Identiteit als werkwoord. Stuart Hall (1932-2014)

Opinie

Identiteit als werkwoord. Stuart Hall (1932-2014)

Identiteit als werkwoord. Stuart Hall (1932-2014)
Identiteit als werkwoord. Stuart Hall (1932-2014)

Stuart Hall is dood. En met hem één van de laatste vertegenwoordigers van een belangrijke generatie kritische denkers die een academische, intellectuele en theoretische ruimte hebben opengemaakt in Europa en het Westen om over “verschil” na te denken. Hall werd door de Britse krant The Guardian tot de “vader van het multicultureel denken” uitgeroepen. Maar Hall was veel meer.

Identiteit zag de overleden godfather van de culturele studies, Stuart Hall, als iets onaf. Hij verkoos dan ook om die reden de term identificatie, boven die van identiteit, te gebruiken. Door de keuze voor een werkwoord wilde hij vooral de nadruk leggen op het feit dat de mens in een voortdurend veranderingsproces zit. Wie je vandaag bent, is een andere persoon dan de wie je gisteren was, en wie je morgen zal zijn. In _Het minimale zelf en andere opstellen (_1991, Amsterdam: Sua, pp. 195) stelde Hall dat hij ‘het algemene gevoel wil herdefiniëren dat steeds meer mensen over zichzelf schijnen te hebben – dat ze allemaal in zekere zin recentelijk gemigreerd zijn (…)’

Identiteit als een nooit gerealiseerd project. Een inzicht dat in schril contrast staat met de drang naar zekerheid en permanentie die de boventoon heeft in de huidige discussies over identiteit, zeker wanneer het over migratie gaat. De uitslagen van het referendum in Zwitserland eerder deze week toont dit eens te meer aan.

Deze godfather van de cultural studies is echter niet meer. En met hem is ook één van de laatste vertegenwoordigers van een belangrijke generatie kritische denkers die ons leerde om over “verschil” te denken heengegaan.

Policing the crisis

Stuart Hall, die in het Jamaicaanse Kingston opgroeide, kwam op jonge leeftijd naar Groot-Britannie waar hij dankzij een Rhodes Fellowship aan de prestigieuze universiteit van Oxford kon studeren. Zijn migratie naar Groot-Brittannië was echter ook een weglopen van het kleinburgerlijk milieu waarin hij opgroeide, en waarin aanzien en succes niet enkel met iemands’ portefeuille werden gelinkt, maar ook met de mate waarin de “blanke” codes en normen werden overgenomen.

De jaren ’60 en ’70 werden in Groot-Brittannië gekenmerkt door belangrijke verschuivingen: de antikoloniale beweging had net haar onafhankelijkheid gevierd, en in de UK begonnen onheilspellende berichten over een nakende economische crisis zich te verweven met anti-immigratie sentimenten. Conservatieve politici zoals Enoch Powell waarschuwden in 1968 voor de ‘vloed’ aan migratie terwijl de kersverse eerste minister Margaret Tatcher met de hakbijl doorheen publieke voorzieningen ging.

Het is tegen dit verschuivend politiek klimaat dat de jonge Stuart Hall het contact opzoekt van linkse groepen, het invloedrijke tijdschrift The New Left Review opricht en lesgaf in de volkse Londense wijk Brixton. Samen met een collectief zal hij in 1978 tevens het belangrijke Policing the Crisis schrijven. Daarin tonen ze aan hoe de angst rond straatcriminaliteit (van voornamelijk migranten) pas vanaf het begin van de jaren ’70 in de berichtgeving verscheen. Deze periode viel samen met de economische crisis en de onheilspellende berichten hierrond.

Voor Hall en zijn collega’s zijn de toenemende “onveiligheidsgevoelens” dan ook vooral een voorbeeld van hoe de elite (de media, en politici) de angsten rond de verschuivende economie heeft trachten af te wentelen op de kleine man (in het bijzonder de migrant). Hoewel verouderd, geldt dit boek nog steeds als een referentiewerk voor vele criminologen en sociale wetenschappers.

Economie versus cultuur

Hoewel hij zich tot het marxisme rekende, zal Stuart Hall doorheen zijn leven een stormachtige relatie onderhouden met deze theoretische school.Vooral de eenzijdige focus op de economie door zijn marxistische generatiegenoten, en de relatieve verwaarlozing van ‘cultuur’, zal één van zijn strijdpunten blijven. In de verdere fase van zijn carrière zal Hall dan ook steeds meer de nadruk leggen op de autonome rol van cultuur en culturele representaties om de wereld rondom zich te begrijpen.

Het Centre for Contemporary Cultural Studies (CCCS) of zogenaamde ‘Birmingham School’ die hij tussen 1968 en 1979 zal leiden, zou al snel tot één van de meest toonaangevende onderzoekscentra uitgroeien in Groot-Britannië en een leidende rol spelen in de uitbouw van de Cultural Studies, een nieuw vakgebied in het Brits-Angelsaksisch academisch landschap.

Halls kritiek op de éénzijdige focus op de economie was echter niet gedreven door methodologische verschilpunten, maar had ook vooral te maken met één van de centrale vraagstukken die hem levenslang persoonlijk en professioneel zullen bezighouden, namelijk de raciale kwestie. Het was iets wat hem tijdens zijn jeugd bezighield, maar het was ook iets wat hem als niet-blanke in een overwegend blanke, elitaire, universitaire wereld zal blijven achtervolgen.

Zijn werk geldt dan ook als één van de belangrijkste theoretische referenties in het denken over “ras”.  Zijn belangrijk essay “Race, the Floating Signifier” (de videopresentatie is ook online te zien) is één van de meest geciteerde werken rond dit thema.  Daarin ontwikkelt hij de belangrijke en invloedrijke stelling dat “raciale” (of zeg maar etnische) verschillen niet vooraf gegeven noch aangeboren zijn, maar vooral het gevolg zijn van een cultureel systeem of interpretatieschema. Een interpretatieschema dat ons leert fysieke kenmerken (zoals huidskleur, lichaamskenmerken, vorm van het gezicht etc…) op een betekenisvolle wijze te zien, te duiden en ermee om te gaan.

Zo zal een Mediterraans ogend iemand in onze contreien als “donkerhuids” worden gezien, terwijl diezelfde persoon ondubbelzinnig “blank” zal zijn in Noord- of Latijns-Amerika.  De oorsprong van dit raciaal denken situeert Hall in de Europese koloniale expansie, die omwille van religieuze, politieke en economische redenen mensen in categorieën ging opdelen en op die manier ook hiërarchieën gingen inbouwen. Deze categorieën zullen tot op de dag van vandaag hun impact blijven hebben en op een hardnekkige wijze onze omgang met elkaar (en met onszelf) bepalen.

Nieuwe identiteiten

Maar ondanks zijn marxistische achtergrond en zijn aandacht voor de harde structuren, zal Stuart Hall oog blijven hebben voor de menselijke creativiteit. Dat laatste laat zich ook zien in zijn fascinatie voor de artistieke en consumptiepatronen van jeugdsubculturen uit de lagere klasse, zoals de punk of Rastafari. Deze stijlen vormen, volgens hem, mooie voorbeelden van hoe jongeren zich op een ironische, en vaak subversieve, wijze afzetten van de heersende consumptielogica’s.

Maar ook in zijn werk over identiteiten komt deze aandacht voor menselijke creativiteit (agency) aan bod, en vooral in het onderscheid tussen wat hij de oude en nieuwe identiteiten noemt. Nieuwe identiteiten ziet hij als doordrongen van het besef dat verandering permanent is, en het individu geen kern bevat. Dit inzicht moet volgens Hall de nodige opstap bieden om ons naar “migratie” en “multiculturalisme” op een andere manier te leren kijken.

Migratie, wordt vanuit dit perspectief, niet langer als iets “vreemd” gezien, maar vooral als een voortzetting van de instabiliteit die eigen is aan elke mens. Het zijn die “nieuwe identiteiten”, zo stelt hij, die ons moeten toelaten om de ervaring van “migratie” (of verandering), die we allen in ons dragen, op een bewuste en betekenisvolle wijze te beleven.

Nadia Fadil is docente bij de vakgroep antropologie van de KU Leuven en verricht onderzoek naar religie, multiculturalisme en migratie