Op bezoek in hogere kringen in Teheran
“‘Modeshow in Teheran’
In Iran kwamen we terecht op een chic mode-evenement in Noord-Teheran. Iran is Iran en dus vereerde een delegatie van het ministerie van Cultuur en Islamitische Begeleiding de te koop gestelde kledij en controleerde die op hun kuisheid. De ervaring was een metafoor voor één van de vele tegenstellingen die de Iraanse samenleving kleuren.
Mijn vriendin voor haar eigen collectie. Rechts zie je de enige mannelijke ontwerper.
© MO*/Jonas Van Weerst (Teheran)
Op het einde van onze twee jaar in Vietnam ontwierp mijn vriendin er haar eigen kledinglijn. We hadden geen werk en dus veel tijd. We besloten om haar lange mantels, elegante jurken en kleurrijke broekpakken te verkopen in Iran. Dat de Zuidoost-Aziatische patronen en stoffen in de smaak vallen bij Iraanse dames bleek uit de vele positieve reacties op foto’s van haar kleren.
Na een maand in Iran kwamen we terecht op een chic mode-evenement in Noord-Teheran. Iran is Iran en dus vereerde een delegatie van het ministerie van Cultuur en Islamitische Begeleiding (lokaal de Ershad genoemd) de te koop gestelde kledij en controleerde die op hun kuisheid. Dat was een ervaring. Het mode-evenement en het bezoek van de Ershad was een metafoor voor één van de vele tegenstellingen die de Iraanse samenleving kleurden.
‘Iran is Iran en dus vereerde een delegatie van het ministerie van Cultuur en Islamitische Begeleiding de te koop gestelde kledij en controleerde die op hun kuisheid’
Ons vorig thuisland -Vietnam- was een land van mogelijkheden. Een mens kon er snel en goedkoop zijn idee uitvoeren. Vooral in Da Nang, de stad waar we twee jaar woonden. Wilde je een café, een hamburgertent, een cocktailbar of een kleine kunstgalerij openen? Geen probleem, je deed maar. Kosten waren relatief laag, goedkope arbeidskrachten kon je vinden bij de vleet en huurprijzen waren onderhandelbaar en onderhevig aan hoe de Vietnamese huisbaas het die dag zag.
Dat kon een voordeel zijn alhoewel de keerzijde daarvan meestal een waardeloos huurcontract was. Daar stond dan weer tegenover dat typisch westerse zaken zoals vergunningen, sluitingstijden en administratieve controles tot een minimum waren herleid. De Belgische overheid kon nog veel leren van haar Vietnamese collega.
Net zoals de duizenden toeristen die Da Nang jaarlijks bezochten kwamen en gingen de horeca-projecten. Pop-up restaurants, een zoveelste Frans wijn-café, een club met loeiharde bassen, een open podium voor stand-up talent, een strandbar met korting op de cocktails tussen zes tot twaalf, een nieuw hostel met een ‘alternatief’ thema, we zagen het allemaal passeren in de twee jaar dat we in de centraal-Vietnamese kuststad woonden.
Mijn lief en haar modecarrière
Nadat ons Iraans pop-up restaurant succesvol zijn deuren had gesloten, stampte mijn lief een nieuw project uit de grond: ze ontwierp haar eigen kledinglijn. Haar patronen en ontwerpen zijn geïnspireerd door de Zuidoost-Aziatische mode en die verweeft ze met haar eigen ideeën over de manier waarop een vrouw er sexy uitziet. Haar doelgroep is best wel specifiek: de Iraanse dames in Iran. Ze moest dus oog hebben voor de kledingsvoorschriften die het islamitische regime zijn vrouwelijke onderdanen zo graag opdraagt.
Ze liet haar kledinglijn maken door een kledingzaak met standing in de kleermakerstad Hoi An. In totaal liet ze een dertigtal stukken maken. Van elk kledingstuk was er maar één, alles was uniek. Lange satijnen jurken, zijden blouses, katoenen broeken en broekpakken, korte jassen, een gebatikte mantel, we laadden het allemaal zorgvuldig in onze koffers en lieten de andere helft opsturen naar Iran.
Haar stijl sloeg aan in het voormalige Perzië. Nichten, zussen en vriendinnen van nichten en zussen kochten jurken en blouses. We organiseerden een ‘maison’ in de mooie salon van het chique huis van haar nonkel in Shiraz. Een ‘maison’ was een privé-toonmoment voor vrouwenkledij. Een handige ontmoetingsplaats voor vrouwen die van mode hielden, een normale gebeurtenis in Iran.
De ‘grand finale’ diende zich echter aan Teheran. Via-via kwamen we in contact met Shark Foundation, een collectief dat zich focust op Iraanse mode. Sina, de drijvende kracht achter de organisatie, is een Iraniër die de laatste tien jaar in Zweden had geleefd. Hij heeft een doctoraat in design, woonde sinds zes maanden in Teheran en was vastbesloten om zijn organisatie op de Iraanse modekaart te zetten.
Hij had een bonte verzameling van Iraanse ontwerpers rond zich heen verzameld. Tegelijk wilde hij een podium zijn voor nieuw talent. Mensen zoals Sami -Iraniërs uit de diaspora- die met hun frisse en misschien wel nieuwe kijk op Iraanse mode in staat waren om een alternatieve wind te blazen in het Teheraanse modelandschap. Want de Iraanse dames uit Noord-Teheran hadden wel degelijk oog voor kwaliteit en verfijnde esthetiek.
‘Teheran is a jungle and I’m building my own tree’, vertelde Sina me. Toen hij dat zei knipoogde de dertiger niet want Sina droeg altijd en overal een zonnebril. Altijd in het zwart gekleed, elk woord sprak hij weloverwogen uit en elke handeling was een geste alsof hij die gracieuze bewegingen thuis had ingestudeerd. Een knappe man, met zijn kort geschoren baard en volle snor, een schijn grijs in dat zwarte haar dat strak naar achteren was gekamd en glansde van de gel. Zijn zwarte jeans en pikzwart T-shirt combineerde hij met knalrode schoenen. Wanneer hij met je praatte, kon je misschien arrogantie vermoeden, maar dat zou Sina simplificeren tot een persoon die hij niet was. Dit was één brok zelfvertrouwen, een man met een plan en hij voerde dat met veel enthousiasme en precisie uit.
Sina wist perfect waarmee hij bezig was. In het chique huis in het noorden van Teheran was over elk detail nagedacht. Het huis - eigenlijk een riante villa - was zoals zovele woningen in Iran volledig ommuurd. De wijk was in de tijd van de sjah een diplomatenwijk geweest waar de ambassade van Israël nog had gelegen.
Overal liep je op marmeren vloeren, de zuilen waren in goudkleur geschilderd, de metalen stangen waar de kleren aan hingen zweefden in de ruimtes waardoor de kleren er als kunstwerken waren uitgestald. Dit kon evengoed London, Berlijn of Rome zijn.
In de tweede toonzaal werden vooral juwelen verkocht. Deze zaal had minder succes en de verkopers duidden de economische crisis als hoofdoorzaak.
© MO*/Jonas Van Weerst (Teheran)
Danny, de filosofische ober
Sina’s team bestond uit vijf toegewijde, uiterst professionele en vriendelijke assistenten. Verder liep er ook hip en getatoeëerd bar- en keukenpersoneel rond. De eerste dagen bleef ik de hele tijd in de villa rondhangen terwijl ik dure koffie dronk en werkte aan mijn teksten. Ik raakte aan de praat met Danny, een van de obers. Danny was 20 (maar hij zag er dertig uit), droeg een bril, had een roodbruine ringbaard en studeerde voor industrieel ingenieur. Hij was ober omdat hij de job leuk vond. Zijn Engels was goed en hij maakte graag een praatje met me. Elk uur kwam hij even langs om te over koetjes en kalfjes tepalaveren.
‘Kijk, onze regering is zo belachelijk dat je als het ware verplicht bent om haar te negeren. Als je onze heren van de regering niet negeert en als je echt aandacht besteedt aan wat ze doen en zeggen, dan word je gek’
‘In Iran leven is heel grappig’, vertelde hij me tijdens één van zijn pit-stops.
‘Hoezo?’ vroeg ik curieus.
‘Kijk, onze regering is zo belachelijk dat je als het ware verplicht bent om haar te negeren. Als je onze heren van de regering niet negeert en als je echt aandacht besteedt aan wat ze doen en zeggen, wel, dan word je gek. In elk geval, ik zou gek worden. Dus ik negeer alles wat politiek te maken heeft in mijn land. Je eigen regering negeren om niet gek te worden, wel, dat vind ik nu eens grappig.’ Hij lachte eens luid en bood me nog een koffie aan. Ik weigerde, ik had immers een kater van aregh en dan ligt koffie op mijn maag. Ik hield het daarom bij thee.
Die totale desinteresse in politiek merkte ik veel op bij Iraniërs onder de veertig. Reza en Afsaneh (goede vrienden van ons) wisten ook niet waarmee hun regering bezig was. Als ik Reza iets vroeg over de militaire avonturen van de SEPAH (de Revolutionaire Garde) in Syrië of over Trumps opzegging van het nucleaire akkoord haalde hij meestal zijn schouders op.
‘Het (de opzegging van de deal, jvw) gaat me uiteraard raken, dat weet ik maar al te goed maar ik trek het me niet aan. Ik kan het me niet aantrekken, anders slaap ik niet’, vertelde hij me en hij verlegde zijn aandacht naar belangrijkere zaken, namelijk de jurken die Sami had ontworpen en waarvan Afsaneh er net één had gekocht. Afsaneh zag er als een diva uit en ik begreep volledig waarom Reza dit een interessantere bezigheid vond dan de fratsen van zijn regering.
Mooie Perzische vrouwen
Iraanse vrouwen zijn bloedstollend mooi.
Zich opmaken en zorg voor het uiterlijk zitten ingebakken in de Perzische uitgaanscultuur. Een Iraanse dame gaat niet buiten vooraleer ze zich minstens een tiental minuten uitgebreid in de spiegel bekeken en gekeurd heeft. Elk land heeft zijn mooie vrouwen, maar in Iran zijn het er gewoon meer. En als een Iraanse vrouw niet tevreden was met een kenmerk van haar uiterlijk (en als ze het zich kan permitteren), dan laat ze zich opereren tot dat minder mooie stukje van haar lichaam toch mooi wordt. Zo eenvoudig was dat soms in Iran.
Tijdens die modeweek zag ik dus enkel mooie vrouwen. Zes dagen lang staarde ik naar bruin-donkere ogen om me heen, soms de zeldzame blauwe irissen, als azuurblauwe onyxen, in stijlvol contrast met de veel voorkomende bruine haartint. Ik gleed met mijn blik naar honderden perfect getrimde wenkbrauwen, ik keurde rechte neuzen, wipneuzen (natuurlijke en geopereerde, wat maakte het uiteindelijk uit), liet mijn ogen vallen op puntige jukbenen, gladgestreken huiden, geplamuurde gezichten, met krultang gestoomd haar, overvloedig aangebrachte blos, verleidelijke oogschaduw, bijna tot aan de oren doorgetrokken eyeliner, mysterieuze glimlachen, fruitige parfumgeuren en door mij heen brandende blikken. Het was er allemaal.
Een van de vrouwelijke ambtenaars van de Ershad, in chador gehuld. De controle duurde ongeveer twee uur.
© MO*/Jonas Van Weerst (Teheran)
De komst van het ministerie van Cultuur en Islamitische Begeleiding
Op dag twee was iedereen zenuwachtig, vooral de vrouwelijke stafleden en de designers, op één man na allemaal dames. De Ershad (het ministerie van Cultuur en Islamitische Begeleiding) ging ons die namiddag vereren met een bezoek. De ambtenaren van het ministerie gingen alle kledij controleren op hun islamitisch en kuis gehalte. Op dat vlak waren de voorschriften duidelijk: bloot en sexy waren verboden. Elk kledingstuk dat te kort was of dat de fantasie van mannen teveel op hol liet slaan, kon niet door de beugel.
De avond ervoor had iedereen een sms ontvangen van Sina. De Ershad had hem net gebeld en meegedeeld dat iedereen de volgende ochtend om tien uur ’s morgens aanwezig moest zijn. Net die avond bleven we hangen in de vermaledijde aregh (de Iraanse tegenhanger van Mexicaanse tequila, Belgische jenever of Italiaanse grappa). Razie, het achternichtje van mijn vriendin en onze gastvrouw voor een week had een klein feestje voor ons georganiseerd. Het was met andere woorden laat geworden en het was uitgesloten dat we om negen uur gingen opstaan om daar om tien uur aanwezig te zijn.
Integendeel, we wilden net later aankomen, omdat er voor twaalf uur niet veel werd verkocht. Dus kwamen we die dag mooi rond het middaguur aan en gingen we wel zien wat we hadden gemist. Blijkbaar had iedereen hetzelfde idee gehad want niemand kwam om tien uur opdagen. Alsof de Ershad de bui voelde hangen, had het ministerie Sina ’s morgens gebeld met de mededeling dat de delegatie pas in de namiddag ging komen. Sina had een paar dagen tevoren de namen en de rijksregisternummers van alle ontwerpers moeten doorgeven, inclusief Sami’s naam.
De aanwezigheid van de Ershad had een invloed op de sfeer, dat kon je niet ontkennen.
Het gevolg van het verzetten van de controle naar de namiddag was dat de spanning langzaam werd opgebouwd. Iedereen liep op de toppen van zijn tenen en tegelijk lachte men met de situatie. De mannelijke stafleden hieven gespeeld hun vinger op wanneer ze een meisje zagen roken. Meisjes knoopten elkanders hoofddoek extra strak aan, meestal gevolgd door een proestbui.
Er hing een lichte opwinding in de villa. Tegen twee uur in de namiddag vroeg het personeel aan de vrouwelijke klanten in de bar om hun hoofddoeken keurig in de plooi te leggen. Aan meisjes die wilden roken werd vriendelijk gevraagd om even te wachten. Stoelen werden keurig onder de tafel geschoven en zelfs Sina droeg een normale bril, een deftige kostuumvest en hij had godbetert brave bruinleren mocassins aangetrokken. Hij zou niet misstaan op een congres voor boekhouders.
Het uiteindelijke doel van het Ershad-bezoek was de toekenning van een individuele ‘shima’-code. Indien je als ontwerper die shima-code kreeg, betekende dit dat je kleren conform de islamitische regels van de republiek waren en dan had je geen probleem. Wanneer je die code niet kreeg, mocht je jouw collectie niet meer verkopen en kon je zelfs een boete krijgen.
Om half drie was het zover. De vier ambtenaren (drie dames en een man) kwamen aan. Een oudere collega van Sina verwelkomde hen en ging met hen op de bovenverdieping thee drinken. Ik had die collega van Sina al vaak zien rondlopen, hij was verantwoordelijk voor de contacten met de overheid. Hij had met andere woorden een connectie bij de overheid. ‘Een partij hebben’ zoals de Iraniërs het vrolijk zeggen. De vijftiger met de connectie had een donker velours kostuum aan, een volle baard en er viel een flair van overheid over hem heen, hij kon zonder problemen solliciteren bij het ministerie van Cultuur. Waarschijnlijk was dat een voordeel.
Geruisloos schuifelend kleren controleren
Na een kwartier was het circus beneden en begon het met haar uitgebreide studieronde van alle kledingstukken en juwelen. Dat duurde ongeveer twee uur. Twee vrouwen waren in zwarte chador gehuld, de derde vrouw was iets vrolijker gekleed en had een bruine broek en beige mantel aan en droeg een kleurrijke hoofddoek rond haar kapsel. In niets kon je zien dat ze voor een overheidsdienst werkte die de strikte islamitische regels inzake kleding afdwong.
Een paar minuten vooraleer de controleurs aan hun ronde begonnen was er een kort moment van paniek. Een paar dames botsten op een rek vol doorzichtige kledingstukken. Het gerucht deed de ronde dat de Ershad on-islamitische kleding meenam, of erger, er de schaar in zette. Een meisje verzamelde alle te doorzichtige bloezen en jurken en gaf die aan Sepideh, de rechterhand van Sina. Die kieperde de hele mikmak van katoen, zijde en teveel zicht op een vrouwenlichaam in een hoekkamer van het atrium, deed de deur op slot en plaatste één van de manshoge, opzichtige banners voor de deur die zo onzichtbaar werd. Het probleem was bij deze opgelost.
De vrouwelijke ambtenaar met de kleurrijke hoofddoek nam elk kledingstuk razendsnel van de kapstok, hield het stoffen ding een seconde in de lucht en doorboorde het met een pijlsnelle blik vooraleer ze het opnieuw bruusk aan het kledingrek hing. Ze voerde de handeling uit alsof ze het elke dag deed. Ze had haar eigen techniek ontworpen en verfijnd tot in de puntjes. Dat moest ook want er waren in de ruimte ongeveer tien ontwerpsters die elk tien tot vijftien kledingstukken uitstalden. Ze was dus even bezig.
De mannelijke controleur, een kalende veertiger, droeg een iets te grote, geruite, vale kostuumvest waarmee hij een zwarte broek combineerde. Hij verplaatste zich in opvallend versleten Clarks schoenen. In zijn handen had hij een mapje stevig geklemd vast waarop een dikke bundel documenten lag.
‘Je kan de mensen die werken voor het regime zo herkennen’, zei Sami terwijl ze op haar telefoon tokkelde en eens lachte.
‘Waaraan?’ Ik maakte me klaar voor een verrassende verklaring. Sami had altijd grappige antwoorden als het aankwam op vragen over het soms merkwaardige gedrag van het islamitische regime.
‘Slecht gekleed zijn. Mensen in de regering, ministers, basij, ambtenaren, ze dragen allemaal dezelfde muffe kledij, alsof ze verliefd zijn op de kleur bruin.’
Ik bekeek de man nog eens en zag dat Sami gelijk had. Alhoewel hij geen bruin droeg was ‘muf’ het woord dat hem markeerde.
Deze handtassen zijn gemaakt uit autobanden. Elke handtas heeft een bekend Iraans bouwwerk als model.
© MO*/Jonas Van Weerst (Teheran)
De man ging methodisch te werk, ik zag hem geconcentreerd regels in lijstjes afvinken en een praatje slaan met alle designers. In zijn zog liepen de twee dames in zwarte chador, het zware geschut van de delegatie. Vriendelijk dat wel, ze strooiden de ‘salaams’ in het rond, ook al keken ze spiedend heen en weer. Ik zag dat de eerste vrouw met de bloemrijke rusary razendsnel door Sami’s kleren ging. Ik veronderstelde dat dit een goed teken was.
Ik zou kunnen schrijven dat ik voelde dat de ambtenaren van het ministerie van cultuur genoten van de macht die ze hadden, dat ze kickten op de vrees tot sluiting die het hele team van Sina had, dat ze zich laatdunkend uitlieten over de geschminkte lippen en de verwesterde dames, over de blond geverfde coupes, over de sexy mantelpakjes enzovoort enzoverder maar dat zou de waarheid geweld aandoen. Ik kon niet in hun gedachten kijken, maar in niets kon ik opmaken dat ze uit waren op conflict. Ze deden gewoon hun job.
Elke avond speelde een rock-band en soms deed een vrouwelijke basgitarist mee.
© MO*/Jonas Van Weerst (Teheran)
Het contrast tussen de mooie, opgemaakte en stijlvol geklede dames en de dofheid van het Ershad-team was grappig. Als zwarte olifanten in een glazen poppenhuisje bewogen ze zich vriendelijk voort. De aanwezigheid van de Ershad had een invloed op de sfeer, dat kon je niet ontkennen.
Je kon het gevoel nog best vergelijken met de schooldirecteur die in de lagere school op vrijdag de rapporten aan de leerlingen overhandigde en dat moment begeleidde met een korte commentaar. Ik herinnerde me dat wij, als jong grut, het lesuur voor de overhandiging zenuwachtig waren voor mijnheer directeur die binnen vijftig minuten ging komen. En o wee als je een tekort of een rood cijfer had, de reprimande was niet heftig, meestal constructief, maar bleef wel meestal even hangen.
Ik vroeg me af wat de reprimande bij de Ershad ging zijn. Bij Sami was die eenvoudig, ze kreeg haar Shima-code niet. Niet omdat haar kledij te westers, te sexy of te vulgair was, maar omdat die niet in Iran was gemaakt. Het ministerie had dat jaar beslist om enkel shima-codes te overhandigen aan designers die hun kledij in Iran maakten. Een verdedigbare keuze. Wat het concrete gevolg voor Sami was, viel niet echt op te merken. Sami mocht blijven en kon haar kleren gewoon verder verkopen.
De delegatie ging zoals ze gekomen was: geruisloos, schuifelend en enkel onderbroken door hun gemonkel, deze keer van het afscheid.
De opwinding ebde weg en werd vervangen door gegiechel, het geluid van een basgitaar, sigarettenrook en scheefgezakte hoofddoeken. Het echte Iran wachtte niet lang om terug te keren.