'Des serpents Déloyaux'
In oktober 1996 brak in Oost-Zaïre/Democratische Republiek Congo (DRC) een conflict uit dat niet alleen het begin van een nieuwe fase in de Zaïrese geschiedenis betekende, maar tegelijk verregaande regionale gevolgen had.
1. Inleiding
Zes maanden later deed de Democratische Alliantie voor de Bevrijding van Congo onder leiding van Laurent-Désiré Kabila haar intrede in de straten van Kinshasa, waarmee een einde kwam aan het Mobutu-tijdperk. Het gemak waarmee dit gebeurt is niet het gevolg van de sterkte of de buitenlandse steun die Kabila geniet, maar van de zwakte van het vorige regime, dat niet alleen de staat, maar ook de Zaïrese samenleving zelf in een verregaande staat van ontbinding had gebracht.
Dat het conflict juist in het oostelijke deel van Zaïre/DRC is losgebarsten, kan moeilijk als een verrassing worden gezien. Toenemende demografische druk, economische onderontwikkeling en ongelijke verdeling van landbouwgronden werden er gekoppeld aan geïnstitutionaliseerde politieke marginalisatie en uitsluiting van grote delen van de bevolking.
De situatie van groeiende schaarste en onveiligheid werd in 1994 nog verscherpt door de komst van meer dan een miljoen Hutu-vluchtelingen uit buurland Rwanda. En toch kan geen van deze redenen als directe oorzaak van het recente conflict worden aangeduid. Dit conflict is veeleer het gevolg van de rol die lokale politieke elites in deze omstandigheden hebben gespeeld. De context van crisis en uitsluiting werd gekoppeld aan een exclusieve politieke agenda ten voordele van de eigen (etnische) gemeenschap, die in toenemende mate werd gemobiliseerd tegen een zgn. ‘externe’ bedreiging.
Deze bijdrage wil niet zoeken naar algemene verklaringen voor dit zoveelste conflict in de regio van de Grote Meren noch speculeren over mogelijke toekomstperspectieven. Wel wil ze nagaan wat de huidige crisis vertelt over de positie van de belangrijkste minderheid in Oost-Zaïre/DRC, de Banyarwanda, en hoe het huidige conflict een weerslag heeft gehad op haar positie. Door na te gaan wat de invloed is van een falend politiek systeem, een groeiende schaarste en crisis op deze minderheid zelf, op de houding van andere gemeenschappen en op het beleid van de overheid t.o.v. deze populatie, wil deze studie bijdragen tot een antwoord op de vraag wat in dergelijke omstandigheden het criterium minderheid zelf betekent.
Dergelijk uitgangspunt roept onmiddellijk enkele bijkomende vragen op waarop deze bijdrage allicht geen eensluidend antwoord zal kunnen formuleren. In hoeverre dreigt in een crisissituatie dit criterium door andere populaties als argument te worden gebruikt of misbruikt ten voordele van de eigen belangen en tot uitsluiting van deze minderheid ? In welke mate levert dit criterium, dat enkel de toekenning van beperkte collectieve rechten toelaat, het politieke argument tot beperkte mogelijkheden van integratie? En uiteindelijk, in welke mate legt dit criterium, in een sterk gepolitiseerde samenleving, een hypotheek op het zoeken naar duurzame samenlevingsvormen?
2. De Banyarwanda als minderheid: een collectieve identiteit?
Zowel Noord- als Zuid-Kivu worden gekenmerkt door een zeer verscheiden sociaal landschap. Naast een aantal autochtone bevolkingsgroepen (Nande, Hunde, Nyanga, Bashi, Tembo,…) leeft in deze regio een grote groep migranten en vluchtelingen van Rwandese origine. Hoewel deze algemeen wordt aangeduid met de term ‘Banyarwanda’ (‘zij die afkomstig zijn uit Rwanda’), is deze benaming misleidend.
Een kort historisch overzicht toont aan dat deze minderheid geen coherente sociale eenheid vormt maar bestaat uit verschillende populaties, waarvan de aanwezigheid in Kivu het resultaat is van grenswijzigingen, economische migraties en vluchtelingenstromen. Schattingen over de eerste migraties gaan terug tot de zestiende eeuw. Vast staat dat zich in Zuid-Kivu op het einde van de achttiende eeuw een aantal Banyarwanda van Tutsi-origine vestigden die op de vlucht waren voor de groeiende repressie binnen het toenmalige Rwandese koninkrijk. De aanwezigheid van een tweede populatie Banyarwanda is het gevolg van de kolonisatie. In de eerste plaats had de artificiële vastlegging van de koloniale grenzen tussen Rwanda en Belgisch Congo tijdens de Conventie van Brussel in 1910, tot gevolg dat verschillende regio’s die voordien deel uitmaakten van het prekoloniale Rwandese koninkrijk, vanaf dan deel werden van Belgisch Congo. Belangrijker zijn de arbeidsmigraties. Hoewel door toenemende mijnbouwactiviteiten in Oost-Congo reeds tijdens de Eerste Wereldoorlog sprake was van arbeidsmigraties, is vooral een actief migratiebeleid (de zgn. Mission d’immigration des Banyarwanda) door de Belgische koloniale administratie tussen 1937 en 1955 verantwoordelijk voor de transplantatie naar Oost-Congo van een groot aantal Rwandezen, die voornamelijk van Hutu-oorsprong zijn. Dit beleid, dat zich spiegelde aan een gelijkaardige politiek die door de Britten elders in de regio werd gevoerd, werd ingegeven door de behoefte aan arbeidskrachten op landbouwplantages in de zeer vruchtbare streek rond Masisi en Rutshuru en door pogingen om de demografische druk in het overbevolkte en door chronische hongersnoden geteisterde Rwanda-Urundi te verlichten. Geschat wordt dat vóór de onafhankelijkheid op deze manier meer dan 200.000 Rwandezen naar Congo werden overgebracht. (1) Een derde categorie Banyarwanda zijn vluchtelingen, meestal van Tutsi-origine, die tussen 1959 en 1963 Rwanda ontvluchtten als gevolg van de Hutu-revolutie en het hierop volgend politiek geweld. Hun aantal wordt geschat op 30 tot 50.000. Tenslotte is er de illegale immigratie, die mogelijk gemaakt werd door een gebrekkige grenscontrole en falende Zaïrese administratie.
Hoewel vandaag deze Banyarwanda in Noord-Kivu ongeveer de helft van de totale bevolking vertegenwoordigen en in Zuid-Kivu een belangrijke minderheid vormen, toch kunnen ze niet als een homogene groep beschouwd worden. Niet alleen bestaat een sterke economische competitie tussen Hutu- en Tutsi-Banyarwanda, maar vormen ook deze componenten zelf geen homogene sociale entiteiten. De onderlinge verschillen werden bijvoorbeeld in 1994 duidelijk met de komst van meer dan 1 miljoen Rwandese Hutu-vluchtelingen en leden van de Interahamwe-milities na de machtsovername door het Rwandees Patriottisch Front. De aanwezigheid van deze vluchtelingen wakkerde niet alleen de tegenstellingen aan tussen de Banyarwanda en de autochtone bevolkingsgroepen, maar ook deze binnen de Banyarwanda zelf. Zoals uit het vervolg blijkt, is het bestaan van de Banyarwanda als groep veeleer het resultaat van de houding van de andere bevolkingsgroepen en van de Zaïrese overheid. Wat de mogelijkheden betreft op zowel sociale als op politieke integratie, wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende Banyarwanda-populaties noch rekening gehouden met de verschillende historische en sociale achtergronden.
3. Een kwetsbaar sociaal evenwicht en beperkte politieke rechten
Ondanks de grote verscheidenheid heeft gedurende lange tijd binnen het zeer heterogene etnopolitieke landschap in Kivu een zekere vorm van sociaal evenwicht bestaan. Dit was in de eerste plaats het gevolg van de flexibiliteit van lokale systemen van landeigendom, die Banyarwanda toegang verschaften tot landbouwgronden en graasland. Omdat grond in deze regio de belangrijkste productiefactor vormt, zijn grondsystemen niet alleen de basis maar tegelijk de uitdrukking van de sociale identiteit en van de onderlinge relaties. De bestaande gewoonterechterlijke grondregels leggen de aard van de sociale relaties vast. De gronden zijn collectieve eigendom, waartoe ieder individu binnen een gemeenschap, onder een aantal vastgelegde voorwaarden en de verplichting tot het leveren van een tegenprestatie, door zijn lidmaatschap toegang heeft. Hoewel mede door dit systeem van landeigendom de sociale en economische integratie van de Banyarwanda werd vergemakkelijkt, werden de integratiemogelijkheden onmiddellijk beperkt en gekoppeld aan het aanvaarden van de autoriteit van de lokale (autochtone) chef. Volgens deze chefs betekende de aankomst van nieuwe migranten in de eerste plaats een nieuwe bron van inkomsten en kon van integratie enkel op individuele basis sprake zijn.
Het deportatiebeleid vanaf de jaren twintig en de invoering van het individueel eigendomsrecht door de Belgische koloniale overheid had een grote invloed op dit traditionele grondrechtensysteem. Door hun grote aantal slaagden deze nieuwe stromen Banyarwanda-migranten erin, controle over belangrijke delen van de beschikbare landbouwgronden te verwerven en in bepaalde gebieden zelfs hun eigen systeem van landeigendom en autonome administratieve autoriteit te vestigen. De invoering van het individuele eigendomsrecht, die het mogelijk maakte aan het traditionele systeem van landeigendom te ontsnappen, liet toe hun positie verder te versterken. Door het bestaan van dit dubbel eigendomsysteem (traditioneel en collectief versus individueel) werd het mogelijk aan de macht van de lokale chefs te ontsnappen, die zich hoe langer hoe meer in hun positie bedreigd voelden door deze ‘externe’ aanwezigheid.
Als resultaat slaagden Banyarwanda-populaties erin een belangrijke economische positie te verwerven. Deze stond echter in schril contrast met hun politieke positie. Het politieke statuut van de Banyarwanda is het onderwerp van een langdurige polemiek die een concrete vorm heeft gekregen rond het nationaliteitsvraagstuk. Bij de onafhankelijkheid van Congo in 1960 werd de koloniale bepaling bevestigd dat iedereen die minstens 10 jaar in Kivu verbleef, politieke rechten bezat. Reeds in 1964 werd hieraan een voorwaarde toegevoegd: de Congolese nationaliteit ‘est attribuée, à la date du 30 juin 1960, à toute personne dont un des ascendants est ou a été membre d’une tribu ou d’une partie de tribu, établie sur le
Na de machtsovername door Mobutu kenden de relaties tussen het politieke centrum en de ‘territoire du Congo avant le 18 octobre 1908’ (2) Banyarwanda een zeer ambigu karakter. Gedurende lange tijd werd de economische ontwikkeling van vooral Tutsi-Banyarwanda sterk aangemoedigd en werd hen de toegang tot belangrijke politieke posities geboden. De motivatie hiertoe was dubbel: enerzijds betekenden zij, vanwege hun zwakke en onduidelijke politieke positie, geen enkel gevaar voor het regime, anderzijds paste deze steun in een strategie die erop gericht was de oppositiekrachten tegen het regime, die vooral in Kivu sterk aanwezig waren, te neutraliseren. Het wettelijke statuut van de Banyarwanda bleef echter onduidelijk. Hoewel hen in 19 71 de Zaïrese nationaliteit werd toegekend, bleef dit een individueel recht dat bovendien inhield dat Hutu-Banyarwanda hun Rwandese nationaliteit, en Tutsi-vluchtelingen hun statuut van vluchteling moesten opgeven. Een jaar later werd de Banyarwanda toch het collectieve recht op staatsburgerschap toegekend, maar in 1973 werd deze wet ongrondwettelijk verklaard. In 1980 vormde het statuut van de Banyarwanda het onderwerp van een nieuw debat, dat een jaar later zou leiden tot de nieuwe wettelijke bepaling die niet langer onderscheid maakte tussen Banyarwanda-migranten en -vluchtelingen maar erop gericht was de gehele Banyarwanda-populatie van politieke rechten uit te sluiten. In deze wet werd immers de Zaïrese nationaliteit enkel toegekend aan die Banyarwanda die konden aantonen dat hun voorouders reeds vóór 1885 in Kivu leefden.
Het falen van de Zaïrese overheid om tot een duidelijke oplossing van het nationaliteitsvraagstuk te komen, wordt algemeen beschouwd als een van de hoofdredenen voor de groeiende spanningen die vanaf het begin van de jaren negentig op verschillende tijdstippen in Oost-Zaïre zouden uitbreken in gewelddadige conflicten. Desondanks kan dit nationaliteitsbeleid niet op zich worden beschouwd maar moet het worden begrepen in het bredere kader van politieke en economische competitie binnen een context van groeiende schaarste. Door de externe achtergrond van de belangrijkste opponenten (de aanwezigheid van de Banyarwanda is grotendeels het resultaat van migratie- en vluchtelingenstromen), diende de Zaïrese nationaliteit hierbij als ideaal criterium. Ze maakte het lokale (autochtone) elites mogelijk een grens te trekken tussen de eigen groep en de bedreiger van de eigen positie. Hierdoor kon een exclusiviteitscriterium aan de bestaande politieke en economische rechten worden toegekend. Maar ook de Zaïrese overheid zelf maakte zelden een onderscheid tussen de verschillende Banyarawandapopulaties. Hoewel ook zij deze populaties als één groep beschouwde, heeft dit nooit geleid tot een benadering ervan als minderheid en werden eventuele rechten steeds op individuele basis toegekend.
Dat het bestaan van de Banyarwanda als groep het resultaat was van een externe etikettering, wordt ook duidelijk vanaf het midden van de jaren tachtig. Zowel als gevolg van interne als externe factoren ontstond een proces van toenemende politisering waarbinnen de onderlinge verschillen binnen de Banyarwanda steeds sterker werden geuit. Het bestaan van de Banyamulenge vormt hiervan een perfecte illustratie. Door een herschrijving van de eigen geschiedenis en een naamsverandering (waaruit iedere verwijzing naar Rwanda werd verwijderd en verwezen werd naar hun territoriale achtergrond Mulenge, waar ze zich vanaf het begin van de negentiende eeuw hadden gevestigd), hebben in Zuid-Kivu Tutsi-gemeenschappen reeds in de jaren zeventig gepoogd zich een identiteit van autochtone Zaïrezen aan te meten. Zonder resultaat, want hun Zaïrese identiteit bleef betwist door andere delen van de samenleving. Als conclusie dient dan ook gesteld te worden dat, hoewel de nationaliteitswetgeving een belangrijk element was voor een mogelijke creatie van een Banyarwanda-bewustzijn, de vijandigheid bij de rest van de bevolking het enige bindende element vormde.
4. Kroniek van een aangekondigd conflict
Een groeiende economische, ecologische en politieke crisis heeft begin jaren negentig tot stijgende sociale spanningen en tot een hevige politieke strijd geleid die op geregelde tijdstippen is uitgemond in een spiraal van (etnisch) geweld. Doordat algemene gevoelens van onveiligheid en onzekerheid door lokale elites werden uitgebuit en in etnische termen vertaald, kreeg deze strijd zeer snel een etnisch karakter. Het nationaliteitsrecht moest hierbij dienen als voornaamste criterium. Tegen een algemene achtergrond van crisis, kunnen twee elementen worden aangeduid die uiteindelijk hebben geleid tot de uitbarsting van een gewelddadig conflict. In de eerste plaats heeft het democratiseringsproces vanaf 1990 in Oost-Zaïre/DRC tot een intense politieke competitie geleid, die vervolgens in 1994 door de komst van honderdduizenden Rwandese vluchtelingen werd doorkruist. Het ligt niet in onze bedoeling een algemeen en gedetailleerd overzicht te geven van de evolutie van dit conflict. Veeleer zal in het vervolg nagegaan worden wat de invloed ervan is op de positie van de Banyarwanda-gemeenschappen.
4.1. Een diepe politieke, economische en ecologische crisis
Elders werd de groeiende politieke crisis in Zaïre uitgebreid behandeld (zie literatuurlijst). Een diepe interne legitimiteitscrisis was niet enkel het gevolg van het wegvallen van de externe steun na het einde van de Koude Oorlog, maar vooral van de aard van het systeem zelf. Door zijn neopatrimoniale karakter was de Zaïrese staat verworden tot een geheel van (etnische) patronagenetwerken die de voornaamste toegangspoorten tot politieke en dus economische macht vormden. Onder dergelijke omstandigheden van economische roofbouw was iedere ontwikkeling uitgesloten. Dertig jaar wanbeleid en zelfvernietiging resulteerden niet alleen in een sluipende ontwaarding van de staat, maar ook in een progressieve ontbinding van de samenleving. Het bracht grote delen van de samenleving in een positie van extreme armoede en, als gevolg van voortdurende plundering en intimidatie door het Zaïrese leger, in een situatie van groeiende onveiligheid.
Deze politieke en sociale crisis viel in Kivu samen met een toenemende demografische druk. Een extreme demografische groei heeft niet alleen in Rwanda en Burundi, maar ook in Oost-Zaïre/DRC geleid tot een stijgende druk op het leefmilieu en op de bestaande landverdelingssystemen. De land-tot-man verhouding vertoont in Kivu een voortdurende daling (3) die volgens Tsongo te wijten is aan een combinatie van drie factoren: een zeer hoog geboortecijfer, een concentratie van het grootste gedeelte van de bevolking in rurale gebieden en een falende omschakeling van de rurale bevolking naar andere sectoren van de regionale economie. De negatieve gevolgen hiervan werden nog aangewakkerd door een falende overheid, die er niet in slaagde een beleid van gelijkwaardige herverdeling door te voeren maar de schaarser wordende hoeveelheid land zag als een middel om bestaande patronagenetwerken in stand te houden. Door deze demografische druk werd niet alleen de positie van de lokale chefs in vraag gesteld en het landverdelingssysteem steeds verder geïndividualiseerd, maar kwam het bestaande sociale evenwicht zelf ernstig in gevaar. In beide Kivu-provincies resulteerde het gebrek aan economische alternatieven in een groeiende economische competitie en in landconflicten die steeds sterker in etnische termen uitgedrukt werden, met de nationaliteitsrechten als belangrijkste criterium.
4.2. Politisering van etnische identiteit, etnisering van de politieke strijd
Deze diepe crisis vormt, samen met een falend nationaliteitsbeleid de achtergrond waartegen zich in het begin van de jaren negentig in Kivu uiteindelijk een intense politieke strijd zou ontwikkelen met een politisering van etnische identiteiten als voornaamste kenmerk. De directe aanleiding hiertoe vormde het democratiseringsproces dat begin 1990 door president Mobutu werd aangekondigd. De oprichting van een Nationale Soevereine Conferentie, die aan deze democratisering vorm moest geven en waarbinnen alle regio’s en alle belangrijke sociale en politieke krachten vertegenwoordigd dienden te worden, gaf in Kivu aanleiding tot een intens debat. Lokale politieke elites vertaalden, in een poging om hun bestaande positie te beschermen en zich van een achterban te verzekeren, politieke knelpunten steeds meer in etnische termen. Het nationaliteitscriterium diende in de eerste plaats als legitimering voor de uitsluiting van de Banyarwanda van deelname aan de conferentie. Daarenboven werden gevoelens van politieke dreiging en economische schaarste gekoppeld aan de positie van de eigen etnische groep, die in toenemende mate bedreigd werd door de aanwezigheid en het optreden van deze ‘vreemde (Rwandese) elementen’. Net voor zijn aanstelling stelde de vice-gouverneur van Noord-Kivu bv. dat ‘le Rwanda n’a qu’à accepter le retour de ses ressortissants au lieu de les laisser errer à travers le monde comme des Palestiniens. L’histoire a démontré que les Tutsis, avides de pouvoir, sont toujours déstabilisateurs. Ils cherchent par tous les moyens à renverser l’autorité établie (…) La population de la zone de Walikale m’a élu député pour éviter que la zone ne soit envahie par les Tutsis….’
Tijdens de bijeenkomsten van de Nationale Soevereine Conferentie werd door de vertegenwoordigers van Noord-Kivu de ‘uitbuiting van hun provincie’ door zogenaamde Rwandezen en de aanwezigheid van Rwandese economische vluchtelingen in Oost-Zaïre aangeklaagd. Maar ook in Kivu zelf werd een steeds intenser debat gevoerd en raakten etnische gemeenschappen verder gepolitiseerd. De oprichting en toenemende activiteit van etnische mutualiteiten en milities illustreren dit proces. Wanneer bijvoorbeeld in 1992 de Nationale Conferentie de nationaliteitswet van 1981 bevestigt, wordt dit door de door Hutu-Banyarwanda gevormde organisatie Magrivi (Mutuelle Agricole de Virunga) geïnterpreteerd als de zoveelste poging tot discriminatie, wat resulteert in een oproep tot haar leden om niet langer de politieke autoriteit van de lokale chefs te erkennen.
Het democratiseringsproces heeft in Kivu niet alleen geleid tot een intense politieke strijd tussen lokale politici en leden van de zgn. civiele samenleving die in toenemende mate in etnische termen werd gevoerd, maar is uiteindelijk geëscaleerd tot een gewelddadig conflict met de Banyarwanda als voornaamste doelwit. Door toedoen van de lokale elites werden etnische gemeenschappen voortdurend politiek gemanipuleerd, waardoor gevoelens van collectieve politieke en economische bedreiging werden aangewakkerd. Voor de autochtone bevolkingsgroepen als de Hunde en Nyanga, die een steeds kleinere minderheid vormden ten voordele van de Banyarwanda en wier controle over landbouwgronden in gevaar kwam, ging het om economische overleving. Voor de Banyarwanda-gemeenschappen ging het om het voorkomen van een verdere en totale politieke uitsluiting.
Verschillende redenen liggen aan de basis van een verdere verscherping van deze tegenstellingen vanaf 1994. In de eerste plaats waren er de directe en indirecte gevolgen van de Rwandese genocide en burgeroorlog. Niet alleen was er de invloed van het Rwandese conflict op de relaties tussen de verschillende Banyarwanda-populaties. De komst van meer dan 1 miljoen Hutu-vluchtelingen (onder hen delen van het oude Rwandese leger en interahamwe-milities) in juli 1994 betekende een bijkomende druk op het zeer kwetsbare ecologische evenwicht en leidde binnen de Banyarwanda tot het ontstaan van een zeer rigide tegenstelling tussen Hutu- en Tutsi-populaties. De percepties die Banyarwanda-gemeenschappen van elkaar hadden, werden aangepast aan de Rwandese context. Ook de sociale positie die ieder van deze bevolkingsgroepen voor zichzelf in Oost-Zaïre zag, onderging drastische wijzigingen. De scherpe Rwandese politieke tegenstelling Hutu-Tutsi bracht lokale Hutu- en Tutsi-gemeenschappen in tegengestelde kampen. De aanwezigheid van honderdduizenden vluchtelingen, die in Kivu hun strijd tegen de Tutsi-populaties wilden voortzetten, zorgde op deze manier voor een (verdere) radicalisering van de lokale Hutu-elites. Ook op de autochtone bevolkingsgroepen had de aanwezigheid van deze nieuwe vluchtelingen een verregaande invloed. Als gevolg van hun verdere marginalisering werden anti-Banyarwanda gevoelens aangewakkerd en werd gezocht naar nieuwe allianties die zich in toenemende mate keerden tegen de Tutsi-Banyarwanda.
Naast de invloed van het Rwandese conflict, kunnen andere redenen voor de aanwakkering van nieuwe sociale spanningen worden genoemd. Niet alleen zorgde de aanwezigheid van de interahamwe en van het oude Rwandese leger voor een stijgende militarisering van de regio, maar er moet ook gewezen worden op de groeiende rol van het Zaïrese leger, waarvan de getalsterkte in Kivu vanaf eind 1994 aanzienlijk toenam. Vanwege zijn gebrek aan discipline en aan inkomsten was het de oorzaak van een toenemende onveiligheid. Het Zaïrese leger keert zich in toenemende mate tegen de lokale bevolking en neemt zelfs de Hutu-vluchtelingenkampen in bescherming. Het falen van het Mobutu-regime om tot een duurzame oplossing van het nationaliteitenvraagstuk en tot de verdeling van de landbouwgronden te komen, ligt eveneens aan de basis van nieuwe spanningen. Hoewel een eerste grote uitbarsting van geweld in 1993 in Noord-Kivu tot duizenden doden en tienduizenden interne vluchtelingen heeft geleid, was de houding van Kinshasa er vooral een van onwil en negatieve betrokkenheid. Etnische spanningen worden vanuit de hoofdstad verder aangewakkerd als deel van een strategie ter neutralisering van de bestaande lokale oppositie. De steun aan de vluchtelingen kan dan weer verklaard worden als een poging om het nieuwe Rwandese regime te destabiliseren.
De Banyarwanda als geheel vormen vanaf 1994 niet langer het voornaamste doelwit van de politieke strijd. Zoals gesteld, worden de interne verschillen door de nieuwe vluchtelingenstromen meer uitgesproken. De Hoge Raad voor de Republiek (HCR - de opvolger van de Nationale Soevereine Conferentie) richt zich eerst tegen de nieuwe stroom vluchtelingen en stelt dat de Banyarwanda ‘ne se sont jamais libérés de leur rêve de conquérir par les armes la partie est du Zaïre (…) pour la création d’une ‘République des Volcans’. Leurs visées se concrétisent davantage lorsque les Hutu soutiennent qu’ils sont chez eux quand ils se trouvent au Nord- et au Sud-Kivu, même en tant que réfugiés.’ Later verklaart de HCR zelfs dat ‘l’annulation de tout acte de vente, d’acquisition ou d’attribution de titres fonciers ou immobiliers au bénéfice des immigrés et transplantés ayant acquis frauduleusement la nationalité zaïroise, ainsi que l’annulation de tout acte de nomination de réfugiés et immigrés rwandais ou burundais dans les fonctions publiques’ vereist was. Deze verklaringen moeten gezien worden als het definitieve signaal tot politieke en economische uitsluiting van de Banyarwanda-gemeenschappen.
Op lokaal vlak worden, vanwege hun belangrijke economische positie en controle over grote delen van de landbouwgronden, voornamelijk Tutsi-Banyarwanda in toenemende mate geviseerd en is er zelfs sprake van een alliantie tussen interahamwe, lokale Hutu-elites en autochtone elites. Doelstelling was de verdrijving van deze Tutsi, die verantwoordelijk werden geacht voor de massale aanwezigheid van Rwandese Hutu die op de vlucht waren voor het nieuwe ‘Rwandese Tutsi-regime’ en voor de destabilisering van de regio. Maar ook tussen autochtone bevolkingsgroepen en Hutu-vluchtelingen, op zoek naar landbouwgronden en naar een permanente verblijfplaats, groeien de spanningen. In een eerste fase uit zich het conflict in een campagne van negatieve beeldvorming en in een oproep tot inbeslagname van alle Tutsi-eigendommen door de lokale overheden. De aanwezigheid van lokale en Rwandese milities maakt in 1995 een gewelddadige escalatie onvermijdelijk. Nadat in Noord-Kivu de Tutsi-Banyarwanda zijn verdreven (een lokale campagne die op officiële steun kon rekenen), verplaatst zich het conflict naar Zuid-Kivu. Ook hier voltrekt zich hetzelfde scenario, met de Banyamulenge als doelwit. Na een proces van negatieve beeldvorming door lokale elites, wordt in september 1996 de bevolking opgeroepen ‘zich te ontdoen van de binnendringende slangen’ en de Banyamulenge te verdrijven. In tegenstelling tot de Tutsi-Banyarwanda in Noord-Kivu, bewapenen deze Banyamulenge zich, hierin gesteund door buurlanden Rwanda en Oeganda. Het is de aanloop tot een bundeling van objectieven en krachten, die eind 1996 uiteindelijk aan de basis zou liggen van de vorming van de Alliantie van Krachten voor Democratie en de Bevrijding van Congo-Zaïre’ en de Zaïrese burgeroorlog.
5. Besluit
Het huidige conflict in Oost-Zaïre/DRC illustreert in welke mate het criterium minderheid een toenemende economische en politieke marginalisering van een belangrijk deel van de bevolking kan legitimeren in een situatie van groeiende economische schaarste, demografische druk en politieke crisis.
Het bestaan van de Banyarwanda-minderheid in Kivu is in de eerste plaats het resultaat van een externe etikettering: hoewel inwoners met een Rwandese achtergrond in Kivu reeds door de kolonisator als Banyarwanda werden aangeduid (hiermee verwijzend naar hun externe achtergrond), werd ook na de onafhankelijkheid geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende populaties binnen dit deel van de bevolking. Het benadrukken van de externe origine liet een beperkte en gecontroleerde integratie van de Banyarwanda toe, met het recht op de Zaïrese nationaliteit als voornaamste instrument. Dit instrument maakte het mogelijk een aantal rechten enkel aan de autochtone bevolking voor te behouden maar vooral een politiek machtsmonopolie te beschermen. Door hun aantal (de Banyarwanda maken bv. meer dan de helft van de bevolking uit in Noord-Kivu) zou het recht op de Zaïrese nationaliteit dit monopolie immers volledig tenietdoen. Niet alleen de vraag over de toekenning van de nationaliteit zelf, maar de positie tegenover de Banyarwanda-populaties in zijn geheel, was m.a.w. enkel het gevolg van een dieperliggende strijd om politieke macht en om de bescherming van economische posities. Enkel in periodes van crisis en verkiezingen werd immers het politieke statuut van de Banyarwanda betwist.
De groeiende sociale spanningen en de politieke strijd als gevolg van een toenemende economische, ecologische en politieke crisis hebben zich begin jaren negentig tegen deze Banyarwanda gericht. Deze situatie werd mee in de hand gewerkt door het falen van het Zaïrese politieke systeem. Nooit werden pogingen gedaan om het probleem van landverdeling en het voortsluimerende nationaliteitsvraagstuk op te lossen. Meer zelfs, nergens werd gestreefd naar een beleid dat zocht naar sociale cohesie en politieke participatie; integendeel, sociale spanningen werden aangewakkerd. Dit alles heeft enkel de weg vrijgemaakt voor politieke actoren die de algemene gevoelens van onveiligheid en onzekerheid in etnische termen vertaalden in de hoop zich op deze manier van een brede achterban te kunnen voorzien. De aanwezigheid van een duidelijk aanwijsbare minderheid heeft dit proces aanzienlijk vergemakkelijkt. Als resultaat is Oost-Zaïre/DRC vandaag een omgeving van enorme politisering van etnische verschillen; alle problemen worden in etnische en dus exclusieve termen vertaald.
Dit brengt ons uiteindelijk tot de centrale discussie van dit Noord-Zuid Cahier. Het voorbeeld van de Banyarwanda in Oost-Zaïre/DRC toont aan waartoe een minderhedenbeleid in omstandigheden van extreme economische en sociale druk kan leiden. Het beperken van de integratie van deze Banyarwanda was zowel vanuit het politieke centrum als op lokaal vlak een doelbewuste strategie, die werd gemotiveerd door de externe achtergrond van deze populaties. Deze strategie motiveerde later de acties tegen dit deel van de bevolking. Dit voorbeeld roept dan ook talloze vragen op over de zin van een minderhedenbeleid. Het weze duidelijk dat de bescherming van een deel van de bevolking als minderheid enkel wenselijk is wanneer dit gekoppeld wordt aan een beleid van volwaardige integratie. Zoniet vormt dit criterium, bv. in veranderende omstandigheden, een legitiem instrument tot uitsluiting van een deel van de bevolking.
Literatuurlijst:
BRAECKMAN, Colette, Terreur Africaine. Burundi, Rwanda, Zaïre: les racines de la violence, Fayard, 1996.
MACGAFFEY, J., The Real Economy of Zaïre, London, Philadelphia, James Currey, University of Pensylvania Press, 1991.
REYNTJENS, Filip & MARYSSE, Stefaan (reds.), Conflits au Kivu: antécédents et enjeux, Antwerpen, 1996.
SCHARZBERG, Michael G., The Dialectics of Oppression in Zaire, Indiana University Press, Bloomington,
TSONGO, Mafikiri, Mouvements de population, accès à la terre et question de la nationalité au Kivu, in: Paul Mathieu, Pierre-Joseph Laurent en Jean-Claude Willame, Démocratie, enjeux fonciers et pratiques locales en Afrique, Cahiers Africains/Afrika-Studies, nr. 23-24, 1996.
WILLAME, Jean-Claude, Banyarwanda et Banyamulenge. Violences ethniques et gestion de l’identitaire au Kivu, Cahiers Africains/Afrika-Studies, nr. 25, 1997.
YOUNG, Crawford, The Shattered Illusion of the Integral State, in: Journal of Modern African Studies, vol. 32, nr. 2, juni 1994, pp. 247-264.
YOUNG, Y. en T. TURNER, The Rise and Decline of the Zaïrian State, Madison, University of Winconsin Press, 1985.
Noten:
1. Over dit aantal bestaat enige discussie. Wij baseren ons op de gegevens van André Guichaoua, die schat dat 40.000 gezinnen, of ongeveer 200.000 mensen zich in het kader van de MIB in Kivu vestigden. Bovendien was Kivu voor vele Rwandezen niet de enige bestemming. Ongeveer 350.000 mensen emigreerden naar de streek rond Bufumbira in Oeganda.
2. aldus de grondwet van Luluaburg, artikel 6, paragraaf 2 (1964).
3. Terwijl in 1958 nog 216 are per persoon beschikbaar was, daalde dit areaal in 1984 tot 84 en in 1990 tot 81,5 are.
De auteur is verbonden als wetenschappelijke medewerker aan de Vakgroep ‘Studie van de Derde Wereld’ (Universiteit Gent).