“‘Les Peuls’
Tussen enkele verdorde struiken zat ze eenzaam verlaten wachtend op haar laatste uur. Van het betere trekwerk tot wat stokslagen: we kregen haar niet meer op haar poten en in de waas van de middagzon zal ze heengaan. De Peulse herder die even verder met een uitgedunde kudde wandelde, had het begrepen en deed zelf geen moeite voor een koe die in elk geval de zijne niet was. Een enkele kudde die zich op de terugweg uitgeput langs de rijstvelden voorttrok, voorspelde het ergste.
Maar met het begin van de oogst en het vrijgekomen hooi worden wegen en velden overspoeld door ontelbare kuddes. Uit het niets van de uitgedroogde vlaktes zijn ze verschenen, in hetzelfde niets zullen ze verdwijnen, ondertussen bezetten ze met hun Peulse herders de vrijgekomen akkers.
En zo moet het al sinds eeuwen gegaan zijn. Rank en slank, mens en dier, in een lot dat verbonden is, trekken ze door gebieden die voor mens noch dier bewoonbaar lijkt, niets anders achter zich latend dan de schoonheid van hun verschijning, die eens verdwenen eerder op een illusie lijkt, een fata morgana van sierlijke doch pezige waardigheid.