“De mensen in Dadaab zijn gebroken”

Blog

“De mensen in Dadaab zijn gebroken”

“De mensen in Dadaab zijn gebroken”
“De mensen in Dadaab zijn gebroken”

Abukabar Mohamed Mahamud, alias Abu, werkt met de Somalische vluchtelingen in het noordoosten van Kenia sinds het begin van de oorlog in Somalië. Hij begon als verpleger en is nu adjunct-terreinverantwoordelijke bij Artsen Zonder Grenzen.

“De crisis in Somalië zal nog lang blijven woeden. De geschiedenis herhaalt zich, het is een straatje zonder einde. Ik zie vandaag immers wat ik in 1991 ook heb gezien: wanhopige mensen die wegvluchten uit hun door oorlog verscheurde land en alles moeten achterlaten, en uiteindelijk in een kamp terechtkomen waar de leefomstandigheden bezwaarlijk menswaardig genoemd kunnen worden.”

“Ik ben in 1991 met Somalische vluchtelingen beginnen werken in het vluchtelingenkamp van Liboi, dicht bij de Somalische grens. Artsen Zonder Grenzen was verantwoordelijk voor de medische schifting van de vluchtelingen. De leefomstandigheden waren erbarmelijk. Er was niets: geen water, geen toiletten of fatsoenlijke infrastructuren. Er zijn toen verschillende epidemieën van dysenterie geweest. Bovendien leidde Artsen Zonder Grenzen ook een noodziekenhuis en verschillende voedingscentra in het kamp.”

Terwijl meer en meer vluchtelingen de grens overstaken en de situatie steeds onveiliger werd, werden op 80 kilometer daarvandaan, in de woestijn, drie gigantische vluchtelingenkampen gebouwd waar 90.000 mensen terecht konden en die de naam droegen van de stad naast Dadaab. Op dit moment proberen om en bij de half miljoen Somaliërs in die kampen te overleven.

Een stad met markten en scholen

“In 1994 heb ik Artsen Zonder Grenzen en Dadaab enkele jaren verlaten en ben daarna opnieuw aan de slag gegaan in Dagahaley, één van de drie kampen van Dadaab. Toen was de situatie volledig anders, het was er relatief kalm en stabiel. De vluchtelingen hadden zich aan hun omgeving aangepast en waren er ook in geslaagd zich aan de situatie aan te passen. Er waren markten en scholen, en de kampen leken meer op een Keniaans dorp.”

“Artsen Zonder Grenzen bood primaire en secundaire gezondheidszorg in de drie kampen, maar toen was er amper sprake van epidemieën of ondervoeding. Ik ben voor Artsen Zonder Grenzen blijven werken tot 2003, toen het project aan andere organisaties werd toevertrouwd.”

In 2006 liep die relatief stabiele periode in Dadaab ten einde: de gevechten in Somalië begonnen weer, en ook de overstromingen, de grote droogte en algemene hongersnood dwongen heel veel mensen ertoe hun huis te verlaten.

Geen plaats voor nieuwkomers

“Toen ik in 2009 terug in Dadaab aankwam, was de situatie weer volledig anders. Het aantal vluchtelingen dat in het kamp aankwam, was enorm. Het kamp was overbevolkt omdat de infrastructuur nog dezelfde was dan tien jaar ervoor.”

“De inschrijving voor toegang tot levensmiddelen ging erg traag en het duurde erg lang eer de vluchtelingen hun voedselrantsoenen kregen. Vluchtelingen die in het kamp al familie hadden, moesten zich tevreden stellen met het voedsel dat hun familie met hen wilde delen. Steeds meer mensen installeerden zich buiten de kampen, zonder enige infrastructuur of bescherming. Pas na jaren van campagnes voeren, werden in de zomer van 2011 twee extra kampen geopend.”

“Begin 2011 zagen we een groeiend aantal vluchtelingen met ondervoeding aankomen. Het ziekenhuis van Artsen Zonder Grenzen in het kamp van Dagahaley was snel overbevolkt en we moesten onze capaciteit verhogen om alle kinderen te kunnen behandelen. Bovendien kregen we te maken met een mazelenepidemie.”

“Artsen Zonder Grenzen biedt de vluchtelingen ook geestelijke gezondheidszorg. Velen onder hen lijden immers aan ernstige posttraumatische stress en trauma’s. Voor zij die al 20 jaar in het kamp verblijven, is het geestelijke gezondheidsprogramma ook van essentieel belang. Ze zien geen verbetering meer in de toekomst en sommigen hebben alle hoop verloren. De mensen die in Dadaab leven, zijn gewoon gebroken.”

Het gevaar neemt toe, diensten worden opgeschort

De veiligheid in en rond het kamp kende in oktober 2011 een historisch dieptepunt, met de ontvoering van twee medewerkers van Artsen Zonder Grenzen en een golf van explosies en schietpartijen. Sindsdien werden alle diensten in de kampen die niet van levensbelang zijn, opgeschort.

“Artsen Zonder Grenzen zette haar werk in de kampen voort met de Keniaanse personeelsleden en vluchtelingen, die op hun beurt primaire en secundaire zorgen aan de nieuwe vluchtelingen boden. In geval van nood, zoals dat het geval was tijdens de voedselscrisis van 2011, kan dat echter nog erg moeilijk worden. De internationale gemeenschap moet dringend een oplossing vinden voor deze tragische situatie. Ze moet niet alleen begrijpen hoe complex de situatie is, maar ook eindelijk inzien hoe wanhopig de mensen zijn die in deze kampen leven.”