'Ik heb lak aan mijn Afrikaanse identiteit
Sembène Ousmane is een grote mijnheer in de wereld van literatuur en film. Hij gaf beide kunstvormen een eigen Afrikaans gezicht. Zijn eerste roman verscheen veertig jaar geleden en zijn eerste film maakte hij in 1963. Geen jonge turk dus, maar een doorleefde Afrikaan. Iemand met visie en ervaring, een man ook die in Afrika gerespecteerd wordt omwille zijn visie op kunst en samenleving, op de actualiteit en de toekomst van Afrika. Een gesprek met mijnheer Ousmane is echter geen vanzelfsprekendheid.
Sembène Ousmane zit voor een grote uitsmijter en een glas bruisend mineraalwater als ik mijn opwachting maak. Hij is in een toegeeflijke bui en nodigt me uit om aan te schuiven. We hebben elkaar ooit in minder amicale omstandigheden ontmoet. In zijn kantoor in Dakar, met name. Eén keer probeerde ik hem min of meer onaangekondigd te spreken, maar dat resulteerde zonder veel plichtplegingen in een njet. Een tweede keer was ik vergezeld door een jonge griot, een muzikant-dichter die alle knepen van de Senegalese hoffelijkheid onder de knie had. Hij slaagde er evenmin in om een jota te wijzigen aan het stugge: ‘Ik praat niet met journalisten.’ Op de stoep van Ousmane’s kantoor, tegenover hotel Bakarat, nam ik me voor op een dag wraak te nemen in de vorm van een degelijk interview. Dat kan ditmaal, in Leuven. De griot met dienst is verbonden aan het Leuvense Afrika-filmfestival, waar Ousmane’s jongste film ‘Guelwaar’ getoond wordt. We praten, laten onze meningen botsen en proberen zijn Afrika te begrijpen. Zodra de tafel afgeruimd is, beginnen we met de vraag die hij twee jaar geleden niet wou beantwoorden: ‘Kan kunst Afrika redden?’
Kunst -en dan bedoel ik alle vormen van kunst- is van wezenlijk belang voor elke persoon. Het is het onzichtbare element waaraan de mens zich laaft. Kunst is de vorm die een mens geeft aan zijn mens-zijn. Elke artistieke expressie is een bouwsteen voor de cultuur van een volk. Elke groep of gemeenschap heeft behoefte aan een eigen cultuur, aan haar manier van kijken. Een cultuur is echter geen stilstaand gegeven. In feite is een kunstenaar de schepper van de gemeenschap. Hij of zij wordt niet verkozen, maar veruitwendigt wel datgene wat de gemeenschap nodig heeft. Je ziet dat goed in Afrika, waar de gemeenschap op dit moment behoefte heeft aan een nieuwe cultuur. We mogen echter niet de fout begaan die onze machthebbers voortdurend maken. Zij verwarren cultuur met folklore. Afrikaanse cultuur, dat heeft niets te maken met een stel halfnaakte meisjes op een podium. Integendeel, het gaat vandaag om literatuur en film, de media die we nog een Afrikaanse kleur en taal moeten geven. De films die je bijvoorbeeld op het filmfestival in Ouagadougou kan zien, zijn gemaakt door cineasten van heel verschillende etnische achtergronden. Het kader waarin ze getoond worden, de uitwisseling van visies en verhalen creëert vanzelf een nieuwe cultuur. Elke film bevat tekens, symbolen, metaforen en uitdrukkingen die specifiek zijn voor de cultuur -ik zeg niet de etnie, maar de cultuur- van de maker. Dit soort symbooltaal ontsnapt volledig aan de Europese kijker of criticus. Maar het creëert wel een netwerk van begrijpen tussen Afrikanen, waardoor een nieuwe, Afrikaanse cultuur kan ontstaan.
Is het belangrijk dat deze uitwisseling gebeurt op pellicule, eerder dan via de weg van verhalen -de traditionele overleveringsmethode in Afrika?
Je moet wel opletten met de clichés over het Afrika van de orale tradities. Als er over Afrika gesproken wordt, weet iedereen onmiddellijk dat het over mondelinge overlevering gaat, in tegenstelling tot het Europa van de boekdrukkunst. Europa heeft nogal snel de neiging om de mooie verwezenlijkingen van het verleden te claimen als ‘typische producten van zijn cultuur’, terwijl het de duistere bladzijden vergeet of als extreme afwijkingen van die hoogstaande norm klasseert.
Toch bent u een verteller van verhalen. Kunt u misschien zeggen aan welke verhalen Afrika vandaag behoefte heeft?
Laat ons daarover asjeblief zelf beslissen. Europa heeft daar absoluut geen zaken mee. Bovendien is dit een kwestie die afhangt van een individu, niet van het hele volk. Ik bedoel: het is de schrijver die beslist welk verhaal hij gaat vertellen. Er is niet een instantie of een groepering die een verteller kan opleggen wat hij moet vertellen. Of het verhaal aansluit bij de behoeften van de gemeenschap, zal wel blijken uit de ontmoeting tussen verteller en publiek. Als het goed is, komt het over, heeft het een impact. De verhouding tussen verteller en publiek is bij ons niet anders dan bij jullie. Afrikanen zijn mensen, net zoals Europeanen.
Er is geen verschil?
Het verschil is dat Europeanen hun verleden proberen uit te wissen en te vergeten, terwijl Afrikanen dat verleden helemaal niet vergeten zijn. Vandaag moeten wij … moeten wij kunnen vergeven. Want de slavenhandel, dat is niet enkel een zaak geweest van blank tegen zwart. Er zijn zwarten geweest die betrokken waren bij de verkoop van zwarten, zoals er in het koloniale Europa collaborateurs en verraders, machtigen en verzetslieden waren. Neem Zuid-Afrika: hoe kunnen de mensen daar samenleven na de apartheid, indien ze niet tot vergiffenis in staat zijn? Toch zullen ze moéten samenleven. Ze zullen verplicht zijn een nieuw verhaal te schrijven. En het eerste woord van dat nieuwe verhaal moet ‘vergeven’ zijn.
‘Pardonner’, zoals uw vrienden uit de francofonie het u graag zullen horen zeggen.
Luister, ik heb grote moeilijkheden met de hele idee van die francofonie. Senegal is een Franstalig land, maar zeventig procent van de mensen spreekt die taal niet. Frans is de taal van de administratie, de taal ook van de elite. De kolonisatie was een poging om de economische mogelijkheden van onze landen te gebruiken voor Europese doeleinden. De huidige Franse politiek is erop gericht om ook onze hersenen te bezetten. Daarvoor worden alle mogelijke culturele middelen ingezet: radio en televisie, culturele centra, onderwijsinstellingen en vooral veel subsidies. Maar wie de taal van de macht niet spreekt, heeft absoluut geen toegang tot het beleid. De wetten zijn in het Frans gesteld, de rechtspraak gebeurt in het Frans, het discours van de regering wordt in het Frans gebracht. En op die manier wordt de uitsluiting van de overgrote meerderheid van de bevolking bevestigd en georganiseerd. Een taal -elke taal- maakt de communicatie tussen mensen mogelijk, maar zodra mensen gedwongen worden om belangrijke zaken te regelen in een andere taal dan de hunne ontstaan er problemen.
Heeft de taal waarin we onze identiteit formuleren -onze moedertaal- nog een toekomst?
Er zullen, vrees ik, heel wat kleinere talen verdwijnen. Dat is een droevige zaak, ik weet het. En schrijvers kunnen niet zorgen voor een tegenbeweging. Daarvoor zijn politieke keuzes nodig. Een schrijver is een individu, geen beleidsorgaan. Hetzelfde geldt voor een filmmaker. Al wil ik toch onderstrepen dat de Afrikaanse film méér is dan een artistieke productie. Het is evenzeer een politieke kracht, een kracht voor de bevrijding van mensen. In die zin is film geen luxeproduct en onderschrijf ik de stelling dat Afrika evenveel behoefte heeft aan film als aan wegen. Een volk, een continent heeft behoefte aan zijn cultuur. En cinema is de culturele uitingsvorm die het snelst werkt en die het meest toegankelijk is. Het is een beeldentaal die bij uitstek geschikt is voor analfabeten en in Afrika is in feite 100% van de mensen analfabeet. Ze kunnen immers niet schrijven in de taal waarmee ze leven. Het Wolof, bijvoorbeeld, moet nog altijd aan een eigen leven op papier beginnen. Daarom is film zo belangrijk: het is een vormingsinstituut voor de mensen, een scholing die gegeven wordt in de eigen taal.
Is het belangrijk dat er in Europa ook Afrikaanse films gedraaid worden?
Het is om te beginnen bijna onbegonnen werk om een Afrikaanse film in een Europese bioscoop te krijgen. Dus waar dat gebeurt, verdient het zonder meer applaus. Het is immers door geconfronteerd te worden met het beeld dat Afrikanen van zichzelf en van hun omgeving produceren, dat Europeanen in staat gesteld worden om hun eigen beeld van Afrika bij te stellen. Film helpt het eenzijdige beeld van het zieke en achterlijke Afrika te corrigeren met beelden van een strijdbaar of alledaags of stedelijk Afrika. Een ernstige culturele uitwisseling kan ook de ervaring geven dat de fundamentele zorgen, het verdriet maar ook de vreugde van Afrikanen niet veel verschillen van die van de Europeaan die komt kijken. Toch mag de beste filmdistributie ons niet doen vergeten dat er op het politieke en op het economische vlak geen sprake is van een gelijkwaardige communicatie.
Om het gesprek mogelijk te maken, probeert u werk te maken van de identiteit van…
Ik heb lak aan de identiteit. Welke identiteit moet ik hebben? Ik woon in Senegal, samen met nog 10 miljoen mensen. Die Senegalese bevolking bestaat uit minstens dertig etnieën en die hebben allemaal hun eigen identiteit. Wat moet ik daarmee? Mijn droom is dat die dertig verschillende identiteiten versmolten worden tot één en dat we ons dan open zouden stellen voor gesprek met andere –nationale- identiteiten: de Malinese, de Guineese, de Mauretaanse. Neen, zodra iemand begint te praten over identiteit, word ik zeer achterdochtig. Het is gewoon niet duidelijk wat daarmee bedoeld wordt. De ‘Afrikaanse identiteit’ die men ons wil opdringen, dient vooral om de onderdrukking te handhaven en om het nepotisme van de Afrikaanse leiders te verantwoorden. Het verschil in huidskleur tussen jou en mij is slechts oppervlakkig. Het echte verschil zit in het milieu waarin we opgegroeid zijn, in onze cultuur.
Uw novelles Niiwam en Taaw geven mij toch de indruk te handelen over de identiteitsproblemen van stadsjongeren in de voorsteden van Dakar.
Ah ja, maar die verhalen gaan over de moderne stad. De stedelijke armoede die het gevolg is van uitsluiting berooft mensen van hun identiteit. Dat wordt duidelijk rond de kernmomenten van een mensenleven zoals bij geboorte of begrafenis. Momenten waarvoor er in de dorpen vanzelfsprekende vormen zijn, maar waarvoor er in de stad -en zeker voor wie arm is- geen ruimte is. Er heeft een diepgaande omvorming plaats van onze samenleving. En binnen die veranderende context is het de taak van de verteller om een nieuwe structuur aan te brengen. Daarom vertel ik liefst waar gebeurde verhalen. Als verteller zoek je sowieso naar aanleidingen en oorzaken en naar allerlei mogelijke consequenties van het centrale gegeven van je verhaal. Als het om echte feiten gaat, wordt die zoektocht er des te vruchtbaarder door. Ik observeer mijn samenleving en ik probeer haar te begrijpen. Vandaar ook het belang dat religie heeft in mijn werk. De mensen zijn immers echt en diep gelovig.
Bent u gelovig?
Ik niet, neen. Al ben ik een telg van een groot, islamitisch geslacht. Twee jongere broers zijn imams. Ik ben een andere weg opgegaan. Ik heb meer affiniteit met de religieuze opvattingen van vóór de komst van de georganiseerde godsdiensten. Ik wil namelijk op een directe manier met God kunnen communiceren, anders bestaat hij niet voor mij. Een mens moet kunnen praten, lachen en ruziemaken met God. Anderzijds vind ik dat de religies op zich -ik bedoel: de bijbel, de koran, de torah- tot het mooiste van de mensengeschiedenis behoren. In hun teksten vind je een verregaand respect voor het individu. Maar leg dat naast hetgeen de godsdiensten ervan gemaakt hebben en dan schiet er niet zo veel van over.
Met andere woorden: u hebt geen probleem met God, maar met de kerken?
Het zijn de mensen die de problemen maken. Hetzelfde fenomeen tref je ook aan op het vlak van de politiek. Een mooi idee overleeft vaak niet de vorm die mensen er aan geven. In Afrika is één van de meest diepgaande conflicten de botsing tussen de mens en de bedienaar van het heilige. Het conflict tussen de mens en het gewijde woud. Het is in deze context dat de strijd van de Afrikaan voor vrijheid gezien moet worden. Het gevecht voor de vrijheid van denken, de vrijheid van handelen en leven ook, voor iedereen. Want tot voor kort was het meest fundamentele inzicht -in de geheimen van het gewijde woud- voorbehouden aan een kleine groep ingewijden. Die situatie is doorbroken en daarover gaat kunst vandaag in Afrika. Maar de macht reageert -zoals overal en altijd- conservatief.
Kunst kan toch ook conservatief zijn, als ze probeert te behouden wat waardevol is? Zoals er anderzijds provocerende kunst is die probeert het nieuwe te laten geboren worden.
Ik hou niet van etiketten. In de Afrikaanse film heb je zowel het ene als het andere. De traditie zowel als de vernieuwing. Hetzelfde gaat op voor de griots, die traditionele zangers-muzikanten. Je mag niet vergeten dat zij in oorsprong een kaste vormden. Dat is vandaag niet meer het geval. Heb je een leuke stem? Dan kan je proberen met zingen aan de kost te komen, ongeacht de familie waaruit je geboren bent. Dat is een teken dat we de samenleving van het verleden achter ons laten, vooruitgang met andere woorden.
Ook al is het een stap in de richting van het kapitalisme?
Hoezo kapitalistisch? Een samenleving kan kapitalistisch of communistisch zijn, maar dan heb je het over een systeem waarmee de beleidsmensen bezig zijn. Voor de kunst maakt dat geen verschil. Kunst heeft in elke omgeving de behoefte om zich voortdurend te vernieuwen. Kunst bevat alle soorten ideologieën. Wat telt is hetgeen iemand doet of maakt. En dat zal altijd in relatie staan tot de wetten van de economie -wetten die je niet communistisch of kapitalistisch moet noemen. De logica van de markt geldt altijd en overal. In Guelwaar zegt één van de personages: ‘Het is beter een dochter te hebben die zich prostitueert dan een die bedelt.’ Om te leven heeft een mens tegenwoordig geld nodig en dat zorgt voor veel problemen op het individuele niveau. Ik ken moskeeën in Senegal die gebouwd zijn met geld dat verdiend is door prostitutie, ondanks de heftige veroordelingen van commerciële seks door de islam. De mens barst van de tegenstellingen. De problemen van Afrika zijn dermate complex, dat ik altijd huiver als iemand zegt dat er een nieuw Afrika gebouwd moet worden. Wij hebben geen behoefte aan een nieuwe blauwdruk, want onze zorgen en dromen veranderen toch niet. De handelaars in politieke utopieën zorgen wel voor conflicten in Afrika, maar wie wordt er steeds weer bijgehaald om te bemiddelen? De mannen van de kerken. Als de politici er niet meer uit geraken, dan blijft vaak alleen nog de kardinaal van om de hoek over of de grote maraboet. Zij zijn vaak de enigen die nog in staat zijn om de zaken een beetje nuchter te bekijken.
Niet zo verwonderlijk, gezien de centrale plaats die godsdienst in de Afrikaanse samenleving bekleedt.
Nochtans hebben de kerkmensen deze positie niet te danken aan het feit dat ze over God praten.. Het is eigenlijk vooral het vertrouwen in hun moraliteit die hen in het centrum van de aandacht brengt op het moment dat de andere leiders er niets van terecht brengen. De politieke leiders zijn corrupt. De meesten toch. Ze zijn bedorven door het geld en door de macht, door de tijdelijke macht. Een reden te meer om een beroep te doen op de vertegenwoordigers van de spirituele macht.
En waar situeert de kunstenaar zich in dit plaatje?
De kunstenaar moet inzicht geven, moet de situatie doorgronden en begrijpbaar maken. Hij moet het bewustzijn van zijn volk vormen en nieuwe ideeën ontwikkelen of signaleren. En voorkomen dat de uitverkoop verder gaat. Zelfwaarde scheppen. Een kunstenaar deelt in het leven en in de opdracht van zijn volk.