De vanzelfsprekendheid der dingen in vraag stellen
“‘Waarom het dekolonisatiedebat meer gebaseerd mag zijn op de Afrikaanse filosofie’
In talloze debatten, dus ook in die over de dekolonisatie van de samenleving, hanteren we vaak het postmodernistische dialectische denkkader, terwijl het dekolonisatiedebat misschien meer gebaat is bij een ander perspectief. Emmanuel Iyamu benadert de discussie nu vanuit de Afrikaanse filosofie.
Pixabay
De dekolonisatie van de samenleving is in eerste instantie een verzet voor de hercategorisering en herdefiniëring van menselijkheid in het Westen. Vervolgens moet dat leiden tot de herwaardering van menselijkheid in het Westen, en dus ook in België.
‘Zij die niet in het westerse plaatje van het schrift en de religie passen, moesten het met hun menselijkheid bekopen’
Door de verwetenschappelijking in het Westen is menselijkheid een vanzelfsprekend karakter toegedaan. De menselijke of biologische geschiedenis kent namelijk een deterministische ontwikkeling waar de best aangepaste bevoordeeld is tot overleving. Aan die wetenschappelijke formulering valt vandaag te twijfelen.
Deze geologische, deterministische en historische ontwikkeling, letterlijk geformuleerd in de vorm van ‘the survival of the fittest’, zorgde ervoor dat zij die de geschiedenis niet schreven –of onder de loep namen– het moesten ontgelden.
De vrouw, de arme, de arbeider of iedereen die niet tot de schriftelijke wetenschappelijke elite behoorde, kreeg het te verduren in het Westen. En zij die niet in het westerse plaatje van het schrift en de religie passen, moesten het met hun menselijkheid bekopen.
Constructie, onderscheid en discriminatie
Dankzij de hedendaagse diversificatie van de geschiedschrijvers wordt de vraag over menselijkheid (steeds) meer benaderd als een constructie dan louter als een natuurlijk gegeven. Het zit namelijk in de natuur van de mens om te produceren en te construeren. Tot op vandaag zijn degenen die de historische constructies maken nog steeds altijd degenen met de pen in hun hand. Bijgevolg zijn we ons maar beter gewaar van de (omgevings)context waaruit onze constructies vertrekken en de invloed die ze kunnen uitoefenen.
In het debat rond de dekolonisatie van de samenleving ontsnappen we ook maar moeilijk aan de fenomenen van constructie, onderscheiden of discriminatie. Het is een fenomeen dat eigen is aan de taal, de geschiedenis en de mens zelf. Andersheid rijst snel op in de vorm van het ‘wij’ en ‘zij’ of het ‘Self’ en de ‘Other.’
Daardoor lijkt ook het dekolonisatiedebat snel te hervallen in een discriminerend repertoire van ‘Wij’ en de ‘Andere.’ Nochtans is onderscheid maken een natuurlijk fenomeen. Het doet ons tot begrip komen over wat is en wat niet is of wat fout is en wat niet, namelijk het juiste.
Op die manier wordt enkel de consequentie of het doel van onderscheiden belangrijk. In het dekolonisatiedebat zou de focus moeten liggen op de context waaruit de constructies van het wij-zij-denken worden geuit en de gevolgen daarvan. Enkel dat zou ons moeten interesseren.
Afrika als reflectie
Iedere persoon die een tijdje in het buitenland of buiten zijn directe omgeving heeft vertoefd, keert zelden als dezelfde persoon terug. Reizen verbreedt je horizon en maakt deel uit van ieders leerproces. Ditzelfde leerproces is een manier waarop de Afrikaanse filosofie kan worden begrepen.
‘Hoewel veel Afrikaanse jongeren nog nooit voet hebben gezet op Afrikaanse bodem, hebben ze toch een historische relatie met Afrika.’
Hoewel (vele) Afrikaanse jongeren nog nooit voet hebben gezet op Afrikaanse bodem, omdat ze bijvoorbeeld hier geboren zijn of op jonge leeftijd (met hun ouders) zijn gemigreerd, hebben ze toch een historische relatie met Afrika. Daar valt niet aan te twijfelen.
Wanneer de lonk of interesse naar volledige zelfkennis rijst, vormt Afrika dan ook een reflectiebasis. Dat betekent dat ze ook de filosofische basis of het gedachtegoed van het continent moeten begrijpen, naast de westerse gedachtengoederen en reflexen waarmee ze hun identiteit oriënteren.
Wie van zijn vader houdt, haat daarom niet per se zijn moeder. Beiden maken deel uit van je basisidentiteit. Op dit gedachtegoed is de non-dialectische oppositie van de Afrikaanse filosofie gestoeld. Een filosofie die eenheid ziet in tegenstellingen. Het dekolonisatiedebat zou dan ook meer gebaseerd mogen zijn op die Afrikaanse filosofie.
Toen en nu
De discriminerende repertoires in het dekolonisatiedebat van vandaag zijn niet zozeer gericht op het wij-versus-zij-denken, maar op het denken in termen van ‘toen’ en ‘nu.’ Een denken dat zich automatisch in een reflectieve houding uit tussen ‘wij’ en ‘zij.’ Dat onderscheid tussen ‘wij’ en ‘jullie’ en ‘toen’ en ‘nu’ is dus een discrimerend oordeel dat gestoeld is op het onderscheid tussen het goede en slechte.
Want wie waren er toen? ‘Zij’, de schrijvers van de geschiedenis. En wie wil het nu herschrijven? ‘Wij’ –de schrijvers van de hedendaagse samenlevingsgeschiedenis: iedereen die kan spreken of schrijven, ongeacht kleur of achtergrond.
Maar omdat onderscheid is ingebouwd in onze taal uit het gesprek rond dekolonisatie zich in een taalconsternatie: niemand weet op den duur nog wat er precies aan de hand is of moet gebeuren. Daardoor wordt het echte doel soms voorbijgeschoten.
Terwijl de oproep tot dekolonisatie zich richt tot het begrijpen van symbolen en constructies die andersheid tot ongelijkheid, ongelijktijdigheid of achtergesteldheid reduceren. Dingen die bijvoorbeeld in musea te bewonderen vallen. Die eeuwigdurende of vanzelfsprekende, maar valse notie van andersheid wordt vandaag in het licht van de herontdekking, herwaardering en herhumanisering van de (Afrikaanse) filosofie gehouden.
Men is niet enkel Belg, westerling, maar ook (bijvoorbeeld) Congolees en Afrikaan. En in het licht van globalisatie ook wereldburger en -gewoon- mens. Als het gesprek rond de dekolonisatie van de samenleving gericht is tot de herwaardering van de Afrikaanse mens, moet het debat de postmoderne dialectische tegenstelling van louter wij-zij, goed-slecht, zwart-wit overstijgen.
De Afrikaanse filosofie is niet gebaseerd op die dialectische tegenstelling, maar is eerder gericht op het streven naar rechtvaardigheid en het goede. Het dekolonisatiegesprek moet zich dus ook richten tot het onderscheid willen maken tussen goedheid en slechtheid – om vervolgens het goede te kiezen. En niet wat slecht is, goed te maken en wat goed is, slecht te maken. Als we geen onderscheid kunnen maken tussen goed en kwaad, stoppen we best meteen met spreken en schrijven.
Ubuntu - Ik ben, omdat wij zijn
Het dekolonisatievraagstuk richt zich met andere woorden tot de vanzelfsprekendheid der dingen om ze vervolgens in vraag te stellen. Het aankaarten van evidenties moet ons in staat stellen geproblematiseerde fenomenen beter te begrijpen, om zo tot een herhumanisering van de mens, en specifieker de Afrikaanse mens in het Westen, te komen.
Het gesprek over de dekolonisatie van de samenleving moet zich bijgevolg weerspiegelen in de Afrikaanse filosofie van onderscheid en gelijktijdigheid of het complementair denken. Of zoals de filosofie van Ubuntu het mooi verwoordt: “Ik ben, omdat wij zijn.”
‘In het systeem dat (historisch) gestoeld was op onderscheid, berekenbaarheid, of het best uitgedrukt in de logica van survival of the fittest, worden geslacht, achtergrond, kleur of religie al snel middelen ter discriminatie en exploitatie’
Want hoezeer we de geschiedenis ook kennen, we leven altijd in het nu. En als er ‘nu’ een probleem is, moeten we daarover spreken en indien nodig debatteren. Dit is het centrale aandachtspunt van het gesprek tot de dekolonisatie in het Westen.
Hoewel we in het nu leven, is het heden ook een weerspiegeling van het verleden. Een verleden dat maar al te graag wordt weggemoffeld of gebanaliseerd. Maar hoe vormt het heden een obstakel voor de toekomst, voor de verdere ontwikkeling van de gediversifieerde samenleving?
Deze vraag kunnen we enkel beantwoorden als we de hedendaagse, op kapitaal gerichte samenleving begrijpen. Want hoewel abstract geld of kapitaal geen kleur kent, bekent het systeem dat is gericht op geld en onderscheid wél kleur. Daar staat de logica of het gedachtegoed in dienst van zij die niets hebben, maar beter vechten voor hetgeen ze willen.
Enkel wanneer mensen zich inspannen of hun prestatie (kunnen) aantonen, worden ze waardevol. Dus wie niet vecht, zich inspant, aanpast of presteert, zal ongehoord blijven of erger nog, uit de boot vallen.
Maar als waarde en waardering van de mens gestoeld is op andersheid of specifiek op kleur, dan moet kleur, kleur bekennen. Want wit(heid) is net zoals andere kleuren ook een kleur en geen teken van een evolutionair menselijk of cultureel voordeel.
In het systeem dat (historisch) gestoeld was op onderscheid, berekenbaarheid, of het best uitgedrukt in de logica van ‘survival of the fittest’, worden geslacht, achtergrond, kleur of religie al snel middelen ter discriminatie en exploitatie. Tegelijk wordt op dezelfde manier het groepsdenken, identity politics of het wij-versus-zij-denken het voornaamste instrument voor emancipatie van de onderdrukten.
Want de emancipatie van àlle onderdrukte groepen zal pas aanbreken wanneer ze elkaar serieus leren nemen. Hun exploitatie zal in stand blijven door hun eigen onderscheid en onverschilligheid ten aanzien van elkaar. Eendracht is dus altijd de boodschap van het verzet, anders is het doel al bij voorbaat verloren.
Herhumanisering van alle onderdrukten
Het verzet, of de oproep tot dekolonisatie, is een oproep tegen de vanzelfsprekendheid van het heden en elk obstakel dat in de weg staat voor de herhumanisering van de Afrikaanse persoonlijkheid en waarde. De angst of het sluipende gevoel van uitsluiting die in het wij-zij-denken voorkomt, is dus geen vorm of uiting van negatieve discriminatie, maar een vraag naar de herhumanisering van de Afrikaanse mens in het Westen.
Het is een uiting van een Afrikaanse, westerse en wereldbugerlijke identiteit. Waarmee ineens ook de hoop wordt geuit voor de herhumanisering van alle andere, schriftelijke en historische, onderdrukten.
Want dat is het ware doel van dekolonisatie. Een dekolonisatie die andersheid of het denken in termen van ‘toen’ en ‘nu’ en het ‘wij’ en ‘zij’ niet kan uitsluiten, maar daarvan gebruik maakt om naar het ‘wij allen’ te navigeren en te omsluiten voor gezamelijke vooruitgang. Op die manier is het ook een oefening tot reflectie voor alle andere vormen van onderdrukking en onjuiste bias die door dit samenlevingssysteem in stand worden gehouden.
Ik ben, omdat wij zijn.