Mustang – het Verloren Koninkrijk

Blog

Mustang – het Verloren Koninkrijk

Mustang – het Verloren Koninkrijk
Mustang – het Verloren Koninkrijk

De afgelegen Mustang-vallei, een Tibetaanse enclave in Nepal, werd tien jaar geleden voor toerisme geopend. Het is nog altijd een restricted area: massa-toerisme is er niet gewenst. Maar wat is massa-toerisme? Met 3000 bezoekers per jaar - op een bevolking van 5000 - is de impact duidelijk. Ook dit afgelegen koninkrijkje ontsnapt niet aan de globalisering.

Een bezoek aan Mustang – één van Nepal’s weinige restricted areas – stond al langer op mijn agenda. In de voorbije twee weken kwam het er eindelijk van. Dit verborgen koninkrijk, op de grens tussen Tibet/China en Nepal, werd pas in 1992 (maar da’s ondertussen toch al tien jaar terug – de tijd vliegt ;-) voor toerisme geopend. De verplichting om een groepsreis te boeken plus de 500 USD die je moet neerleggen voor een entry permit – erg duur in vergelijking met de Conservation Area Permit die je voor meer klassieke trekkings moet betalen – moe(s)t rugzaktoeristen afschrikken en een vorm van elite-toerisme bevorderen, met minimale impact op de traditionele Tibetaanse levensstijl en cultuur van de Lo-Pa (het volk (Pa) van Lo, d.i. de meer historisch-correcte/authentieke Tibetaanse naam voor dit afgelegen gebied in de Trans-Himalaya).

Als dat de oorspronkelijke bedoeling was (of is), dan is er weinig van terecht gekomen: Mustang wordt elk jaar door minstens 3.000 toeristen bezocht, en die komen allemaal rond dezelfde tijd: meestal in mei, naar aanleiding van het kleurrijke Tiji festival, een drie-daags ritueel dat in diverse spektakels de overwinning van het goede over het kwade viert (OK, dit is een wat simplistische uitleg maar laten we het voorlopig maar hierbij laten). In vergelijking met het aantal trekkers langs het klassieke Annapurna Circuit (meer dan 80.000) lijkt dat nog altijd niet zoveel, maar je moet wel bedenken dat de hele Mustang-vallei maar 5000 inwoners of zo telt – en de ommuurde hoofdstad Lo Manthang, waar het Tiji festivaal doorgaat, minder dan 1000! En uiteraard verwachten de lokale Lo-Pa geen warme douche of pizza als avondmaal ! Kortom, in praktijk kun je dit niet anders noemen dan een jaarlijkse invasie.

Ook ik laat me uiteraard verleiden door de prachtige kleuren en de mystiek van tantrische rituelen (zie foto’s). Alleen merk ik op dat ik blijkbaar één van de weinigen ben die zich ernstig afvraagt wat voor impact de onmiskenbare commercialisering en modernisering van dit afgelegen gebied op de lokale bevolking heeft. Van de lokale bevolking woont enkel een handvol oude vrouwen, die zorg dragen voor  tientallen jengelende en ondeugende kinderen die allemaal graag poseren voor de gretig fotograferende toeristen, het Tiji festival bij. Voor de rest is het plein gevuld met buitenlandse toeristen. De jeugd in de vallei komt apart samen, rond een kampvuur in de late avond, en de volwassen mannen en vrouwen? Die hebben blijkbaar geen tijd voor feesten – noch overdag noch ‘s avonds. Ofwel werken ze op het veld, thuis of, meer lucratief, maken ze appeltaart, pizza, noedels of wat dan ook voor de buitenlandse veroveraars.

De hoger vermelde commercialisering en modernisering uit zich op erg diverse manieren. Ook al is de connectiviteit beperkt, een GSM is trendy, al is het maar om naar de radio te luisteren, of als MP3 player. De mooiste huizen in elke dorp zijn uiteraard omgebouwd tot hotel-restaurant (met een schotel-antenne op het dak), en hun eigenaars behoren steevast tot de hoogste kaste: de zogenaamde kudak – grootgrondbezitters en adel, die meestal verwant zijn met de koning. Die koning trekt, ondanks het feit dat hij in 2008 moest aftreden (net zoals de Nepalese koning zelf), nog altijd aan heel veel touwtjes vanuit zijn riante woning in Kathmandu of – minder frequent – vanuit zijn paleis in Lo Manthang. Eén van die adellijke hoteleigenaars geeft grif toe dat allicht maar 3 of 4% van de Lo-Pa bevolking rechtstreeks profiteert van al het geld dat toeristen neerleggen voor een verblijf in Mustang en dat de nieuwe inkomsten uit toerisme erg ongelijk verdeeld worden. Waar het geld van de entry permits (3000 toeristen x 500 USD = anderhalf miljoen USD per jaar !) aan besteed wordt is voor niemand echt duidelijk, maar iedereen vermoedt dat die buit grotendeels verdeeld wordt tussen ambtenaren in Kathmandu en de hoger vermelde verwanten van de koning.

Gesprekken met monniken leveren een al even complex en enigszins deprimerend verhaal op: de restauratie en het onderhoud van de gompas wordt quasi volledig gefinancierd uit de donaties van toeristen, en het behoud van het culturele erfgoed werd gedelegeerd aan terzake gespecialiseerde buitenlandse NGO’s zoals de Amerikaanse Himalayan Foundation. Tot zover geen probleem, maar wat is het profiel van de nieuwe monniken? Wat is de interne kracht nog van het Tibetaanse boeddhisme? Vroeger was het erg gebruikelijk dat de tweede zoon in een familie monnik werd, maar nu geven monniken toe dat enkel de armste families nog kinderen sturen, in de hoop dat het klooster hen gratis onderhoud en een vorm van onderwijs verschaft, en enige status ook als volwassen monnik later. Het is niet verwonderlijk dat sommige van die jonge monniken het na hun studies interessanter vinden om de kap over de haag te gooien en gewoon te doen wat andere jonge mannen doen: werk zoeken in Pokhara of in Kathmandu, of in de toeristische sector in Mustang zelf. Als gids of zelfs als drager voor een toerist verdien je in een week of twee meer dan wat een landbouwer na een jaar zwoegen aan zijn labeur overhoudt.

De nagel in de doodskist van dit beroemde ‘verborgen’ of ‘verloren’ koninkrijk is allicht de nieuwe weg van/naar de Chinees-Tibetaanse grens. Ook al is die nog niet helemaal af, bijna alles wat je kunt vinden in Lo Manthang is nu van Chinese makelij (ipv Indisch of Nepalees). Ironisch genoeg zijn ook de affiches met stadsgezichten van Lhasa of van het Potala-paleis van de Dalai Lama die je in de meeste hotel-restaurants tegen de muur ziet hangen, meestal met een ‘Free Tibet’ sticker erboven of ernaast, made in China. Die grote affiches presenteren een wel erg futuristische visie van het nieuwe Lhasa, compleet met autostrades, flatgebouwen, sportstadia, hogesnelheidstreinen, stuwdammen en fabrieksinstallaties: Adobe Photoshop is zonder twijfel een erg revolutionair produkt ;-). De voorzichtige vraag of die futuristische visie, made in China, wel consistent is met wat de ‘Free Tibet’ campagne eigenlijk echt voor staat, heb ik maar twee keer gesteld: blijkbaar bekijken wij buitenlanders dat soort dingen met andere ogen. Ook onze visie op de weg is erg verschillend. Eén van de hogere lamas in Mustang – niet per toeval ook verwant met de koning – formuleert het allemaal erg direct: “How can we say no to the road? The local people want modern facilities. We, who know how life is in Kathmandu and in Pokhara, how can we say no?” Een andere verwant van de koning – die diverse hotels uitbaat – is al even kategoriek: “All tourist people say the road is not good but the local people actually need that kind of thing. Mustang is a very, very underdeveloped place.”

Mustang: het Verloren Koninkrijk. Misschien moeten we het gewoon maar noemen voor wat het is: een toeristisch project. Veel minder mystiek dan het allemaal op het eerste gezicht lijkt wat mij betreft, maar allicht ben ik – zoals gewoonlijk – veel te kritisch.