“‘Leven en dood op de hoogvlakte van Peru’
Zes familieleden van de slachtoffers, twee werkmannen voor de graafwerken, de openbare aanklager, een forensische antropologe van het openbaar ministerie, drie paarden om het gerief te dragen, mijn assistente Alicia en ik: een bont gezelschap staat om 9u ’s morgens in het midden van de puna (Quechua voor hoogvlakte) op 4400 meter klaar om aan een tweedaagse tocht te beginnen.
Het doel van de expeditie is het opspeuren en opgraven van de resten van zes personen (één man, drie vrouwen en twee kinderen) die in 1984 gedood werden door het leger omdat ze eten gaven aan guerrilleros van het Lichtend Pad.
We dalen twee uur af en de graafwerken worden gestart op de plaats die vorig jaar door een getuige geïdentificeerd werd.
Er wordt een eerste gat gegraven maar zonder resultaat. Eén van de familieleden, die de begraafplaats 31 jaar geleden niet lang na de feiten bezocht heeft, denkt dat het graf misschien een paar meter hoger ligt. De arbeiders graven een tweede en een derde gat. Bij elke schep aarde die uit de weg geruimd wordt groeit de spanning. Na een tijdje wordt er geen woord meer gezegd. De verwachtingen die in de lucht hangen zijn haast tastbaar.
Zoeken met coca
Als er na twee uur nog steeds niets gevonden is, verliezen de vertegenwoordigers van het openbaar ministerie hun geduld en beginnen ze hun ergernis af te reageren op de familieleden. ‘Waarom hebben jullie ons eigenlijk tot hier laten komen als jullie zelf niet weten waar het graf is?’ Als de familieleden willen overgaan tot het lezen van cocabladeren (een gangbare traditionele praktijk) om de begraafplaats te lokaliseren draait de forensische antropologe met haar ogen en zit ze te gniffelen met haar collega.
De hoop slaagt om in wanhoop. De vertegenwoordigers van het openbaar ministerie staken het werk en vleien zich in het gras. De familieleden nemen het over en beginnen in het wilde weg om zich heen te graven met hakken en schoppen. Het is een hallucinant tafereel. Rond een uur of drie meldt de openbare aanklager dat ze de terugtocht gaan aanvatten en dat ze niet van plan zijn om morgen terug te komen aangezien er vandaag toch niets gevonden werd.
Ik wijs hem er op dat de exhumatie gepland is voor twee dagen, dat de familieleden (die allemaal uit hun dorp gevlucht zijn voor het geweld) speciaal voor deze gelegenheid uit Lima gekomen zijn - een reis van ca. 18u - en dat ze dus op z’n minst morgen kunnen terugkomen om verder te zoeken. De familieleden vallen mij bij en dringen aan, beginnen te smeken. De openbare aanklager duwt zijn klembordje met papieren onder mijn neus: ‘Señorita, hier bij de instructies staat duidelijk dat het doel van onze missie is om de stoffelijke resten op te graven, niet om ze te zoeken.’
Een speld in een hooiberg
Aan de familieleden geeft hij nog de boodschap mee dat ze zelf mogen verder zoeken en dat ze maar een seintje moeten geven als ze iets vinden, dan zal het forensisch team terugkomen om de exhumatie op correcte wijze te laten verlopen. Ik vraag hem hoe hij denkt dat de familieleden zelf gaan zoeken als zij vertrekken met al het materiaal. We bevinden ons op uren van de bewoonde wereld in een desolate hoogvlakte, moeten ze die misschien met hun blote handen beginnen uitkammen?
De openbare aanklager antwoordt droogjes dat dit eigenlijk niet zijn case is maar die van een collega en dat hij ook niet helemaal op de hoogte is van hoe het proces zal verlopen. Ik bijt op mijn lip en slik een hele hoop lelijke woorden in. Mijn vermoedens dat het juridisch systeem totaal vierkant draait zijn opnieuw bevestigd. De overgrote meerderheid van de naar schatting 15.000 Peruaanse desaparecidos (vermiste personen) zal op deze manier nooit gevonden worden. Voor het eerst in drie maanden voel ik dat ik op het punt sta om in tranen uit te barsten van pure frustratie.
Een lange nacht tussen de qarqachas
De familieleden zijn moe en besluiten om de nacht toch door te brengen in de puna. Julio, die voor het eerst in 31 jaar is teruggekomen naar deze plek waar hij is opgegroeid is er niet helemaal gerust in. ‘Toen ik klein was, voor het geweld begon, toen was het hier veilig, maar nu… Wie zal er ons komen helpen als we de Senderistas (guerrilleros van het Lichtend Pad) tegenkomen? Er zijn hier zeker ook qarqachas (verdoemde geesten van dode personen die zich voeden met levende zielen).’
Om 19u is het pikdonker en lig ik in te dommelen in een tentje tussen drie generaties vrouwen die hun levensverhalen vertellen, voortdurend afwisselend tussen Spaans en Quechua. Het wordt zo’n lange nacht waarin iedereen uitkijkt naar de zonsopgang en er om het anderhalf uur iemand vraagt hoe laat het is.
Korte keten en sterke drank
De volgende dag vatten we vroeg de klim aan en zijn we tegen de middag terug aan ons vertrekpunt. We moeten nog tot het einde van de namiddag wachten tot er een busje zal komen om ons op te pikken en terug naar het dorp te brengen. De mensen die in het stenen hutje wonen aan de kant van de weg nodigen ons uit om te komen eten. Voor de deur ligt ons middagmaal: het vel en de ingewanden van een schaap dat gisteren geslacht werd. Alsof het niets is begint Alicia de schapenkop te villen terwijl ik toekijk met een mengeling van walging en bewondering.
Als een stuk van diezelfde schapenkop mij een goed uur later aanstaart vanop mijn bord besef ik opeens dat mijn eerdere afgrijzen in de eerste plaats voortvloeide uit vervreemding, uit het niet weten hoe echt vlees ruikt of welke dieprode kleur schapenbloed heeft. Terwijl ik in het gras zit op het vel van een ander al langer dood schaap, de keutels van het springlevende en rondhuppelende lammetje ontwijkend en mijn soep van schapenkop naar binnen lepelend, voel ik opeens een vreemde verbondenheid met de omgeving waarin ik mij bevind. Zo voelt dat dus, leven in de puna op meer dan 4000 meter hoogte, waar de lucht ijl is en er amper een struikje groeit om achter te plassen.
Naarmate de uren vorderen zakt de zon verblindend laag en steekt er een snijdende wind op die vrij spel heeft. Als onze chauffeur eindelijk opdaagt moet die uiteraard ook eerst nog een bord soep op. Aan eten ontsnap je hier niet. De rest van het gezelschap is ondertussen in de caña (sterke drank van suikerriet) gevlogen, ‘tegen de kou en om het eten te laten zakken’. De sfeer wordt emotioneel en de familieleden die zich al die tijd zo sterk gehouden hebben beginnen te breken. Het is tijd om door te gaan.
Het busje kronkelt naar beneden terwijl de duisternis mij na al die avonden nog steeds overvalt. Schemering bestaat hier amper en het donker heeft een andere dimensie. Aangekomen in het dorp nemen Alicia en ik afscheid van de familieleden en worden we uitgenodigd om morgenvroeg de rest van het schijnbaar oneindige schaap op te eten. Een douche met ijskoud bergwater spoelt het zweet weg maar de mentale en fysieke vermoeidheid blijft in mijn lijf.
Sterven zonder gerechtigheid
Twee dagen later terug in Ayacucho word ik ‘s morgens vroeg wakker van mijn telefoon. Eén van de familieleden die was overgekomen voor de exhumatie is op de weg terug naar Lima overleden. Ze was diabetespatiënte en bij aankomst in het dorp was ze erg ziek geworden, maar dat het zo ernstig was had niemand verwacht.
Ik kan de gedachte niet van mij afzetten dat de stress van de zoektocht haar teveel geworden is. Deze familie heeft een heel hoge prijs betaald, allemaal voor niets, alleen voor nog meer onrecht. Met een diepe droefheid over mij heen val ik terug in slaap en droom van oneindige vlaktes en onvindbare lichamen.