“‘Het begon met een advertentie’
Na mijn eindexamen had ik geen idee wat ik moest gaan studeren en in welke stad ik dat dan zou gaan doen. Zo veel mogelijkheden, zo veel keuzes. Toen wees mijn mama me op een advertentie in de krant: 'Limburgse jongeren gezocht die willen deelnemen aan een culturele uitwisseling met Benin.'
Avontuurlijk en impulsief als ik was (en ben), besloot ik om meteen op de advertentie te reageren. Ik had nog nooit van Benin gehoord. In mijn oren klonk het als een toeristische badplaats in een warm land (over dat laatste punt bleek ik gelijk te hebben). Ik kwam door de selectie en voor ik het wist, zat ik voor het eerst in mijn leven in een vliegtuig.
Op 18 augustus 1998, precies een week na mijn achttiende verjaardag, landde ik in de economische hoofdstad Cotonou. Samen met vijf andere jonge en in meer of mindere mate wereldvreemde meiden. Geen enkele jongen durfde blijkbaar het avontuur aan.
Haren in de wind en genieten maar
Zeventien jaar later vertel ik nog steeds enthousiast over de wind in mijn haren achterop een knetterende zémidjan (taxibrommer). Over Womey, het kleine dorp waar ik drie maanden woonde en dat een oase van groen was met daarboven de mooiste sterrenhemel die ik ooit gezien had. Over de mensen waarbij ik in huis woonde, die hartelijk waren en al snel voelden als familie.
Over hoe ik kon genieten van gefrituurde yam, gebakken bananen en warme rijstepap. Over de kippen die scharrelden op het erf en waarvan ik er één aan moest wijzen als afscheidsmaal. Kortom, over de plezierige dingen die meteen bij me opkomen als ik terugdenk.
Yovo’s versieren, eten en slapen
Maar met mijn herinneringen is er blijkbaar iets vreemds aan de hand. Nu ik op het punt sta om voor de derde keer naar Benin te gaan, heb ik mijn dagboek uit 1998 nog eens opengeslagen.
Ik schaam me voor wat ik lees. Hoe egoïstisch ik was. Hoe ik uitging van mijn eigen gelijk en hoe weinig begrip ik had voor andere culturen. In mijn dagboek scheer ik alle Beninezen en soms zelfs alle Afrikanen over één kam. Iets waar ik nu altijd boos om word als ik het anderen hoor doen.
In mijn dagboek scheer ik alle Beninezen over één kam
30 augustus 1998: ‘Vandaag kan ik er niet meer tegen. Stomme, domme, lakse Beninese mannen. Als er nog één iemand aan me zit, of een seksueel getinte opmerking maakt, krijg ik een zenuwinzinking. Behalve van yovo’s (blanken) versieren, houden ze vooral van eten en slapen.’
Ik weet niet meer precies hoe ik er op mijn achttiende over dacht, maar ik ben al jaren een groot fan van eten en slapen, dus ik begrijp niet zo goed wat mijn probleem was.
Oma op de grond en mayonaise tegen diarree
1 september 1998: ‘Wat een ellende. De vrouwen zijn al net zo erg als de mannen, maar dan anders. Ik mag hier echt niets. Want stel je voor, een yovo alleen op straat. Gek word ik ervan. Ik mag niet eens mijn eigen kleren wassen en ik mag niet helpen met eten koken. Daar zouden mijn poezelige handjes niet geschikt voor zijn.’
Door mijn komst, moest oma op de grond slapen
Mijn Beninese familie bedoelde het natuurlijk goed om mij geen seconde uit het oog te verliezen en mij in de watten te leggen. Maar ik voelde me ontzettend schuldig tegenover mijn gastgezin. Niet alleen omdat ik niet mocht helpen, maar vooral omdat oma voor mij het enige bed in de woning had moeten verlaten en nu op de grond sliep.
5 september 1998: ‘Beninezen zijn zó dom. Ze eten hier alleen de buitenkant van de komkommer en de tomaat, want vruchtvlees en pitjes zijn slecht voor je. En vanmorgen kreeg een van mijn reisgenoten te tip om in plaats van confituur mayonaise op haar stokbrood te smeren, omdat het goed zou zijn tegen de diarree. Geen wonder dat ze hier niet oud worden.’
Begrip voor andere standpunten of gebruiken, had ik duidelijk nog niet. En onwetendheid vond ik automatisch dom.
Water halen en douchen tegelijkertijd
Noem het jeugdige bravoure of puberale stoerdoenerij, maar de geweldige dingen die ik in Benin meemaakte, vond ik blijkbaar het opschrijven niet waard. De liefde van mijn tijdelijke familie, het plezier van het op straat voetballen met de dorpskinderen, de gastvrijheid van alle mensen waar ik over de vloer kwam, de goed ontvangen presentaties die we gaven op diverse scholen, de dansende en zingende mensen in de kerk op zondagochtend, de dagen op het strand. Ik denk er met plezier aan terug. Maar als ik mijn dagboek moet geloven, was het vooral afzien. Pas na twee maanden werd ik op papier voorzichtig positief.
Als ik mijn dagboek moet geloven, was het vooral afzien
18 oktober 1998: ‘Joepie, ik begin inwoner van Womey te worden in plaats van een hoge gast. Iedereen groet me vriendelijk als ik over straat loop, zoals dat vanaf het begin al gebeurt, maar ik word niet meer nagestaard of achterna gelopen. Oké, als ik ergens op bezoek ga, ook al is het bij de buurman, wordt er nog steeds als eerste een stoel voor mij gehaald en krijg ik als eerste te eten. Maar ik mag thuis in elk geval zelf mijn kleding wassen, zelf eten op mijn bord scheppen en zelf water uit de put halen.’
Aan dat water halen, heb ik levendige herinneringen, want ik kon er helemaal niets van. Telkens als ik de zware teil op mijn hoofd probeerde te zetten, klotste de helft van het water over de rand. Ik was dus al gedoucht voordat ik achter het daarvoor bedoelde hekje verdween.
Water halen staat gelijk aan douchen
Florence Afanou
Zeventien jaar later kijk ik met andere ogen
Als achttienjarige wilde ik vooral hetzelfde behandeld worden als de ander, maar het vermogen om me ook in die ander te verplaatsen, was nog niet helemaal ontwikkeld. Tussen toen en nu liep ik stage bij Amnesty International in Amsterdam, schreef ik mijn thesis journalistiek in Senegal, reisde ik een maand per trein door Oost-Europa, nam ik mijn familie mee naar Benin en werkte ik voor diverse projecten op het gebied van duurzame ontwikkeling en eerlijke handel. Ik hoop en denk dat ik een opener en begripvoller mens ben geworden.
Ik weet niet meer alles beter
Van 25 april tot en met 13 mei ga ik me als reizend journalist verdiepen in wat er speelt in het land van voodoo en slangentempels, van groene mangroves en roodbruine vlaktes, van bijzondere mensen en chaotische steden. Met een open blik en nieuwsgierige vragen stap ik overal op af. Ik denk er ongetwijfeld af en toe ‘het mijne van’, maar zonder ervan uit te gaan dat ik het beter weet.
Er zijn parlementsverkiezingen als ik er ben, de campagnes voor de lokale verkiezingen eind mei zijn ook al in volle gang, ik ga Koningsdag vieren op de Nederlandse ambassade en ik ga diverse projecten op het gebied van ecotoerisme bezoeken. Ik verwacht dat de verkiezingen een feest van democratie zijn met een hoge opkomst en bijbehorende lange rijen. Ik verwacht dat het Wilhelmus op de ambassade luidkeels zal klinken. Ik heb de toezegging van een burgemeesterskandidaat dat ik hem mag interviewen. Een driedaagse rondreis per bus, boot en te voet door bossen en over water is geboekt.
Ik kijk ernaar uit mijn artikels hier te publiceren. En als ik ze over een aantal jaren teruglees, hoop ik dat ik geen klaagzangen te zien krijg, maar kleurrijke en optimistische verhalen.
Al mogen mijn herinneringen in de loop van de tijd natuurlijk altijd de werkelijkheid nóg mooier inkleuren…