Fransen ook naar hun platteland kijken, ze hebben allemaal toch hun eigen persoonlijk ruraal fantasma. Overlappende en conflicterende concepten van hoe het platteland moet zijn (en bewoond moet worden).

Politiek daklozen

Het dorpsleven verloopt bijgevolg niet altijd zo gelijkmatig. De politieke verhoudingen worden soms door elkaar geschud. Vroeger werden Franse dorpen jarenlang bestuurd door dezelfde burgemeester die met zijn of haar vaste acolieten de zaken grosso modo hield zoals ze altijd geweest waren. In de jaren vijftig was de helft van de Franse burgemeesters boer, nu nog geen 15 procent.

Nu de traditionele bewoners niet meer de overgrote meerderheid vormen, is de lokale politiek in heel wat dorpen volatiel geworden en is geen enkele burgemeester nog zeker van zijn (zelden haar) mandaat. Dit revitaliseert de gemeentepolitiek en is in sé een proeve van waar democratie over moet gaan.

En ook hier komen symbolische breuklijnen tot uiting. In Longchamp-sur-Aujon tref ik Bernard, die zich hier jaren geleden vestigde. ‘J’avais marre de la ville.’ Hij is zich beginnen engageren in de gemeentepolitiek en werd als raadslid verkozen. Vorig jaar agendeerde hij een punt in verband met de straatverlichting. Door die te doven na 11 uur ‘s avonds kan de gemeente besparen én krijgen ook heel wat dieren ‘s nachts meer rust.

Er was een hevig debat nodig om dit finaal goedgekeurd te krijgen. Een deel van de raadsleden had het moeilijk om bepaalde evidenties los te laten en had niet altijd oren naar de ecologische argumenten van de nieuwkomers. Op zich niks wereldschokkends, maar het illustreert wel wat er gaande is in de Franse dorpen. De politieke agenda wordt er danig overhoop gehaald. Zorgen die er vroeger geen waren, vragen nu beleidsmaatregelen.

De verzuchtingen op het platteland gaan veel verder dan straatlantaarns of geraniums.

Niet alleen lichtvervuiling, maar ook pesticidengebruik, bloemen op het dorpsplein, sociale huisvesting, snelheidsbeperkingen, meer speeltuintjes en zitbanken, volkstuintjes, huiswerkbegeleiding … zijn behoeften waarmee de nieuwe bewoners de politieke agenda uitbreiden. ‘Voor hen zal ik altijd de Parijzenaar zijn, met zijn vreemde voorstellen’, grinnikt Bertrand.

Zo wordt de gemeentepolitiek hier en daar op scherp gesteld, en soms gerevitaliseerd. Nieuwe lijsten worden gevormd om het tegen andere op te nemen, programma’s worden wat gewaagder, burgers gemobiliseerd om te gaan stemmen. Hier en daar ontvouwden zich politieke thrillers bij de laatste stembusgang, in maart van dit jaar.

Maar de slagkracht van gemeentepolitiek is beperkt. Veel bevoegdheden zijn naar een hoger niveau getild, dus ook de budgetten. De verzuchtingen op het platteland gaan veel verder dan straatlantaarns of geraniums. Een aantal mensen blijven politiek in de kou staan.

De rurale verliezers dragen een geel hesje

Vanaf september werden opnieuw acties aangekondigd door de gele hesjes. De nieuwe golf van mobilisatie riep in de dorpen gemengde reacties op.

In Renaison ontsteekt Catherine in retroactieve woede als ze vertelt hoe ze een paar maanden geleden steevast in de file stond op weg naar haar werk. ‘Die Gilets jaunes zijn vakbondslui of werkloze amokmakers die niks beters te doen hebben. Waarom worden werkende mensen en zelfstandigen zo geambeteerd?’

Verhoudingsgewijs brengen de Gilets jaunes meer mensen van het platteland op de been dan uit de steden.

Hoewel er veel begrip is voor hun verzuchtingen en hun eisen worden gesteund door meer dan de helft van de Fransen, kunnen hun methodes – de bezetting van ronde punten, verkeer lamleggen en occasioneel vandalisme – op weinig sympathie rekenen.

Voor heel wat mensen is hun geduld met de actievoerders op. Er wordt hen lamlendigheid en gemakzucht aangewreven. ‘Gilets jaunes, quel est votre metier?’, staat gekalkt op een verlaten landweg tussen de wijngaarden van Corbières. Het lijkt alsof hen wordt verweten dat ze berusten in hun lot, of dat ze de kracht niet hebben om zichzelf heruit te vinden. Maar misschien hebben ze gewoonweg het vermogen niet?

© Tom Ysewijn

Gilets Jaunes, wat is jullie beroep? Een kritische vraag op een verlaten landweg

© Tom Ysewijn

Een deel van de rurale bevolking stampt niet zomaar een zaakje uit de grond, werkt van thuis uit of is zelfredzaam of wereldwijs genoeg om hun leven een andere wending te geven. Er groeit een kloof tussen de klassieke plattelandsbewoners met hun noeste arbeidsmoraal en de actievoerders. Die laatsten zijn in zekere zin politiek dakloos. In dat opzicht is het ook veelzeggend dat zij op straat actie voeren, ook op het platteland, en niet in de klassieke politieke arena’s.

De beweging is zeker geen stedelijk fenomeen. De onvrede is ook op het platteland groot, en verhoudingsgewijs brengt de beweging meer mensen van het platteland op de been dan uit de steden.

Een grote groep mensen krijgt zich in de gemeentepolitiek minder goed georganiseerd. Hoe groot het succes is van de goedopgeleide, creatieve neo-ruralen om te wegen op het beleid, zo klein is het politieke gewicht van de groep die minder beslagen is in het formuleren van haar noden en beleidsvoorstellen. De nieuwe verkozenen in de gemeenteraden zijn vaak hoger opgeleiden of vrije beroepen, en bijna nooit leden van de volksklasse, hoewel de arbeiders nog steeds 32 procent uitmaken van de plattelandsbevolking.

Hun woede heeft dan ook te maken met een gebrek aan politieke representatie. Gegijzeld in het reservaat van onmogelijkheden stapelt de woede zich daarom ook bij deze groep op. En tekent zich een kloof af tussen de rurale winnaars en verliezers.

Dit draagt allemaal bij tot een ronduit negatieve perceptie van alles wat overheid is. Het valt op hoe schamper de gewone man reageert wanneer ik informeer naar de rol van de overheid. Het alledaagse niveau van de gemeentepolitiek wordt op veel plaatsen niet ernstig genomen. En ook hier loopt een belangrijke politieke breuklijn in vele dorpen: tussen hen die participeren aan het politieke proces, en zij die niet meer meedoen. Bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen was de opkomst alarmerend laag en bracht minder dan de helft van de inwoners zijn stem uit.

Veel mensen hekelen het “elitisme van de machthebbers in Parijs” en hun totale onbegrip voor de situatie op het platteland. Dat gevoel achtergelaten te worden “door de macht” kwam ook sterk naar voor in een peiling onder de rurale, Franse bevolking.

Wat haar het meest tegen de borst lijkt te stoten, is dat ze belastingen verschuldigd is aan de elite, terwijl die er zelf nauwelijks betaalt. Dat wordt vaak gezien als volksverlakkerij, een vorm van geringschatting door de rijken en vermogenden, wat bij steeds meer Fransen een zekere woede oproept. Vooral bij hen die op één of andere manier afhankelijk zijn van sociale voorzieningen, uitkeringen of andere steunmaatregelen.

De ruimtelijke ordening van mensen

Deze journalistieke reis begon met de vraag hoe het gesteld is in de Franse buitengebieden en of er een kloof bestaat tussen stad en platteland. Het beeld van de kloof impliceert een moeilijke overbrugbaarheid tussen de twee gebieden, terwijl er eerder een voortdurende asymmetrische uitwisseling tussen de metropolen en de periferie plaatsvindt. De regels van die uitwisseling worden grotendeels bepaald door wat er in de kern gebeurt, of waar de kern nood aan heeft.

De periferie absorbeert mensen, aan gene zijde van het systeem, die het gevoel hebben dat ze zelf hun boontjes moeten doppen.

Wie de werking van macht en markt wil begrijpen, bestudeert best hoe de ruimtelijke spreiding van mensen in elkaar steekt. Wie waar te vinden is. De demografische herschikking die de Franse maatschappij ondergaat, leidt ertoe dat de metropolen steeds meer de plaatsen zijn van de rijken, de “betere” klassen én de (studerende) jongeren. Om er toegang toe te hebben heb je steeds vaker macht, geld of kennis nodig. (Al heeft de metropool ook behoefte aan een leger laaggeschoold personeel om te koken, poetsen, boodschappen te doen, te klussen.)

De demografische evolutie weerspiegelt de nieuwe economische configuratie in het land en laat zien dat de minder vermogende leden van de lagere klasse terechtkomen op plaatsen die minder gegeerd zijn, er minder toe doen, buiten die metropolen. En zo absorbeert de periferie mensen, aan gene zijde van het systeem, die het gevoel hebben dat ze zelf hun boontjes moeten doppen. Voor sommigen lukt dat aardig, bij anderen groeit het gevoel van machteloosheid.

Het platteland dient hier en daar als reservoir voor overtolligen, of als vluchtheuvel voor stedelingen. Deze influx leidt tot een soms wat kunstmatige machtsgeometrie – inclusief hardnekkige breuklijnen – in die rurale gebieden tussen de verschillende inwijkelingen en de steeds kleiner wordende boerengemeenschap. Net zoals Didier realiseren of bricoleren zij er een bevredigend bestaan. Zelfredzaamheid is op het platteland het ordewoord.

Maar net dat is iets wat sommigen, vaak de meest geprecariseerden, ontberen. Wie het platteland doorkruist, krijgt vaak het gevoel zich door een ander, secundair, Frankrijk te bewegen, waar het gemopper op een dag wel eens luider zou kunnen gaan klinken dan de tevredenheid.

Dit artikel maakt deel uit van het journalistieke reisproject ‘Intussen in de buitengebieden’, dat steun ontving van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek. Tussen twee coronagolven door fietste Tom Ysewijn over het Franse platteland, om van de bewoners te weten te komen hoe zij het leven en hun toekomst zien.

Tags