Op zoek naar de stem van Europa’s rurale periferie

Blog

“Intussen in de Buitengebieden”: pericyclisme van Gent naar Lissabon

Op zoek naar de stem van Europa’s rurale periferie

Op zoek naar de stem van Europa’s rurale periferie
Op zoek naar de stem van Europa’s rurale periferie

Op 1 augustus vertrekt Tom Ysewijn vanuit Gent met zijn fiets naar Lissabon. Zijn route loopt langs de “buitengebieden”, plaatsen op het platteland in Frankrijk, Spanje en Portugal die steeds meer ontvolkt raken. Tijdens die tocht, die te volgen zal zijn via MO*, gaat hij op zoek naar de stem van het platteland.

© Tom Ysewijn

Het platteland is een zorgenkind voor Europa. Grote delen ervan raken ontvolkt. En wie er nog woont voelt zich steeds vaker in de steek gelaten. Door de politiek, door Europa, door de landgenoten in de grote steden.

Maar die rurale exodus is geen nieuw fenomeen. Al meer dan honderd jaar verhuizen in Europa mensen van het platteland naar de stad. Daardoor woont vandaag driekwart van de Europese bevolking in stedelijk gebied. Eind negentiende eeuw was die verhouding nog omgekeerd.

Aan de basis van die migratie liggen doorgaans economische oorzaken. Mensen verhuizen naar plaatsen waar het beter leven is. Aanvankelijk waren de industrialisering en mechanisering van de landbouw de voornaamste oorzaken voor die plattelandsvlucht. Sinds de tweede helft van de twintigste eeuw kwam daar de integratie van de globale in onze lokale economie bij, met een focus op hyperefficiëntie en goedkope productie en diensten.

In die nieuwe economie is het Europese platteland een ondergeschikte rol beginnen spelen. Er is minder werk en er zijn minder sociale voorzieningen. Het inkomen per capita ligt er bijgevolg gemiddeld lager dan in de stedelijke gebieden, terwijl de gemiddelde leeftijd dan weer hoger ligt. Voor jonge mensen is het platteland niet langer aantrekkelijk genoeg waardoor het een gebied dreigt te worden waarin een verouderde bevolking zich staande moet zien te houden. Dat is een onhoudbare situatie.

Een rapport uit 2019 van het Europese Parlement, dat de demografische trends voor Europa bespreekt, stelt dat perifere en rurale gebieden, en gebieden met een verouderde industrie, een groter risico op ontvolking zullen blijven lopen. Alle plaatsen die het economisch minder doen, neigen “bepaalde delen” van hun bevolking te verliezen. Dat is een interessante nuance in het rapport. Wie zou er weggaan en komen op het platteland? En is dit een keuze of een noodzaak? Lijkt het erop dat we ons platteland tot een restruimte reduceren, als een reservaat voor de “surplusbevolking”? Waarin we ons graag even begeven om ons te vermaken, maar waar we voor het overige vooral een probleem in zien?

Onderstaande kaart spreekt boekdelen: de blauwgekleurde gebieden, voornamelijk rurale gebieden, zien het grootste verlies aan bevolking.

(Klik om te vergroten)

(Klik om te vergroten)

(Kaart uit Espon Policy Brief: Shrinking rural regions in Europe)

Voorbij de kloofhoop

Ontvolking en economische teloorgang voedden het idee dat er een diepe kloof is ontstaan tussen stad en platteland. Spreken over een urban-rural divide geeft een krachtig beeld om de verschillen tussen stad en platteland te karakteriseren.

Maar het verdeelt de twee werelden op een nogal definitieve manier, terwijl er over de kloof heen voortdurend verkeer is. Van personen, maar ook van informatie, beslissingen, geld en goederen, ideeën en praktijken, … Stad en platteland leven in een voortdurende wisselwerking met elkaar en de verschillen die zijn ontstaan, hoeven geen definitieve afgrond of scheiding te vormen.

Zou het kunnen dat wij, stedelijke waarnemers soms lijden aan een vorm van misplaatste “kloofhoop” (zie kader)? Dat we een wat vereenvoudigde blik op het platteland hanteren, dat als een verloren gebied dringend moet worden bijgespijkerd en opnieuw geïntegreerd in het homogeen economisch en sociaal weefsel van Europa? Dat we het platteland te veel bekijken als een te ontwikkelen gebied en te weinig oog hebben voor wat er wel goed loopt?

Nederlands columnist Tom-Jan Meeuws bedacht het woord “kloofhoop” voor zijn column in NRC in 2017: ‘Kloofhoop is de wens deel te zijn van een kloof om je daarmee tegen anderen af te zetten.’ Die kloof moet daarom nog niet bestaan, maar het geeft de mogelijkheid je af te zetten tegen anderen en zo je eigen identiteit te versterken.

Uiteraard is er een probleem op het platteland, en vraagt de rural question om een antwoord. Maar misschien hebben de bewoners van dat platteland dat zelf al. Uit rapporten en statistieken komt het platteland vooral naar voren als een probleem. Zo wordt het begrijpelijk, maar tegelijk ook abstract. Het kloofdenken gaan voorbij aan de meerduidigheid van dat platteland en staat nuancering in de weg. Het zegt ons weinig over hoe het dagelijks leven wordt vormgegeven door de plattelanders zelf. Hoe vergaat het de huidige bewoners, los van wat de statistieken ons leren? Zij zien hun leven vast en zeker niet voortdurend als een probleem.

Ik ben daarom benieuwd naar hun verhaal. Hoe zien zij de toekomst?

Wat voor iemand een uitzichtloze situatie lijkt, is voor iemand anders misschien het leven waarnaar hij of zij zo lang verlangt. Is het bovendien niet precies omdat het platteland minder belangrijk is dan de grote steden dat er mogelijkheden ontstaan om te experimenteren met alternatieven? Het platteland is niet alleen een probleem, maar ook een laboratorium voor nieuwe manieren van leven, werken, boeren en samenleven.

Zonder het meteen te romantiseren, is het ongetwijfeld boeiend om te zien welke strategieën mensen – individueel of collectief – ontwikkelen om het leven op het platteland zo veel mogelijk naar hun zin te maken. De grote uitdaging is om het platteland weer aantrekkelijk te maken, vooral voor jongere mensen. Tijdens mijn zoektocht wil ik op zoek te gaan naar mensen, praktijken en levenswijzen die daar nu al in slagen. Of net niet.

Een ommetje door de rurale periferie

Een directe, journalistieke benadering helpt om de sociale dynamiek in Europa’s rurale gebieden te begrijpen en de complexe relatie tussen stad en platteland te duiden. Het platteland staat vaak ver af van de stedelijke centra waar macht en geld zich hebben opgehoopt. Vooral voor bewoners van de Vlaamse nevelstad zijn dergelijke buitengebieden vaak een onbekend terrein.

Het parcours van deze journalistieke tocht loopt van België naar Portugal, door een zone die jaar na jaar dunner bevolkt wordt, ook wel de Diagonale Contintale genoemd. Hoewel de term wat in onbruik is geraakt bij geografen, wordt dit gebied nog steeds gekenmerkt door een lage bevolkingsdichtheid, een hoog aantal boeren, lage industrialisatie (en weinig werk), krimpende sociale voorzieningen en soms slechte bereikbaarheid en communicatiemogelijkheden.

Gearceerd gebied toont de Diagonal Continentale

Title

Copyright

Het Franse deel wordt ook wel de Diagonale du Vide genoemd, in Spanje spreekt met van España Vacía (of Vaciáda). Heel die zone krijgt te maken met vormen van territoriale ongelijkheid. Door de bovengenoemde uitdagingen, voelen mensen die er wonen zich vaak tweederangsburgers. Dat leidt tot politieke actie en onrust. In Frankrijk kwamen relatief gezien meer Gele Hesjes uit de Diagonal du Vide dan uit de steden.

Leven op het platteland van de Diagonale Continentale krijgt steeds vaker een politieke dimensie.

In Spanje raakte eind 2019 voor het eerst een Congreslid verkozen die van ontvolking zijn belangrijkste programmapunt maakte. Leven op het platteland van de Diagonale Continentale krijgt steeds vaker een politieke dimensie, en de precaire situatie wordt steeds vaker aangeklaagd op verschillende beleidsniveau’s.

Ver op de achtergrond spelen stedelingen natuurlijk ook een belangrijke rol. Beslissingen die in Brussel worden genomen, of op een aandeelhoudersvergadering van een puissant bedrijf resoneren in de dunbevolkte ruimtes van Europa. Ze beïnvloeden de levens van de rurale bevolking die soms nog hoopt op steun van haar verkozenen, of op een economisch mirakel. Of niet.

Ik wil reconstrueren hoe zo’n beslissingen interfereren met het lokale leven. Eind juni bijvoorbeeld werd in de dunbevolkte provincie Teruel de bruinkoolcentrale gesloten omdat Spanje zo haar ambitieuze klimaatdoelstellingen kon halen. De lokale bevolking is daar niet onverdeeld gelukkig mee.

“Pericyclisme”: fietsen als methode

De verkenning van de buitengebieden doe ik per fiets. Dit “pericyclisme” is een wat onorthodoxe manier om de periferie te onderzoeken. Het uitgangspunt is dat we elke omgeving als een menselijk product moeten beschouwen. Het platteland wordt dag in dag uit gemaakt door menselijke interventies. Hoe we over de ruimte denken, en wat we er in doen als mensen, bepaalt het uitzicht ervan. We leggen onze regels op aan de ruimte, gebruiken ze op een specifieke manier. We bepalen wat kan en moet en zal gebeuren met de ruimte waardoor we ze tot een sociaal en politiek product maken. Anderzijds bepaalt die ruimte dan weer wat we er in kunnen doen.

Als “pericyclist” ga ik op zoek naar aanwijzigingen die iets betekenisvol zeggen over de periferie. Die aanwijzingen bevinden zich soms in het landschap, maar even vaak in de praktijken en meningen van de bewoners. Het is een vorm van spoorzoeken, één die door interactie met mensen uit de periferie tracht te begrijpen wat die ruimte dag na dag maakt tot wat ze is.

Ik wil begrijpen wat het betekent om als 85-jarige in een desolaat Spaans dorp te wonen.

Op die manier wil ik een bestuurlijke of academische blik, die vaak is gebaseerd op statistieken en datasets, nuanceren. Ik wil begrijpen wat het betekent om als 85-jarige in een desolaat Spaans dorp te wonen. Of hoe het is om duurzaam en kleinschalig te boeren terwijl je moet concurreren tegen supermarktketens die adverteren met voedsel dat nog nooit zo goedkoop was. Deze ontmoetingen verschaffen ons een inzicht in de rural question vanuit een alledaags perspectief. En misschien vinden we daarin ook wel enkele antwoorden.

Op 1 augustus zet ik aan. Zuidwaarts. Op zoek naar de stem van het platteland.

Fonds Pascal Decroos

Title

Copyright

“Intussen in de buitengebiedenwordt mede mogelijk gemaakt door de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek