Over politiek, rechtspraak en herdenking
“‘De omgang met het recente verleden in Kosovo’
Een inclusieve omgang met het recente verleden is nog veraf in Kosovo, zowel op vlak van rechtspraak als wat betreft maatschappelijke herdenkingen. Politieke inmenging en onwil dreigen ook de betekenisvolle aanzetten te overschaduwen.
Tegen de achtergrond van de aanslepende politieke discussie omtrent de vestiging van een Speciaal Gerechtshof voor oorlogsmisdaden in Kosovo en de mislukte herdenking van de massamoord in Srebrenica is het gepast om even stil te staan bij de maatschappelijke omgang met het recente verleden in Kosovo.
Politiek en herinnering: een slechte combinatie
Lees ook: De moeilijke herdenking van het Kosovaarse Bevrijdingsleger
De vorming van een Speciaal Gerechtshof dat zich moet buigen over oorlogs- en politieke misdaden tussen 1998 en 2000 in Kosovo blijft hangende nadat de regering vorige maand onvoldoende steun kreeg van het parlement om noodzakelijke grondwetswijzigingen door te voeren.
Internationale actoren – met de Verenigde Staten en de Europese Unie op kop – blijven erop aandringen dat het Speciale Hof gevestigd wordt.
De regering blijft bij haar beloftes dat men de nodige steun zal vinden, hoewel haar steun halfhartig blijft. Het is duidelijk dat het Speciale Gerechtshof er niet op eigen initiatief komt maar enkel omdat internationale actoren dit eisen.
In de aanloop naar de herdenking van de twintigste verjaardag van de genocide op Bosnische Moslims in Srebrenica op zaterdag 11 juli keerden Servië en haar bondgenoot Rusland zich tegen een resolutie waarin de Verenigde Naties waarin Srebrenica zou gecategoriseerd worden als genocide. De Servische premier Aleksandar Vučić was echter wel aanwezig op de herdenking in Srebrenica en werd er prompt bekogeld met stenen en flessen.
Beide gevallen maken duidelijk hoezeer politieke inmenging de herinnering aan de conflicten van de jaren ’90 in het voormalige Joegoslavië verengt. In beide gevallen wordt het lijden van slachtoffers compleet ondergeschikt gemaakt aan ‘grote’ vragen over nationale schuld en boete en politieke legitimiteit.
De lange weg naar oorlogsrechtspraak
Is de vorming van een Speciaal Gerechtshof in dergelijke omstandigheden dan wel opportuun? De complexe problematiek en het individuele lijden van slachtoffers dreigen immers te vervagen tot een louter politiek vraagstuk omtrent de legitimiteit van de Kosovaarse strijd en het militaire en politieke leiderschap.
Toch wel, zegt Nora Ahmetaj, een Kosovaarse activiste die het Centre for Research, Publication and Development leidt. Rechtspraak is absoluut noodzakelijk, ook voor ‘uitzonderlijke situaties’ zoals oorlogen, in de eerste plaats voor de slachtoffers van oorlogs- en politieke misdaden.
Herdenking van de slachtoffers van Meja.
Volgens Ahmetaj had een speciale rechtbank voor oorlogsmisdaden reeds lang geleden gevormd moeten worden in Kosovo. Tegenstand bij de Kosovaarse elite en de onwil van internationale juridische structuren in Kosovo (de missie van de Verenigde Naties in Kosovo – UNMIK – en later ook de EU rule of law missie – EULEX) om oorlogsmisdaden grondig aan te pakken, hebben deze kwestie echter op de lange baan geschoven. Er is echter wel voldoende materiaal dat door een Speciaal Gerechtshof moet worden uitgeklaard.
‘Een Speciaal Gerechtshof voor oorlogsmisdaden had lang geleden al moeten gevormd worden’.
Volgens Ahmetaj gaat ook het argument dat het Internationale Tribunaal voor het voormalige Joegoslavië in Den Haag reeds rechtgesproken heeft over het Kosovaarse conflict niet op.
Het Tribunaal heeft zich toegespitst op de militaire bevelstructuren, nu is het de taak van Kosovo om net als andere voormalige Joegoslavische staten binnen dit kader de concrete gevallen te bestuderen.
Het Speciale Gerechtshof moet zich dan ook niet richten op de ‘grote vissen’, zoals vaak geopperd en zelf gehoopt wordt door mensen die een eind willen zien komen aan het cliëntelisme en corruptie in de Kosovaarse politiek, maar op misdaden op een lager niveau. Het is immers daar dat het Hof van betekenis kan zijn voor de slachtoffers. De grootste vrees van Ahmetaj is niet zozeer politieke inmenging maar een tekort aan waardevolle getuigenissen. Een gebrekkig vertrouwen in de rechtstaat en de gesloten samenleving die Kosovo nog steeds is, leiden ertoe dat vele getuigen ervoor opteren hun getuigenissen niet aan het gerecht toe te vertrouwen.
Een inclusieve herdenking is nog veraf
Het Speciale Gerechtshof zal echter niet volstaan om tot een waardevolle omgang met het conflict van de jaren ’90 te komen. Daarvoor is ook een meer inclusief en veelzijdig maatschappelijk debat nodig. Anders dan in andere Joegoslavische opvolgersstaten, waar er een basis bestaat waarbinnen men in dialoog kan gaan over de herinnering aan de conflicten van de jaren ’90, zonder daarbij absoluut gelijklopende standpunten in te nemen, is zo’n platform in Kosovo absoluut afwezig.
Een open dialoog tussen vertegenwoordigers van de Albanese en Servische gemeenschappen over het conflict van de jaren ’90 en de gemeenschappelijke geschiedenis blijft zeldzaam, op politiek niveau zelfs absoluut ondenkbaar.
Kosovaarse Albanezen beschouwen het conflict en de vestiging van een onafhankelijk Kosovo als een nationale strijd die eindelijk een eind maakte aan een eeuw Servische tirannie, terwijl voor vele Serven in Kosovo het Kosovaarse Bevrijdingsleger een terroristische organisatie was en is en de NAVO bombardementen een illegitieme internationale gewelddaad tegen het hele Servische volk.
Herdenking van Servische slachtoffers van KLA ‘terrorisme’ en NAVO bombardementen in Mitrovica.
Er is dus niet eens een rudimentair gemeenschappelijk begrip omtrent het conflict, laat staan dat beide gemeenschappen bijeen zouden komen om slachtoffers, trauma’s en bezorgdheden aan beide zijden te her- en overdenken.
De Regionale Waarheidscommissie
De rol van het maatschappelijke middenveld is cruciaal in dit proces. In 2006 namen civiele activisten uit Servië, Bosnië en Kroatië het initiatief om een regionale waarheidscommissie voor het voormalige Joegoslavië op te richten onder de noemer RECOM. RECOM heeft als doel om oorlogsmisdaden voor de hele regio te documenteren en onderzoeken, waarbij de rechten van het slachtoffer steeds centraal staan.
De unieke regionale benadering heeft in de eerste plaats een praktisch doeleinde, aangezien een groot deel van de documentatie regionaal verspreid is en al te vaak binnen bepaalde staatsgrenzen gehouden wordt. Daarenboven wonen betrokkenen vaak (niet meer) in hetzelfde land. Tot slot wordt er ook vanuit gegaan dat een regionale commissie meer vertrouwen zal genieten bij alle gemeenschappen dan de nationale rechtssystemen, die vaak met een bepaalde etnische groep geassocieerd worden.
Een dergelijk initiatief kan echter op weinig concrete politieke steun rekenen. Ahmetaj, een van de drijvende krachten achter het RECOM initiatief in Kosovo, rekent hiervoor op steun van de Europese Unie. Volgens haar is het absoluut noodzakelijk om een meer daadkrachtige omgang met het verleden op te nemen in de onderhandelingsgesprekken over toetreding tot de EU.