Een voorkeursbehandeling voor allochtone schrijvers?

Een voorkeursbehandeling voor allochtone schrijvers?

De jaarlijkse Boekenbeurs staat er weer. De waarde van het boekbedrijf wordt twee weken lang uitgedrukt in m² tentoonstellingsruimte, in bezoekersaantallen, in omzet. De trots van de uitgevers -de romanschrijvers, de dichters, de publicisten- dreigen door dit kwantitatieve geweld in een kleine kamer apart gedrukt te worden. Al is er elk jaar wel een Geeraerts, een Lanoye of een Claus te vieren. In het literaire kamertje van de boekenbeurs is sinds kort ook een hoekje gereserveerd voor 'allochtone schrijvers'. Zijn de betrokkenen daar blij om? Wereldwijd verzamelde reacties.

Mustafa Stitou is niét blij. Tenminste, hij vindt het een kwalijke zaak dat er zoveel aandacht uitgaat naar het feit dat hij een Marokkaanse achtergrond heeft. Niet dat hij zich per se verzet tegen die Marokkaanse lijn in zijn leven. In 1994 publiceerde hij ‘Mijn vormen’, zijn debuutbundel, met daarin het gedicht ‘Zomaarcafé’: ‘Zomaarcafé op Rembrandtsplein: / concrete warmte, goddeloze gezelligheid / vóór elk biertje roep ik / gewoontegetrouw gewichtslooslauw / binnensmonds bismillah / ik ben de jonge Marokkaan / en zijn anderstalige gedachten.’ Nogal wat van de positieve commentaar op ‘Mijn vormen’ nam deze regels als de sleutel om ook de andere gedichten te begrijpen. Dat is nu net fout, zegt Stitou in een telefonische reactie. ‘Ik ben best bezig met de thematiek van de allochtoon in een westerse samenleving, maar ik benader de kwestie binnen mijn eigen medium en dat zijn gedichten. Daarom heb ik ‘Zomaarcafé’ opnieuw opgenomen in mijn tweede bundel en er bij wijze van commentaar ‘Zomaarcafé 98’ naast gezet: ‘Ik ben de jonge Marokkaan / en zijn anderstalige gedachten / was meer om een geheel / Stellig is mijn stijl niet: / gedachten zijn van taal / en niet van een natuurlijke.’ Kijk, mensen die geïnteresseerd zijn in poëzie zullen dan wel merken hoe ik omga met de spanning die aan het ‘allochtoon schrijver zijn’ toegeschreven wordt.’

Apartheid of extra aandacht?

De reactie van Mustafa Stitou is tekenend. Ook andere auteurs hebben er moeite mee om op etnische gronden bejubeld te worden. Yasmine Allas, de Somalische schrijfster van ‘Idil, een meisje’ houdt niet van de term ‘allochtone schrijfster’ omwille van de klank van domheid, agressie en uitkeringen die ‘allochtoon’ volgens haar heeft. Hafiz Bouazza, auteur van o.a. ‘De voeten van Abdullah’ en ‘Momo’ stelt de vraag wat fundamenteler: ‘In Nederland heeft men altijd de mond vol over integratie en multiculturaliteit, maar als het op literatuur aankomt, wil men hoognodig een scheiding aanbrengen tussen de schrijvers die in Nederland geboren zijn en de schrijvers die elders geboren zijn. De schrijvers zijn zeker geen vragende partij hiervoor. Integendeel, het zijn de Nederlandse lezers en critici die een houvast nodig hebben, die proberen een categorie te creëren, zodat ze de nieuwkomers kunnen klasseren.’

Een aparte categorie kan ook voordelen hebben. In de muziekbusiness bleek het invoeren van het etiket ‘wereldmuziek’ verantwoordelijk voor een plotse toename van de verkoop van en de interesse voor niet-westerse popmuziek. Moeten de boekenwinkels dan ook een gekleurd rek in de winkels plaatsen voor ‘allochtonenliteratuur’? Astrid H. Roemer twijfelt. ‘Apart-zetten heeft het voordeel dat je zo extra aandacht opeist en dat je een bepaalde stroming binnen een historische context kunt plaatsen. Deze strategie heeft heel veel goed gedaan voor romans die door vrouwen geschreven zijn. Ook de joodse literatuur is die weg gegaan. Misschien moeten we dus deze fase door. Over twintig jaar zullen er dan geen aparte schappen, geen aparte forums meer nodig zijn voor de zogenoemde migrantenliteratuur. Dan is die literatuur een integraal deel van de literaire werkelijkheid in Nederland en België, in heel Europa.’

Toch wil Bouazza er niet aan: ‘Ik wil niet langer deelnemen aan die discussie’, zegt hij. ‘Het heeft allemaal zoveel weg van een exotische benadering van mijn literatuur. En je wordt ook meteen beschouwd als ‘typisch’ of als woordvoerder van een gemeenschap waarvan meteen de interne verschillen en tegenstrijdigheden ontkend worden. Stel dat ‘De Avonden’ van Gerard Reve in het Arabisch vertaald wordt, moet dat dan beschouwd worden als een ‘typisch Nederlandstalig’ boek? Of is het gewoon een enorm belangrijk boek van Reve? De schrijver is een individu en er zijn zoveel verschillende literaturen als er schrijvers zijn. A.F.Th. Van der Heyden is toch ook geen Connie Palmen? Exotisme is altijd een karikatuur. Het hele kolonialisme is gebaseerd op vertekeningen die ontstaan door één element uit zijn context te lichten. Een exotisch beeld van Nederland bestaat natuurlijk ook, in Marokko. Dat gaat dan over kaas en klompen, koeien en dikke vrouwen. Ik bedoel: in zo’n mentaliteit wil je toch niet wonen?’

Leila Houari, die gedurende enkele jaren columniste was voor Wereldwijd, heeft Brussel geruild voor Parijs, maar ook daar wordt ze te vaak op haar achternaam aangesproken en te weinig op de kwaliteit van haar werk. ‘J’en ai marre d’être la bête blanche ou l’écrivain noir’, zegt ze. ‘Telkens als iemand mijn boeken of mijn werk benadert vanuit het feit dat ik een ‘vreemdelinge’ ben, trekt men een muur op rond mij. Een muur met kijkgaatjes waardoor mensen gefascineerd naar mij kijken, maar waardoor ik ook gevangen gezet word. Ik wil gewoon mijn ding doen, ik wil serieuze kansen krijgen. En ik wil mogen werken vanuit mijn eigen drijfveren -en die liggen niet in mijn verre etnische afkomst, maar in mijn revolte tegen alles wat onrecht is.’ Moses Isegawa van de succesroman ‘Abessijnse kronieken’ houdt het op de stelling dat een boek gewoon een goed boek moet zijn: ‘In Uganda lazen we alles, ongeacht de plaats van herkomst. Britse schrijvers, Amerikaanse schrijvers, Afrikaanse schrijvers: als de kwaliteit goed is, maakt de rest toch niets uit?’

Een kwestie van geven en nemen

Is er dan niets dat deze individuele auteurs bindt? Is alle geroep over hun vernieuwende bijdrage aan de Nederlandstalige literatuur enkel een slimme manier van de commerciële afdelingen om een nieuw product te verkopen? Toch niet, vinden de schrijvers. Uit de worsteling met een nieuwe taal ontstaat namelijk een nieuwe kijk, een nieuw beeld van de realiteit die zij delen met de ‘autochtonen’. ‘De taal is de eerste en de hardste muur waartegen je als migrant botst’, zegt Yasmine Allas. ‘Je moet in een ander patroon leren denken en niet proberen te vertalen wat je eigen, Somalische taal aan nuances en beelden meegaf.’ Ook Jamil Shakely, de Koerdische schrijver uit Leuven, bevestigt hoe schrijven in het Nederlands voor hem een gevecht is, maar ook een genade. ‘Mijn beperkte woordenschat in het Nederlands dwingt me dieper na te denken over elke zin, het geeft me ook de stimulans om de opbouw van die zin poëtischer en veelzeggender te maken. Daardoor geef ik iets aan de taal waarvan ik tegelijk veel krijg. De verfrissende ervaring van binnen te dringen in een vreemde taal kan je creatieve vermogens aanscherpen. Paul Van Ostaijen is toch ook niet enkel naar Berlijn gegaan om op de Alexanderplatz koffie te drinken?’ Toch blijft het een moeilijke evenwichtsoefening, dat kneden van het Nederlands tot een taal waarin ook een migrant zich thuisvoelt. Het kan immers heel snel doorslaan naar een oppervlakkig gegoochel met exotische woordjes.

Shakely vindt ook dat hij, naast een eigen taal, ook een eigen thema in te brengen heeft. ‘Ook al kunnen Vlaamse schrijvers net zo goed een verhaal vertellen met een Koerdische achtergrond, ze kunnen dat nooit doen vanuit dezelfde ervaring als ik. Of nog: ook al vertel ik volgende keer een verhaal dat in Leuven gesitueerd is, dan nog zal mijn ervaring van oorlog en verzet op de achtergrond weerklinken. Ik bekijk de Belgische realiteit tenslotte met verwondering, terwijl schrijvers die hier geboren zijn niét opkijken van de vrijheid die ze hebben of van de afwezigheid van politiecontroles na zonsondergang.’ Hafid Bouazza ziet dat anders: ‘Welke zijn onze thema’s? Toch ook liefde, dood, schuld; allemaal thema’s die de hele wereldliteratuur beheersen.’ Waarop Isegawa aansluit: ‘Veel te veel recensenten geraken niet tot de kern van een boek, ze lopen er omheen en schrijven over de buitenkanten ervan. Schrijven over de afkomst van de auteur is dan een makkelijk excuus om het niet te hebben over de werkelijke thema’s van de roman. Het is inmiddels hoog tijd om te breken met die gemakkelijkheidsbenadering. Isegawa moet beoordeeld worden op de kwaliteit van zijn verhaal, niet op zijn huidskleur.’

Een lijstje schrijvers van allochtone afkomst

Om de literaire kwaliteiten van deze boeken in te schatten, vragen zij om gelezen te worden naast andere dichters of romanschrijvers. Stitou naast van Hee en Herzberg, Allas naast Hemmerechts, Bouazza naast Walter Van den Broeck of Luuk Gruwez.

HAFID BOUAZZA. ‘Momo’, ‘De voeten van Abdullah’ en ‘Apollien’. Uitgegeven bij Prometheus.
YASMINE ALLAS. ‘Idil, een meisje’. Uitgegeven bij De Geus.
MUSTAFA STITOU. ‘Mijn vormen’ en ‘Mijn Gedichten’. Uitgegeven bij Arena Amsterdam.
ASTRID H. ROEMER. (O.a.) ‘Lijken op liefde’, ‘Gewaagd leven’. Uitgegeven bij de Arbeiderspers.
MOSES ISEGAWA. ‘Abessijnse kronieken’. Uitgegeven bij De Bezige Bij.
JAMIL SHAKELY. ‘De droom van de nachtruiker’, ‘De witte wolk’, ‘Een vlinder aan het raam’. Uitgegeven bij Davidsfonds/Infodok.
LEILA HOUARI. ‘Zeïda’ en ‘Ik zag de zee’. Uitgegeven bij Dekker.
KADER ABDOLLAH. ‘De reis van de lege flessen’, ‘De Adelaars’. Uitgegeven bij De Geus.