“‘De Harry Potters van Lubumbashi’
In Lubumbashi sterft zelden iemand van ouderdom, maar bijna iedereen van ziekte. Omdat de Congolezen de oorzaak niet altijd kunnen verklaren, wordt vaak na de rouw iemand aangewezen die verantwoordelijk wordt geacht voor het sterfgeval. Niet zelden zijn dit kinderen. Een verslag van Willemjan Vandenplas.
Vroeger kregen ouderen de schuld van de dood, maar door de economische malaise sinds het begin van de jaren negentig, werden kinderen de nieuwe zondebok.
Moeders kunnen hun kroost vaak slechts één enkele maaltijd per dag aanbieden. Sommige kinderen krijgen slechts éénmaal voedsel om de twee dagen en sociale voorzieningen zijn onbestaande of te duur.
Wordt de financiële druk op het gezin onhoudbaar, dan zijn de kinderen vaak de eerste slachtoffers. Ouders sturen hun kind van huis weg als het onmogelijk wordt om in zijn onderhoud te blijven voorzien.
Wordt de financiële druk op het gezin onhoudbaar, zijn kinderen vaak de eerste slachtoffers.
Het wordt echter niet aanvaard een kind zomaar op straat te zetten dus sturen ze hun zoon of dochter eerst naar een Charlatan. Verschillende van deze Charlatans die zich in geloofsgemeenschappen ophouden, hebben baat bij het in stand houden van de situatie omdat ze hierdoor hun eigen winkel ondersteunen.
In deze context ontstond de laatste vijfentwintig jaar de problematiek van de kindheksen: Negentig procent van de straatkinderen zijn kindheksen, twee derde daarvan zijn Kasaïens.
Zoals er tijdens de Nieuwe Tijd in Europa heksenvervolging plaatsvonden, gebeurt dit nu ook in de Democratische Republiek Congo (DRC).
De Tweeling van Maman Thérèse
Maman Thérèse, een vrouw van tweeënzestig jaar, houdt een hotel open op de square Forrest in Lubumbashi. Ze heeft de tweeling van haar neef in huis genomen nadat de kinderen beschuldigd werden heksen te zijn, iets wat tweelingen regelmatig overkomt.
Haar neef was soldaat en ontvluchtte het land wanneer de tweeling drie jaar oud was. Als secretaris van een officier was hij op missie in Italië. Hij was daar maar voor enkele dagen, maar wou blijven om een beter leven op te bouwen.
Hij stuurde geld op naar zijn familie, maar dat was volgens Maman Thérèse onvoldoende. Enkele jaren later stierf hij aan de gevolgen van aids. Hij had zich te laat in het ziekenhuis aangemeld en de laatste dagen van zijn leven kon hij enkel denken aan zijn tweeling die hij had achtergelaten in Lubumbashi. Hij had schrik dat ze beschuldigd zouden worden kindheksen te zijn.
Zijn vrouw was ook soldaat, maar volgens Maman Thérèse was zij een onevenwichtige vrouw zonder moraliteit. Na de dood van haar neef stierf ook zijn moeder, de zus van Maman Thérèse.
Banditisme, drugs en prostitutie
Maman Thérèse besloot contact te houden met de tweeling omdat een vrouwelijke soldaat slechts ongeveer vijftig euro per maand verdient. Met zo’n bedrag kon ze moeilijk instaan voor het onderhoud van haar kinderen.
De moeder van de tweeling had ondertussen zes kinderen bij verschillende mannen. Ze woonde in het militaire kamp van Kokolo, een omgeving waar banditisme, drugs en prostitutie welig tieren. Maman Thérèse vond dat de kinderen beter konden opgroeien in Lubumbashi.
De kinderen moesten naakt door de straten lopen en werden geslagen.
Zelf vond ze zich te oud en niet flexibel genoeg om de tweeling op te voeden. Ze besloot de tweeling bij de familie van haar neef onder te brengen. Ze kwamen terecht bij diens zus.
Lees ook: Het grote geld van de Pinksterkerken
In het nieuwe huis van de kinderen volgden drie sterfgevallen elkaar in sneltempo op: twee zussen en één broer van haar neef stierven ook aan aids. De man van haar nichtje verloor zijn job waarna de kinderen er in augustus 2011 van beschuldigd werden kindheksen te zijn.
De tweeling werd geplaatst bij een charlatan die zich in de Pinksterkerk ophoudt. Daar werd een uiterst gewelddadige duiveluitdrijving op hen toegepast. De kinderen moesten naakt door de straten lopen en werden geslagen.
Slaafjes
Ondertussen werd Maman Thérèse in Lubumbashi aan het lijntje gehouden. Toen ze bij haar nichtje op bezoek kwam, zei men haar dat de tweeling was gaan voetballen buitenshuis. Toch hield ze vol dat ze de kinderen wou zien dus verhuisde het nichtje van Maman Thérèse.
De kinderen moesten voor heel de straat water halen en al de huishoudelijke taken doen.
Toen ging Maman Thérèse naar hun school en daar bleek dat de kinderen nooit waren toegekomen op school begin september. Nochtans had ze aan haar nicht het nodige inschrijvingsgeld alsook al het schoolmateriaal gegeven.
Toen kreeg ze een telefoonnummer te pakken van haar nicht. Die vertelde haar dat beide kinderen slechte resultaten hadden behaald op school en dat ze hen op internaat naar Kolwezi had gestuurd, 250 kilometer van Lubumbashi. Daarna veranderde haar nicht van telefoonnummer.
Maman Thérèse ging naar het huis waar de kinderen hadden gelogeerd. Daar vertelden omstaanders haar een heel ander verhaal. Namelijk dat de kinderen tot slaven waren gemaakt. Ze moesten voor heel de straat water halen en al de huishoudelijke taken doen.
Afgetuigd
Maman Thérèse begon de kinderen te zoeken. Toen haar man op een grote markt in Kinshasa stond, zag hij twee kleine kinderen afgetuigd worden door oudere straatkinderen. Hij wou tussenbeide komen en toen liepen de twee kleine kinderen naar hem toe en zeiden ze ‘papi papi’.
Blijkbaar werd de tweeling overdag op straat gezet om te gaan bedelen, ‘s avond moesten de kinderen dan met eten naar huis komen om de familie te voeden. De dag zelf nog vertrok de man van Maman Thérèse naar de moeder van de tweeling om te zeggen dat hij ze terug wou opnemen. Dus heeft maman Thérèse de kinderen opgenomen omdat ze een directe band hebben met haar. Daarvoor heeft ze een maand gewacht. Ze liet de moeder eerst naar Lubumbashi komen om te tonen dat ze goed zouden worden opgevangen.
Nu zijn de kinderen vijftien jaar en Maman Thérèse heeft veel geduld met hen. Ze hebben al veel afgeleerd van de slechte gewoontes die ze op straat hebben geleerd. Ze leefden in extreme armoede, daardoor hamsteren ze nog steeds eten en zeep. Ze zijn bang opnieuw in de armoede te belanden. Soms stelen ze ook geld, maar Maman Thérèse hoopt dat ze dat binnenkort afleren. Op dit moment worden ze enorm verwend. Ze gaan naar school bij de Salesianen en behalen er goede schoolresultaten.
Gulda, een fotograaf uit Lubumbashi, heeft het fenomeen van de kindheksen weten ontstaan en schat dat het slechts dertig jaar oud is.
In zijn tijd mochten de kinderen simpelweg niet op straat lopen. Het zorgde voor schaamte bij de familie. Het werd hem bijvoorbeeld verboden om van Kamalondo, waar hij woonde, naar de wijk Kenia te gaan in Lubumbashi. Ook was het verboden om aan kinderen geld te geven.
‘Voor ons was hekserij iets van de dorpen op het platteland.’
Gulda: ‘Als wij iets op straat verkochten, gebeurde dat voor ons huis onder toezicht van onze ouders. Voor ons was hekserij iets van de dorpen op het platteland, enkel oudere mensen konden heksen zijn.’
‘Toen er mij op een dag een kind geld kwam vragen toen ik ‘s nachts in een bar zat, was ik helemaal verbouwereerd. Kinderen in de informele sector, hoe was dat mogelijk? Ik gaf hem geen geld omdat ik dit nog nooit gezien had.’
‘Ik dacht dat straatkinderen toch niet kunnen bestaan. Mijn idee was dat als een kind alleen kwam te staan die door een oom, een tante of de grootouders zou worden opgevangen. Toen ik vaststelde dat mijn kamer op de universiteit gekuist werd door kinderen, stond ik al helemaal perplex.’
Toen iemand Gulda vertelde dat dit kindheksen waren, was hij zeer aangedaan, en omdat hij dit fenomeen niet kende, wou hij met de kindheksen praten en hun situatie onderzoeken. Hierdoor werd hij zelf beschuldigd magische krachten te hebben, omdat hij met de kindheksen kon praten. Hij stelde zich altijd de vraag hoe hij hen weer als normale kinderen kon helpen integreren.
Tijdens de jaren negentig van vorige eeuw vergleed Congo (DRC) in een diepe politieke, economische en sociale crisis. In Lubumbashi begon de Gécamines, een mijnbedrijf dat eerder voor zestig procent van het BNP zorgde en de ruggengraat vormde van de regionale economie, arbeiders af te danken.
Een broeder zei in 1977 al dat als de schouw van de Gécamines zou stoppen met roken, Lubumbashi ten onder zou gaan.
Een broeder van de Salesianen zei in 1977 dat als de schouw van de Gécamines zou stoppen met roken, Lubumbashi als stad ten onder zou gaan. Katangezen werden geboren met de Gécamines en stierven met de Gécamines. De Gécamines was de organisator van de sociale diensten voor de gezinnen in Katanga.
Toen Mobutu begin jaren negentig zei ‘Après moi le déluge’, na mij is er de zondvloed, begonnen mensen te plunderen in Kinshasa. Enkele dagen later gebeurde hetzelfde in Lubumbashi.
De eerste dag plunderden de soldaten alle elektronische apparatuur. De tweede dag werden de winkels leeggeroofd en de derde dag moesten de straatverlichting en de elektrische installaties in de magazijnen eraan geloven. Hierdoor ontstond er brand in de stad en in de maanden erna volgde er hongersnood. De scholen en de ziekenhuizen werden daarenboven plotsklaps betalend omdat de leerkrachten en medische personeel simpelweg niet meer door de staat betaald werden.
Er ontstond een klopjacht op de Kasaïns die de kaders vormden in de Gécamines. Met het wegvallen van de centrale autoriteit werden er nu wraakacties ondernomen door Katangezen tegen Kasaïens. In volgepakte treinen vertrokken deze laatsten terug naar de Mbuyi Mai (hoofdstad Kasaï). Families vielen uit elkaar en er ontstond extreme armoede door de economische crisis.
Hierdoor kwamen de eerste kinderen op straat te staan en ontstond één van de neveneffecten van de plunderingen na de economische crisis.
In de Katangese volksmond wordt dit idee wel eens geopperd: ‘Omwille van het feit dat de Kasaïens per kind een zak meel kregen, hadden de Kasaïens grote gezinnen. De families leefden goed en de kinderen leerden zich nooit uit de slag trekken. Dat terwijl de kinderen waarvan de ouders in de administratie werkten, militairen of politieagent waren, veel armer waren en dus vanaf jonge leeftijd leerden hoe ze hun plan moesten trekken met weinig geld. Dat deze kinderen van ambtenaren, politiemensen en soldaten geen straatkinderen werden en de andere kinderen wel, spreekt voor zich.’ Het waren dan ook vooral de kinderen van de Kasaïens die op straat belandden in het begin van de jaren negentig.
Bembas en Kasaïens
Zoals eerder aangehaald, treft het fenomeen van de kindheksen vooral Kasaïens. In Lubumbashi rijst deze problematiek minder bij de Bembas, de autochtone stam die ook in Zambia voorkomt. Bij deze bevolkingsgroep wordt de oudste broer van de vrouw immers verantwoordelijk geacht voor de kinderen van zijn zus en moet hij ze dus bij problemen opvangen.
De kinderen van de Kasaï vinden hier helemaal geen stad van melk en honing.
Bij de Kasaïens is de culturele situatie compleet verschillend: Door een heersend polygaam model – voor de mannen – draagt de vrouw er de volledige verantwoordelijkheid voor de eigen kinderen. De mannen trekken zich in sommige gevallen niets tot weinig aan van hun vrouwen en van hun kinderen.
Daarbij komt nog dat de kinderen van Kasaïens liever vertrekken uit de familie door de economische problemen in de Kasaï en dat er veel meer bijgeloof heerst in deze bevolkingsgroep. In de Kasaï is het mythische denken diepgeworteld.
Vaak beschuldigen de Kasaïens hun kinderen ervan kindheksen te zijn omdat ze economisch de zwakste schakel zijn. Deze kinderen trekken vervolgens naar Lubumbashi in de hoop op een betere toekomst in de stad van Moïse Katumbi, door veel Congolezen aanbeden als een god.
Maar de kinderen van de Kasaï vinden helemaal geen stad van melk en honing: ze komen er op straat terecht. Hoewel er vandaag officiëel geen straatkinderen meer in Lubumbashi zijn volgens het stadsbestuur, verstoppen er zich toch nog maximaal drieduizend in de stad. Aldus Eric Meert, verantwoordelijke van Bakanja Ville, een opvanghuis voor straatkinderen.
Wordt vervolgd.
Lees ook deel 2 en deel 3 van dit drieluik. Willemjan Vandenplas is ook fotograaf, bekijk zijn werk op zijn website.