Iraniërs zijn een eenzaam volk

Blog

Iraniërs zijn een eenzaam volk

Iraniërs zijn een eenzaam volk
Iraniërs zijn een eenzaam volk

Gie Goris bekijkt niet alleen de mooie monumenten in Iran, maar bezoekt ook de catacomben: plekken waar jonge Iraniërs doen waar ze uitstekend in zijn: argumenteren, dromen en Hafez lezen. De hoeders van de moraal laten het bestaan van deze plekken oogluikend toe.

‘Er is een hele ondergrondse wereld, met eigen informatiekanalen, eigen artistieke voorstellingen en eigen feestjes’, zegt hij. We stappen een anonieme portiek binnen in een drukke straat, en komen terecht in een sobere ruimte die baadt in het licht van de late namiddag dat door de grote, bijna gothische ramen op de kale muren valt. De muren hebben het patina van vele jaren “ondergrondse” gesprekken: de kleur van nicotine heeft het pleisterwerk gemarmerd tot de perfecte omlijsting van de grote, dikhouten tafel waaraan ons gesprek verdergezet wordt.

De vanzelfsprekende waarheid –dat de mooiste en boeiendste plekken van een stad niet in de reisgidsen staan- is in Teheran nog meer van toepassing dan elders. Later diezelfde dag beland ik via de toonzaal van een meubelwinkel in een linkse koffiebar. De codes en het decor van dit soort gelegenheden is minstens zo geglobaliseerd als dat van de hamburgerketens. Dikke boeken in de rekken, zwart-wit foto’s in kaders die zo van de Vossenmarkt kunnen komen, echt lekkere koffie en een soundtrack die vertrekt van de Mauthausen-liederen door Maria Farantouri over de klassiekers van Mercedes Sosa tot een enthousiaste versie van De Internationale.

De ondergrondse scene van Teheran is niet clandestien op de tweede-oorlogse manier die we ons herinneren uit films en romans. De deur staat gewoon open en als je er niet in geraakt, is dat niet omdat je het paswoord niet kent, maar gewoon omdat de zaak vol zit. Tegelijk is het zeker niet conform de wet wat er gebeurt: mannen en vrouwen die samen iets komen drinken, alsof dat niet tegen de zedelijkheid zou zijn. Zodra de overheid besluit om de schroeven weer eens wat aan te draaien, staat dit soort gelegenheden bovenaan de to-do-list van de Basij, de gevreesde vrijwilligersmilitie die onder het commando staat van de Revolutionaire Wachten –een parallel leger van zo’n 125.000 voltijdse paramilitairen, dat aangestuurd wordt door de religieuze Opperste Leider, niet door de verkozen regering. Die laatste heeft haar eigen leger.

Maria Farantouri zet Asma Asmaton in, het Hooglied uit de Mauthausencyclus van Mikis Theodorakis. ‘Meisjes van Mauthausen / Meisjes van Belsen / Hebben jullie mijn liefste niet gezien / We zagen haar huiverig op dat plein / Met een nummer op haar blanke arm / En met een gele ster / Op de plaats van haar hart’, zingt ze volgens de vertaling van Lennaert Nijgh. Intussen zegt het mooiste meisje van de stad: ‘Wij zijn een eenzaam volk. Onze eigen regering kijkt niet naar ons om en de rest van de wereld trekt zich niets van ons aan.’

Dat de Iraanse regering niet naar haar bevolking omkijkt, is natuurlijk niet waar. Ze kijkt voortdurend toe of iedereen zich wel gedraagt conform haar regels. Leren laarzen mogen niet, dus moest ze haar broekspijpen over haar laarzen doen voor ze de universiteitscampus op mocht. De hijab moet natuurlijk wel, dus houdt ze altijd in de gaten of er zedenpolitie in de buurt is, want dan moet haar zwarte sjaaltje –dat zo vaak herschikt en opgelicht wordt, dat het binnen de kortste keren versleten moet zijn- echt tot op haar voorhoofd aangetrokken worden.

En dat de rest van de wereld niets doet, klopt ook niet. Wat ze bedoelt is: de sancties en het internationale isolement treffen de regering en haar economische elite niet, terwijl ze het leven van de gewone burgers een stuk moeilijker maken. ‘Nog voordat de nieuwe Europese sancties van kracht worden, stegen de prijzen van melk, brood, olie. Wie betaalt dat, denk je? En waarom doet Europa ons dat aan?’

Er is aan het kleine tafeltje geen gram begrip voor de embargo- en sanctiepolitiek van het Westen. Een andere jonge vrouw, die werkt in een privé-bedrijf dat tapijten produceert en exporteert naar wel dertig landen, drukt het kernachtig uit: ‘In plaats van meer isolement, hebben wij behoefte aan meer internationale culturele centra, aan meer uitwisseling van mensen en ideeën. Europa moet zich niet terugtrekken uit Iran en Iraniërs weren uit Europa, het tegendeel zou veel effectiever zijn.’

Het feit dat Frankrijk zijn cultureel centrum in Teheran gesloten heeft wordt door het gezelschap dan ook aangevoeld als een vorm van verraad. Ze voelen zich in de steek gelaten. Overgelaten aan een regering die meer macht dan ooit heeft over het dagelijkse leven en de toekomst van haar bevolking. En dat stemt weinig mensen optimistisch.

‘Wij denken niet aan de toekomst,’ zegt de tapijtenverkoopster, ‘wij maken er ons zorgen over.’ Na de korte stilte die op zoveel waarheid volgt, voegt iemand stilletjes toe: ‘En dan lopen we ervan weg.’

De toekomst zou oorlog kunnen brengen. Vrezen ze. Maar daar willen ze dus niet aan denken. Hun ouders hebben een vreselijke vergissing begaan door de revolutie in handen te geven van de Islamitische Republiek, dat weten ze zeker. Maar daaraan denken helpt vandaag niet meer. En in het heden zit alles vast. ‘Natuurlijk willen we verandering. We hebben er in 2009 ook alles aan gedaan om die te realiseren. Deelgenomen aan verkiezingsbijeenkomsten. Gaan stemmen. Gedemonstreerd in de straten, op gevaar voor eigen lijf en leden. Opnieuw betoogd. En wat heeft het opgeleverd? Op wie kunnen we rekenen als we opgepakt worden?’

Het klinkt als fatalisme en ik hoor die klank hele dagen in Teheran. Jonge mensen zijn zo teleurgesteld dat ze zich terugtrekken op hun eigen leven. Maar omdat het regime zich tot in de details met dat persoonlijke leven bemoeit, is ook dat politiek. ‘Liefde is politiek. Dansen is politiek. Poëzie is politiek.’ Er zijn zelfs auteurs die beweren dat de obsessie van Iraanse vrouwen met hun neus –nergens ter wereld worden zoveel neuscorrecties uitgevoerd als in Iran- een vorm van politiek verzet is: midden in het aangezicht, het enige deel van hun lichaam dat vrouwen op straat mogen tonen, wordt demonstratief getoond dat de mens zijn eigen meester is.

Als de thee en het heerlijke gebak afgeruimd zijn en alleen de kruimels van een gesprek vol doem en onmacht nog op de tafel liggen, staat de vertegenwoordigster van de industrieel vervaardigde Perzische tapijten op, loopt naar de muur, en komt met een dik boekwerk terug. De Divan van Hafez, een mooi uitgegeven verzamelwerk van Irans populairste dichter. Ik moet het boek openslaan en zij leest opgelucht voor: ‘Als je situatie vandaag uitzichtloos is, maak je dan geen zorgen. Morgen zal alles beter worden.’

Het gedicht is gebaseerd op het bijbelse verhaal van Jozef die door zijn broers verkocht wordt, maar uiteindelijk toch terugkeert naar huis. Nadat ze enkele regels voorgelezen heeft, legt ze haar hand over de tekst en gaat het gezelschap unisono –bijna zingend- verder met reciteren. Het ritueel heeft zijn rol gespeeld: de banden zijn aangehaald, het gemoed gesust, de suprematie van de Perzische cultuur aangetoond. Kunnen we toch nog met een aangenaam gevoel de nacht in.