Lager? Hoger!

Lager? Hoger!

Philip Nauwelaerts

01 juni 2004

Met het einde van de ‘Sovjet-Unie’ in 1989 mochten we het begin van een periode van vrede verwachten. De spanningen van de Koude Oorlog vielen weg en zeker Europa maar ook vele andere landen zagen een mogelijkheid om minder geld aan bewapening uit te geven. Het vredesdividend kreeg eindelijk een kans: geld dat niet naar bewapening ging, kon aan ontwikkeling besteed worden. Tot ongeveer 1998 was er inderdaad een daling in de militaire uitgaven.

Maar het einde van de Koude Oorlog heeft ook conflicten opnieuw doen oplaaien. Herhaaldelijk moesten de Verenigde Naties militaire interventies ondernemen, hoewel ze daarvoor niet voldoende uitgerust waren en ook geen duidelijk mandaat hadden. Een goed werkende VN is tot op vandaag een probleem. Het scepticisme van de Verenigde Staten tegenover de VN doet de ontwapeningsinspanningen geen goed en geeft conflictpreventie geen kans.

De defensie-uitgaven

De stijgende trend van de militaire uitgaven

SIPRI, het Stockholm International Peace Research Institute, raamt de wereldwijde militaire uitgaven op 784 miljard dollar per jaar (constante prijzen van 2000). Dit is 128 dollar per persoon, maar dit bedrag is niet evenwichtig verdeeld over alle landen: de VS, Japan, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en China zorgen voor 62 procent van de totale uitgaven, de VS alleen al voor 43 procent. De vijftien landen met de hoogste militaire uitgaven zijn goed voor tachtig procent van de mondiale defensie-uitgaven. Naast de grote vijf gaat het voornamelijk om westerse industrielanden, en daarnaast Saoedi-Arabië, Iran, Zuid-Korea, India, Turkije, Brazilië en Israël.

Het is niet eenvoudig de militaire uitgaven exact te berekenen, omdat er in deze sector geen transparantie is. Ook de omrekening van de uitgaven in nationale munt naar de dollar zorgt voor moeilijkheden. Het loont daarom de moeite een vergelijking te maken van de militaire uitgaven volgens de gewone wisselkoersen en daarnaast volgens de koopkrachtpariteit. Daarbij houden we rekening met het feit dat één dollar aan militaire uitgaven in bijvoorbeeld China ‘meer waar voor hetzelfde geld oplevert’. De verklaring ligt onder andere in het feit dat de lonen lager zijn en dat militair materieel dat in het land zelf geproduceerd wordt, veel goedkoper is dan bijvoorbeeld in de Verenigde Staten.

Tabel 1: De 15 landen met de grootste defensie-uitgaven (SIPRI, 2003)

Rangschikking op basis van de normale wisselkoersen Rangschikking op basis van koopkrachtpariteit
Rang Land Defensie-uitgaven
(in miljard dollar) Aandeel in de wereldwijde uitgaven Rang Land Defensie-uitgaven
(in miljard dollar)
1 VS 335,7 43% 1 VS 335,7
2 Japan 46,7 6% 2 China 142,9
3 Verenigd Koninkrijk 36,0 5% 3 India 66,5
4 Frankrijk 33,6 4% 4 Rusland 55,4
5 China 31,1 4% 5 Frankrijk 36,8
6 Duitsland 27,7 4% 6 Verenigd Koninkrijk 34,0
7 Saoedi-Arabië 21,6 3% 7 Japan 32,8
8 Italië 21,1 3% 8 Duitsland 31,0
9 Iran 17,5 2% 9 Saoedi- Arabië 28,8
10 Zuid-Korea 13,5 2% 10 Italië 26,9
11 India 12,9 2% 11 Zuid-Korea 24,3
12 Rusland 11,4 2% 12 Turkije 23,0
13 Turkije 10,1 1% 13 Brazilië 22,8
14 Brazilië 10,0 1% 13 Iran 20,2
15 Israël 9,8 1% 15 Pakistan 14,2
Totaal 1-15 638,7 82% Totaal 1-15 895,3

Indien we de Europese Unie als één geheel beschouwen, dan zijn de defensie-inspanningen van China en van de EU op basis van de koopkrachtpariteit ongeveer even groot. Uit deze statistieken kunnen we niets afleiden met betrekking tot de veiligheid van deze landen: de landen met de hoogste uitgaven hebben de laatste jaren geen (interne) conflicten gekend. Landen als India, Pakistan, Israël en Turkije zijn echter niet als veilig te beschouwen. Dat wil dus zeggen dat de defensie-uitgaven geen veiligheid opleveren voor de ontwikkelingslanden van deze lijst.

De Verenigde Staten zijn en blijven de grootste klimmer in militaire uitgaven. Nieuw is wel dat China in 2002 de uitgaven met elf procent deed stijgen. Andere belangrijke klimmers zijn Rusland, Brazilië en India. Landen met een hoge defensielast zijn vooral landen met een middelgroot inkomen in een conflictregio en hoge inkomenslanden uit het Midden-Oosten.

Conflicten en stijging van de defensie-uitgaven

De uitgaven van Pakistan stijgen zowel door de spanningen met India als door de oorlog tegen het terrorisme in Afghanistan, na 11september 2001. Derdewereldlanden hebben in sommige gevallen hun defensie-uitgaven doen stijgen op vraag van de VS. Het komt hun meestal beter uit deze ‘oorlog tegen het terrorisme’ te steunen, en dus ook de politiek van de VS, zonder zelf de trend in de militaire uitgaven te volgen maar wel op de medewerking van de VS te kunnen rekenen. Er speelt dus heel wat opportunisme mee in deze strijd tegen het terrorisme. Toch sleuren de Verenigde Staten vele derdewereldlanden mee in deze escalatie van de defensie-uitgaven. De stijging van defensie-uitgaven in de VS doet de uitgaven van andere grote landen toenemen, omdat er toch een zekere concurrentie bestaat.

De gemiddelde militaire uitgaven per land liggen rond de twee procent van het Bruto Binnenlands Product. Voor België, Duitsland en Nederland ligt dit tussen een en twee procent, voor de VS is het 3,1 procent. Hoger dan gemiddelde uitgaven vinden we in Burundi (8 procent), Ethiopië (6 procent), Eritrea (27 procent in 1999), Marokko (4,1 procent), Rwanda (3,9 procent), Colombia (3,8 procent), Sri Lanka (3,9 procent), Griekenland (4,6 procent), Rusland (3,8 procent), Bahrein (4,1 procent), Iran (4,8 procent), Israël (7,7 procent), Jordanië (8,6 procent), Koeweit (11,3 procent), Libanon (5,5 procent), Oman (12,2 procent), Saoedi-Arabië (11,3 procent), Syrië (6,2 procent), Turkije (4,9 procent) en Jemen (6,1 procent). De meeste van deze landen zijn betrokken geweest bij conflicten. Het zijn zeker niet de meest stabiele of economisch sterke landen. Sommige landen mochten bepaalde defensie-uitgaven anders budgetteren, zodat het erop lijkt dat ze weinig militaire uitgaven hebben. Oeganda is hiervan een voorbeeld.

De wapenimporteurs

Over de periode 1998-2002 was China de grootste wapenimporteur. Het koopt vooral wapens in Rusland en Oekraïne, maar ook in Europa en Israël. Deze eerste plaats is nieuw voor China. Vroeger waren Taiwan, Saoedi-Arabië en Turkije de grote importeurs. Nu komt Taiwan op de tweede plaats, maar de daling is de laatste jaren heel sterk geweest. De voornaamste leveranciers van Taiwan zijn de Verenigde Staten, die deze leveringen verrichten als tegengewicht voor de Chinese uitgaven. Het is vreemd dat de Taiwanese invoer daalt op het ogenblik dat de invoer van de Volksrepubliek de hoogte ingaat…

India staat op de derde plaats met vooral import vanuit Rusland. Deze stijging heeft te maken met de spanningen in de regio, zowel tegenover China als Pakistan, met daartussen de problemen in Kasjmir. De defensie-uitgaven zijn voor India een zware last. Sinds jaren bouwt het land een eigen defensieproductie uit, met investeringen in de zware industrie en in de nucleaire sector. Onderzoek en ontwikkeling hiervoor zijn erg kostelijk, maar niet altijd zo productief. Om dat te verhelpen wordt militair materieel ingevoerd, waarvoor met harde valuta moet betaald worden. Het zou logischer zijn dat India alles zet op de eigen productie, zodat de kostelijke import overbodig wordt, maar dit is nog niet gelukt.

Naast Rusland wordt Israël als importeur steeds belangrijker. Israël slaagt er wel in veel efficiënter te produceren dan India en het verkoopt aan heel concurrentiële prijzen hoogtechnologisch materieel dat daarenboven praktisch inzetbaar is en in de meeste gevallen al in het strijdperk is uitgetest. Israël blijft voor zijn militaire aankopen sterk afhankelijk van de Verenigde Staten. Sinds 2000 zijn deze aankopen weer sterk toegenomen en Israël moet met de VS speciale afspraken maken over de financiering. Israël is echter ook een nuttige partner voor de VS omdat het nieuw wapenmaterieel op het terrein kan testen. Het heeft verschillende samenwerkingsprogramma’s met de VS om nieuwe wapens te ontwerpen. Israël is een succesvol producent en exporteur van wapenmaterieel, omdat het systemen produceert die niet te gesofistikeerd zijn en waarnaar veel vraag bestaat, vooral in de ontwikkelingslanden. Het land beschikt over bruikbaar materieel aan redelijke prijzen. De afzetmarkt ligt vooral in Latijns-Amerika, Oost-Azië en Zuid-Afrika.

Turkije is de vierde grootste wapenimporteur en neemt al jarenlang een topplaats in. Wapenuitgaven zijn nodig om de eeuwige rivaal Griekenland te bekampen, hoewel beide landen lid zijn van de NAVO. Daarnaast strijdt het land tegen de Koerden, die het niet als een afzonderlijk volk wil erkennen. Ook hiervoor zijn hoge militaire uitgaven vereist. In feite staat het openbare leven in Turkije nog altijd onder sterke militaire controle, hoewel het land formeel een democratie is. Turkije kan in de wispelturige regio van het Midden-Oosten, maar ook in Centraal-Azië, een stabiliserende rol spelen en daarom zijn de westerse landen geneigd er veel wapens te leveren. De Verenigde Staten zijn de grootste wapenleverancier, gevolgd door Duitsland en Frankrijk. De VS leverde militair materieel aan Turkije via de Export-Import Bank of the USA. In de jaren tachtig en negentig werden leningen omwille van betalingsmoeilijkheden soms omgezet in giften. (Dat gebeurde ook voor Egypte en Israël, om te vermijden dat deze landen als niet kredietwaardig zouden gerangschikt worden. In feite profiteerden 97 landen hiervan, maar Israël en Egypte namen wel 93 procent voor hun rekening. Jordanië, Polen, Portugal en Turkije ontvingen ook belangrijke giften. Maar voor wat hoort wat: Turkije verrichtte daarnaast ook aankopen in het commerciële circuit in de VS. Deze aankopen zijn onderworpen aan het licentiesysteem, maar worden niet beheerd door de Amerikaanse overheid. Verkoop en financiering zijn heel flexibel.

Deze intense militaire samenwerking heeft ook gevolgen voor de commerciële sector. Wanneer een land faciliteiten ontvangt om militair materieel aan te kopen, verwacht de weldoener ook dat dat land hem niet zal vergeten bij belangrijke civiele bestellingen, bouwcontracten of grote aanbestedingen. Sinds 1992 heeft Turkije de meeste leningen ontvangen van de VS, voor zowat 1,7 miljard dollar.

Landen die sinds jaren aan de top van de wapenimport staan zoals Turkije, maar ook Saoedi-Arabië, Taiwan, Iran en Israël zijn probleemlanden (in wording) en zijn mee verantwoordelijk voor de instabiliteit in hun regio. Saoedi-Arabië heeft heel veel wapenmaterieel geaccumuleerd en blijkt nu een minder betrouwbare bondgenoot te zijn dan verwacht. Tijdens de Irakcrisis in 2003 is het wel erg afzijdig gebleven, maar niets garandeert dat de grote hoeveelheid wapens die het heeft gekocht, niet ooit tegen de leveranciers zullen gebruikt worden. Het kan wel een geruststelling zijn dat het twijfelachtig is of voldoende Saoedi’s zullen gevonden worden om die strijd te voeren en dat het ook niet zeker is dat ze over de capaciteit beschikken om al die aangekochte wapens te gebruiken.

Taiwan is sinds lang een kruitvat naast het grote China. De wapenopbouw van beide landen is enorm en explosief. Gelukkig lijken beide staten meer aandacht te besteden aan hun economische ontwikkeling, die nogal succesvol verloopt. De Volksrepubliek China heeft in het recente verleden al herhaaldelijk blijk gegeven van realisme en geeft voorrang aan de economische groei. Na de val van de Sovjet-Unie in 1989 had het de rol van grote wapenexporteur kunnen overnemen, maar dat heeft het toen niet gedaan. De recente cijfers wijzen nochtans op belangrijke wijzigingen in de bewapeningsinspanningen.

Iran is wel degelijk van plan een sterk bewapende natie te worden en de productie van militair materieel zoveel mogelijk zelf in handen te krijgen. Het beheerst de technologie om kruisraketten te produceren. Die kennis heeft het waarschijnlijk van China en Rusland gekregen. In 2002 werden Chinese, Armeense, Moldavische en Indiase bedrijven en personen veroordeeld omdat ze gevoelige technologie aan Iran hadden verkocht. Ook op nucleair vlak is Iran actief, eerst met de hulp van Duitsland (rond 1980) en later met Rusland. Als de plannen normaal verder gaan, wordt verwacht dat de eerste nucleaire reactor tegen eind 2004 actief zal worden. Ook het Internationaal Atoomagentschap van de VN (IAEA) volgt deze evolutie met argusogen. De inspanningen van Iran wijzen erop dat het op alle vlakken van de defensie een eigen productie wil garanderen en dat het land bereid is hiervoor grote financiële inspanningen te leveren.

Als conflictpreventie enige waarde heeft, dan kunnen we met vrij grote zekerheid stellen dat deze grootste wapenimporteurs een veiligheidsrisico inhouden. Een wijziging in hun binnenlands beleid of in de internationale situatie kan hen naar de wapens doen grijpen en die hebben ze in overvloed. Als grote wapenimporteurs houden zij een risico in voor de internationale veiligheid, maar uiteraard dragen de wapenexporteurs een even grote verantwoordelijkheid. Zij zullen niet kunnen zeggen: “wir haben es nicht gewußt”.

Financiering van de bewapening

Financiering is voor de Verenigde Staten belangrijk om militaire bestellingen binnen te krijgen. Dit geldt ook nu bij de uitbreiding van de NAVO, waarbij de verschillende Centraal-Europese landen hun legermaterieel moeten vernieuwen en waar dus een interessante afzetmarkt ontstaat. Er bestaat trouwens een sterke concurrentie tussen de VS en de Europese landen en die leidt nogal eens tot staatsinterventie bij de financiering van defensieaankopen. Dikwijls is het de financiële regeling die een land doet beslissen om ergens wapens te kopen, veel meer dan de militair-technische aspecten. Zo hebben bijvoorbeeld speciale faciliteiten onder de Bush-administratie Polen ertoe aangezet in de VS te kopen, liever dan in Europa.

De oorlog in Irak is ten dele ook een economische oorlog die gunstig is voor de Amerikaanse militaire industrie. Na 11 september en de oorlog in Afghanistan is de bewapeningswedloop weer definitief ingezet. In de periode 1986-1998 was er duidelijk sprake van een vermindering van de defensie-uitgaven, deels tengevolge van de hoge buitenlandse schuld van vele ontwikkelingslanden en het einde van de Koude Oorlog. Maar die tijd is nu volledig voorbij. De oorlog in Irak was in de eerste plaats een oorlog om olie, omdat Saoedi-Arabië niet meer de betrouwbare partner is die het jarenlang is geweest. Daarnaast hoopten de bedrijven – vooral Amerikaanse – in Irak grote bouw- en andere contracten te kunnen realiseren. Voor ondernemers is dit een mooie situatie: als de oorlog wordt gewonnen, kunnen ze geld verdienen aan de wederopbouw; als de oorlog niet wordt gewonnen, dan zijn de kosten – zowel de menselijke als de materiële kosten – voor de belastingbetaler die de militaire interventie betaalt. Zo lopen de bedrijven weinig risico. Conflictpreventie had veel kunnen oplossen, maar de Amerikaanse overheid heeft hieraan geen gehoor gegeven.

Bewapening en goed bestuur

Bewapenen om af te schrikken is een gevaarlijke redenering. Paul Collier en Anke Hoeffler van de Universiteit van Oxford wijzen erop dat hoge defensie-uitgaven geen rebellie tegenhouden. De situatie in Iran in 1979 is hiervan een goed voorbeeld: de redenering dat je een sterk leger moet hebben om de economie veilig te stellen, was daar duidelijk niet van toepassing. Het sterke leger van de sjah was niet opgewassen tegen de volksopstand. De oplossing is volgens Collier en Hoeffler tegelijk eenvoudig en moeilijk: een goed bestuur van een land is efficiënter dan een sterk leger. Goed lokaal bestuur maakt wapens overbodig. Vooral arme landen met natuurlijke rijkdommen vormen een risico, omdat corruptie er meer voor de hand ligt. Maar goed bestuur heeft tijd nodig: meer ontwikkeling en minder militaire uitgaven, dat is de beste strategie voor een veilige maatschappij.

Conclusie

De internationale veiligheid zal niet toenemen door de ontwikkelingslanden te vragen om nog grote defensie-inspanningen te verrichten. Landen die jarenlang grote hoeveelheden wapens hebben geïmporteerd, zorgen voor een stijgend veiligheidsrisico. Uiteraard dragen wapenleveranciers hierbij een grote verantwoordelijkheid. Een toenemende bewapening heeft nooit meer veiligheid gebracht. Steun aan een goed bestuur kan dit wel.

De wereldhandel in wapens wordt gedomineerd door de Verenigde Staten, maar ook door de andere landen en leden van de Veiligheidsraad, zoals Frankrijk, Groot-Brittannië, China en Rusland. Zowel wapenexporteurs als -importeurs hanteren het principe dat iets wat de ene mag doen, ook voor de andere geoorloofd is. Dit werkt uiteraard de escalatie van de bewapening in de hand.

Lichte wapens

De uitgaven

De jaarlijkse productie van lichte wapens ligt naar schatting op ongeveer acht miljoen stuks, waarvan minstens 500.000 militaire en zeker zeven miljoen commerciële vuurwapens. Ook hier zijn de Verenigde Staten de grootste producent met vier miljoen stuks, de EU en de Russische Federatie volgen met elk één miljoen stuks. Bij de top vijf van fabrikanten van lichte wapens behoort FN-Herstal, dat militaire wapens, rifles, machinegeweren en munitie produceert. Ook Winchester Olin (VS-België) is een belangrijke munitiefabrikant. De vijf grote producenten domineren de wereldmarkt, zeker voor de militaire productie. Volgens de Small Arms Survey van 2003 zijn er weinig andere belangrijke producenten buiten de VS, Europa, Rusland en China.

Bedrijven of landen zijn zo mogelijk nog minder geneigd om duidelijke informatie te verstrekken over productie, import en export van lichte wapens dan over zware wapens. Zij geven alleen maar vage en algemene statistieken, die het onmogelijk maken de wapens te traceren. De huidige en nieuwe wetgeving zou hierbij beterschap moeten brengen.

Gebrek aan uniforme regelgeving en transparantie

De wapenlevering van FN-Herstal aan Nepal heeft in België voor beroering gezorgd en aangetoond dat er een verschil is tussen een goede wetgeving en de toepassing ervan. Duitsland weigerde rifles te verkopen, omdat de Europese gedragscode voor de uitvoer van wapens transfers naar een land in conflict verbiedt. Maar de VS leverde toch 5.000 M-16 aanvalswapens en ook België verkocht 5.500 Minimi’s van FN aan Nepal. Ook de situatie van de mensenrechten in Nepal is zodanig dat de EU-code een transfer verbiedt. Daardoor greep de Duitse firma Heckler & Koch naast een bestelling die ze dringend nodig had. De EU-gedragscode stelt nochtans dat andere EU-landen niet zomaar een licentie kunnen afgeven wanneer een EU-land een wapenexport weigert. De oorlog tegen het terrorisme is voor de VS een argument om toch wapens te leveren aan strijdende partijen. Zo worden de zeldzame afspraken tussen wapenleveranciers tenietgedaan.

Zuid-Afrika, naar Afrikaanse normen een belangrijke wapenproducent, onderneemt ernstige pogingen om meer transparantie te geven in zijn statistieken. Het land tracht ook volledige overzichten van zijn defensieactiviteiten te publiceren.

Voor grote wapensystemen wordt het moeilijk om productie en handel geheim te houden, maar voor lichte wapens is dit net omgekeerd. Landen die betrokken zijn bij het verhandelen van lichte wapens, slagen er niet in duidelijke officiële informatie te verschaffen. Inlichtingen moeten verkregen worden via inofficiële bronnen zoals persberichten of onderzoek van NGOs. Dit gebrek aan transparantie bevordert de corruptie en de zwarte markt, zowel in het Noorden als in het Zuiden. Het is wel bemoedigend te vernemen dat toch meer landen bereid zijn jaarlijkse statistieken te publiceren of vertrouwelijke rapporten hierover willen doorgeven aan de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). De VN-afdeling voor statistieken COMTRADE is ondanks vele tekortkomingen de voornaamste informatiebron. Zij raamt de waarde van de export van lichte wapens in 2000 op 2,087 miljard dollar. De import bedraagt 1,878 miljard dollar, wat er weer eens op wijst dat er grote verschillen bestaan in de nationale rapportering. De geraamde waarde van de totale productie ligt rond de acht miljard dollar en de legale internationale handel zou rond de vier miljard dollar liggen.

Nog moeilijker wordt het als we de doorvoer van lichte wapens willen analyseren. De weg die lichte wapens afleggen voor ze op hun eindbestemming komen, is heel moeilijk na te gaan. Antwerpen, Singapore, Galveston en Vancouver zijn doorvoerhavens, maar ook havens van producerende landen en de statistieken zijn op dat punt niet transparant. Een ander voorbeeld van doorvoerhandel vinden we in Nederland, waar in de late jaren negentig (1996-2000) voor zowat 327,5 miljoen dollar aan lichte wapens in transit waren. Volgens de statistieken valt de handel plotseling stil na 2000, waardoor we moeten veronderstellen dat de publicatie van deze statistieken een vergissing was en dat ze nu elders genoteerd worden

Zuid-Amerika

In Zuid-Amerika zijn Brazilië, Argentinië en Chili exporteurs van lichte wapens. Brazilië neemt met 98,6 miljoen dollar het grootste deel voor zijn rekening. De grote importeurs zijn opnieuw Brazilië (20,5 miljoen dollar) en Argentinië (10,6 miljoen dollar) maar ook Venezuela (10,7 miljoen dollar) en Colombia (7,3 miljoen dollar). Ook België levert wapens aan Colombia, dat sinds jaren strijd levert tegen guerrillastrijders en drugtrafikanten. In Brazilië heeft FN-Herstal vroeger onder licentie geproduceerd. Dat is nu de firma Usival geworden. In Argentinië had FN ook productie onder licentie, die later werd overgenomen door de firma FM Fray L. Bertam. In Venezuela is CAVIM een producent van FN-wapens.

Afrika

Volgens de beschikbare statistieken van COMTRADE (VN) is Afrika ten zuiden van de Sahara één van de kleinste markten voor lichte wapens, met 27 miljoen dollar import in 2000. Het is zeker dat dit cijfer helemaal niet klopt. Zwakke staten, rebellen en trafikanten allerhande zorgen ervoor dat wapens terechtkomen waar er een vraag is. Er zijn geen valabele statistieken beschikbaar. De meeste informatie komt van exporteurs of bijvoorbeeld van Pax Christi, in een rapport over wapentrafiek in de regio van de Grote Meren. Hieruit blijkt dat er zowel moderne nieuwe wapens beschikbaar zijn als dat er een uitgebreide tweedehandsmarkt voor lichte wapens bestaat. Afrika krijgt zijn lichte wapens niet alleen van de klassieke trafikanten, maar ook van clandestiene leveranciers uit Centraal- en Oost-Europa en Azië. Rusland wordt genoemd als leverancier van landen als Angola, Ethiopië, Kenia en Namibië. Ook China wordt vermeld, bijvoorbeeld voor onbevestigde leveringen aan Ivoorkust. Een recente trend lijkt de illegale handel vanuit ex-Joegoslavië te zijn, waarlangs Liberia bevoorraad zou zijn. In de Afrikaanse oorlogen wordt geen zwaar wapenmaterieel gebruikt - daar hebben de landen het geld niet voor. De strijdende partijen laten zich bevoorraden via wapentrafieken, zowel in Congo als in Liberia, Sierra Leone, Oeganda, Soedan, Ethiopië of Ivoorkust.

Besluit

Lichte wapens ontsnappen voor een groot deel aan de internationale controle. Vooral in conflictgebieden bloeit de wapentrafiek. Deze wapens maken veel slachtoffers en in zwakke staten dicteren ze de wet. Jaarlijks sterven 500.000 mensen door de 550 miljoen lichte wapens die over de wereld circuleren. Toch wordt in de moderne conflicten teruggegrepen naar oude technieken van oorlogsvoering: het terroriseren van de burgers en verkrachting zijn wapens die heel doeltreffend zijn, zoals de conflicten in ex-Joegoslavië en in Congo hebben aangetoond. Waar vroeger soldaten als kanonnenvlees gebruikt werden, zijn nu de burgers de grootste slachtoffers en lopen militairen veel minder risico’s.

Toch lijkt er stilaan meer transparantie te komen in de informatie. De Europese gedragscode voor wapentransfers en het actieprogramma van de VN zijn inspanningen om betere internationale afspraken te maken. Het is een eerste en zeer bescheiden poging, die stilaan resultaten oplevert.

Er schijnt een lichte daling waarneembaar te zijn in de handel in lichte wapens. Vooral Europese exporteurs lijken de wapenhandel iets beter te willen controleren, alhoewel volledige informatie over import en export nog altijd niet beschikbaar is. Het actieprogramma van de VN uit 2001 om lichte wapens te controleren, lijkt toch wel indruk te maken. Waar men vroeger export toeliet tot het bewijs van illegaliteit geleverd was, zijn regeringen nu geneigd te wachten tot het bewijs van legaliteit wordt gegeven. Toch blijft de illegale handel in lichte wapens belangrijk. Soms komt die aan het licht, zoals bij de levering van 3.117 rifles van Nicaragua aan rebellen in Colombia in 2002 en van 5.483 lichte wapens van Servië aan de Liberiaanse regering onder embargo. Zoals de jurist-poëet William Cowper in 1782 zei: “de afwezigheid van bewijs is geen bewijs van afwezigheid”.

Bedrijven en conflicten

Bedrijven kunnen een belangrijke rol spelen in conflictgebieden om verschillende redenen. In vele conflictgebieden is de overheid verzwakt en zijn bedrijven de enige factor van stabiliteit. Bovendien zijn vele conflicten etnisch van oorsprong, maar kunnen zij slechts worden voortgezet als er financiële middelen ter beschikking zijn: daar zijn de bedrijven (en banken) bij betrokken. Investeringen van bedrijven die leiden tot verdrijving of onderdrukking van de oorspronkelijke bevolking, kunnen conflicten doen ontstaan. Bedrijven dragen hier dus een verantwoordelijkheid. Ten slotte worden heel wat conflicten uitgevochten om de controle over natuurlijke rijkdommen te verkrijgen. Voor olie zijn al veel oorlogen gevoerd - Irak is daar maar één voorbeeld van.

De rol van bedrijven in conflictgebieden

Bedrijven spelen een actieve rol in de ontwikkeling van een land. Zonder bedrijven is welvaart ondenkbaar, en zij spelen dus een grotere rol dan ze zelf willen doen geloven. Tegelijk hebben bedrijven ook een verantwoordelijkheid: zij moeten hun werknemers in goede omstandigheden laten werken, bijvoorbeeld volgens de normen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO). Dit houdt onder andere in dat er geen kinderarbeid voorkomt, dat de vrijheid van vereniging en van vakbondswerking gerespecteerd wordt en dat er geen discriminatie bestaat tussen man en vrouw of tussen etnische groepen. Veel grote bedrijven leggen deze normen vast in een eigen ethische code. Daarin komt ook het respect voor het milieu meer en meer ter sprake. Respect voor de rechten van de mens is nog niet in veel ethische codes terug te vinden. Hier ligt dus nog werk op de plank. Uiteraard volstaat het niet om een ethische code op te stellen, die moet ook nog opgevolgd worden. Dit lijkt evident maar is het niet: binnen de bedrijven stelt de ene dienst - dikwijls de afdeling public relations - de ethische code op, maar wordt dit niet eens bekendgemaakt aan alle medewerkers. Toch is de code is meer dan ‘public relations’ alleen, bedrijven zouden op zijn minst regelmatig moeten evalueren of hun code wordt nageleefd.

Bedrijven en grondstoffen

Diamant is een van de producten waarrond oorlog gevoerd wordt. Wie controle heeft over diamantmijnen, kan zijn oorlog financieren. Dat was tenminste tot voor kort het geval: nu worden in het kader van het Kimberley Process akkoorden afgesloten waarbij opkopers van diamant, bijvoorbeeld in Antwerpen, een certificaat van oorsprong moeten eisen. Dit kan situaties vermijden die zich in het verleden hebben voorgedaan, waarbij bijvoorbeeld militairen uit Zimbabwe, Angola of Rwanda – die in de Congolese oorlog verwikkeld waren – hun activiteiten konden financieren door de illegale exploitatie van diamantmijnen. Er is vandaag meer controle op diamant, maar waterdicht is het certificatensysteem nog zeker niet. Ook de actie van NGOs onder de slogan ‘Geen bloed aan mijn GSM’ was bedoeld om te vermijden dat bedrijven de oorlog in Congo zouden blijven financieren. Maar deze actie heeft de grote bedrijven weggejaagd, zodat alleen de kleine exploitanten zijn overgebleven en de arbeiders nog meer worden uitgebuit dan vroeger. Hier heeft de NGO-actie een omgekeerd effect gehad.

Universele code en normen

Zowel de VN als de NGOs zoeken naar methodes om richtlijnen of normen voor bedrijven op te stellen. In augustus 2003 heeft de VN de UN Human Rights Norms for Business goedgekeurd. Hierin staan duidelijke richtlijnen, die in de toekomst bindend zouden moeten worden. NGOs hebben onder andere de campagne Publish What You Pay gelanceerd. Ze vragen bedrijven te publiceren wat ze betalen om natuurlijke rijkdommen te mogen exploiteren. Dit is uiteindelijk waar het allemaal om draait: veel ontwikkelingslanden hebben een rijke ondergrond, de bedrijven betalen voor de exploitatie, maar omdat alles in het geheim kan gebeuren, verdwijnt het grootste deel van dit geld op buitenlandse rekeningen en wordt het land er niet beter van, integendeel. Wat is er mis als bedrijven zeggen hoeveel ze aan de overheid betalen voor de exploitatie van grondstoffen? Dit zou de corruptie een zware klap toebrengen. Misschien kan het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), dat toch regelmatig met de NGOs overlegt, hier een baanbrekende rol spelen en zijn leden tot meer transparantie aanzetten. Als het geld voor de ontginning van grondstoffen effectief naar de staatskas van de ontwikkelingslanden gaat, zou de overheid daar zich heel wat beter kunnen organiseren en conflicten kunnen vermijden. Maar misschien wil ze dat zelf niet, want in een rapport van de Economische Commissie voor Afrika lezen we dat tussen 1970 en 1996 ongeveer 19,2 miljard dollar aan kapitaal uit Congo weggevlucht is. Dit is driemaal de totale jaarproductie van het land. Dit betekent dat de rijke Congolezen niet eens in eigen land investeren, maar de voorkeur geven aan veilige westerse beleggingen.

Op dit terrein is er plaats voor samenwerking tussen NGOs en bedrijven, omdat NGOs de lokale situatie beter kunnen inschatten en goed advies geven aan de bedrijven, die uiteindelijk geen voordeel hebben bij deze corrupte praktijken. Zo heeft Amnesty International een wereldkaart voor bedrijfsrisico’s opgesteld, met de bedoeling de bedrijven erop te wijzen welke mogelijke risico’s ze lopen in bepaalde regio’s. Bedrijven werken in regio’s waar de overheid zwak is. Hun wordt niet gevraagd de taak van de overheid over te nemen, maar wel dat ze op een verantwoorde wijze werken en geen gebruik maken van de zwakte van de overheid. De fundamenten van een goede ontwikkeling steunen op degelijke structuren: een goed georganiseerde overheid kan een goed bestuur uitbouwen en daarbij kunnen de bedrijven een rol spelen door die structuren te respecteren en te helpen bij de uitbouw ervan.

Besluit

De vermindering van de defensie-uitgaven na de val van het communisme heeft tot zowat 1998 geduurd. Sindsdien zijn de bewapeningsuitgaven weer gestegen en 11 september 2001 was een aanleiding om die stijging voort te zetten. De Verenigde Staten spelen in dit alles een bepalende rol, met 43 procent van de totale defensie-uitgaven. Andere landen zoals Groot-Brittannië, Duitsland en Frankrijk laten zich niet onbetuigd en ook ontwikkelingslanden worden meegezogen in deze wapenwedloop (of strijd tegen het terrorisme).

Aan de kant van de grote wapenimporteurs vinden we niet meteen de meest stabiele landen. De reden voor wapenimport is meestal een directe bedreiging, hetzij intern (Turkije, Koerden), hetzij extern (Israël, Taiwan, Turkije versus Griekenland). China heeft na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie niet getracht de grote militaire tegenpool van de VS te worden; economische ontwikkeling was toen de prioriteit. De laatste jaren schijnt hierin verandering te komen en is China prominent aanwezig bij de militarisering. Er valt geld te verdienen door de nieuwe NAVO-lidstaten een modern leger op te dringen. Daarnaast is de oorlog tegen het terrorisme een goed argument om wapens te verkopen, vooral omdat hierdoor de veiligheid niet toeneemt en er dus steeds meer bewapend moet worden.

Ontwikkelingslanden zouden meer gebaat zijn met goede bestuursstructuren en een goed werkende administratie. Good governance of behoorlijk bestuur reikt oplossingen op termijn aan, maar die zijn niet zo spectaculair.

Hoewel lichte wapens niet zwaar doorwegen op de budgetten, zelfs niet van arme landen, zorgen ze toch voor de meeste slachtoffers in de conflicten van de Derde Wereld. België met FN-Herstal staat op de vijfde plaats in de productie van lichte wapens. Het probleem met lichte wapens is het gebrek aan transparantie in de productie en de handel. De wapens zijn moeilijk traceerbaar, alhoewel de grote producenten geconcentreerd zijn in de VS, de EU, Rusland en China, en van hen wat meer openheid mag verwacht worden. In België en in de EU is wel wetgevend werk geleverd om de handel in lichte wapens beter te kunnen opvolgen, onder andere door de tussenpersonen te registreren en wapens beter te markeren. Maar toch blijft de zwarte markt hier voor veel onheil zorgen.

Omdat veel staten waar conflicten uitgevochten worden, zwak zijn, spelen bedrijven er een grotere rol. Bedrijven die een reputatie hoog te houden hebben, zoals de meeste multinationals, zouden een positieve invloed kunnen uitoefenen op de overheid. Zij hebben er geen voordeel bij om in een conflictzone te werken; in oorlogsgebieden investeert geen zinnig ondernemer. Het zou goed zijn voor een behoorlijk bestuur in de ontwikkelingslanden dat bedrijven duidelijk publiceren wat ze aan wie betalen voor de exploitatie van natuurlijke rijkdommen, of het nu olie, diamant of andere grondstoffen zijn. Die inkomsten moeten naar de landen zelf gaan en niet naar particuliere westerse bankrekeningen.

Literatuur

AMNESTY INTENATIONAL, Business and Human Rights, a Geography of Corporate Risk, the Prince of Wales International Business Leaders Forum, 2002

AMNESTY INTERNATIONAL, The UN Human Right Norms for Business: towards Legal Accountability, 2004

COLLIER, PAUL, War and Military Expenditure in Developing Countries, in: Conflict or Development, Economists Allied for Arms Reduction, the ECAAR Review 2003, p.19-28

SIPRI (Stockholm International Peace Research Institute), Yearbook 2003 - Armaments, Disarmament and International Security, Oxford University Press, 2003

GRADUATE INSTITUTE OF INTERNATIONAL STUDIES – GENEVA, Small Arms Survey, Oxford University Press, 2003

Philip Nauwelaerts doceert aan het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer van de Universiteit Antwerpen. Hij is lid van de werkgroep Geweldpreventie van Pax Christi Vlaanderen en van de werkgroep Bedrijfsleven van Amnesty International Vlaanderen. Daarnaast is hij ook ondervoorzitter van de Vereniging voor Economie en Vrede.
philip.nauwelaerts@ua.ac.be