De permanente dreiging van de taliban blijft voor Amir* brandend actueel
“‘Nooit meer thuiskomen voor een niet-begeleide minderjarige vluchteling in België’
Ik ontmoet Amir* op de speelplaats, waar hij met gebogen hoofd tegen een muur leunt. Ik zeg zijn naam. Hij reageert niet. Ik weet niet of ik het juist uitspreek. En ik besef dat dit eigenlijk het begin van alles is: ik weet zo weinig over hem.
Het centrale park in Belgrado werd in 2015 een officieus vluchtelingenkamp, waar ook vele niet begeleide minderjarigen verbleven op weg naar West-Europa
© Charis Bastin
Ik ontmoet Amir* op de speelplaats, waar hij met gebogen hoofd tegen een muur leunt. Ik zeg zijn naam. Hij reageert niet. Ik weet niet of ik het juist uitspreek. En ik besef dat dit eigenlijk het begin van alles is: ik weet zo weinig over hem.
Amir was één van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (NBMV) die ongeveer vier jaar geleden vanuit Afghanistan in België aankwam. Ze zijn hier alleen, hun ouders wonen nog in hun thuisland of zijn vermoord. De meesten hebben een voogd, of wachten op één.
Amir spreekt Pasjtoe, maar kan niet lezen, noch schrijven in zijn moedertaal. Hij weet niet hoe hij een balpen moet vasthouden, wat een letter is, of hoe je een blad perforeert
In de deuropening van de klas blijft hij staan. ‘Ga zitten’, zeg ik. Hij doet zijn jas uit en kijkt me verwachtingsvol aan. Amir spreekt Pasjtoe, maar kan niet lezen, noch schrijven in zijn moedertaal. Hij weet niet hoe hij een balpen moet vasthouden, wat een letter is, of hoe je een blad perforeert.
Volgens de wet is een NBMV minder dan 18 jaar op het moment van aankomst, niet begeleid door een ouder of voogd, onderdaan van een land dat niet tot de Europese Unie hoort, en hij of zij heeft asiel aangevraagd. Elke jongere heeft recht op menswaardige opvang.
Amir woont in een centrum samen met andere niet-begeleide minderjarigen. Hij volgt les in de Onthaalklas voor Anderstalige Nieuwkomers (OKAN) waar hij Nederlands leert. Hij is zoals vele anderen die aankwamen in België zonder geboorteakte geboren op 1 januari.
Wanneer ik hem vraag op welke dag hij jarig is, haalt hij verlegen zijn schouders op. Ik vraag me af hoe zijn kindertijd eruit zag. Of ik überhaupt wel van ‘kindertijd’ kan spreken. Een woord dat ik associeer met speelgoed, kampen bouwen in het bos, poffertjes eten met mijn zussen, fietsen, de wind door mijn lange haren voelen en vrijheid.
Op de Federale Overheidsdienst Justitie staat dat er zeven jaar geleden 2811 nieuwe meldingen binnenkwamen van niet-begeleide minderjarigen. 2255 jongens en 556 meisjes. In 2015 piekte dat cijfer tot 5076, hetzelfde jaar waarin het woord ‘vluchtelingencrisis’ gemeengoed werd in België.
In essentie is elke niet-begeleide minderjarige vluchtelinge een bewijs van de Europese nalatigheid om iets te veranderen aan gevoelige conflicten
Dat stijgende cijfer vertelt iets over het onstabiele Midden-Oosten, het gevaar van IS, corrupte overheden, terrorisme, oorlog om olie, de angst voor de taliban. In essentie is elke NBMV een bewijs van de Europese nalatigheid om iets te veranderen aan die gevoelige conflicten ter plaatse.
Drie maanden was Amir onderweg, misschien langer. ‘Tijd was beetje moeilijk’, zegt hij. Sommige stukken deed hij met de auto, andere te voet. Hij sliep op de grond, langs de kant van de weg, in een bos, telkens zonder beschutting. Soms was er geen eten en geen drinken, soms werd hij geslagen als hij het tempo van de groep niet kon bijhouden, soms had hij het ijskoud, soms miste hij zijn moeder. Hij wijst naar zijn knie. ‘Pijn’, zegt hij. Vertel me meer, denk ik, maar de taalbarrière blijft ons parten spelen.
Wat hier allang niet meer het nieuws haalt, maar voor Amir brandend actueel is, is de permanente dreiging van de taliban die gezin na gezin ontwrichten door er de vaderfiguur en dus de grootste inkomstenbron te elimineren. Als die dominosteen valt, is de rest moeilijk te stoppen. Het gezin dreigt in grote armoede terecht te komen. De beslissing is snel gemaakt. Een gezonde jongeman uit het gezin zal naar Europa gaan op zoek naar een betere toekomst. Die zware last dragen zij op hun schouders op een weg van duizenden gevaarlijke kilometers.
Zijn asielprocedure start met een eerste gesprek op de Dienst Vreemdelingenzaken in Brussel. Ze kijken of er ergens anders vingerafdrukken geregistreerd zijn en of België wel verantwoordelijk is voor zijn asielprocedure. Zijn persoonsgegevens worden nauwkeurig verzameld en gecheckt. De voogd, een tolk en een ambtenaar zijn aanwezig. Amir probeert zo helder mogelijk te antwoorden op complexe vragen.
1. Hoe ben je naar België gekomen? Welke vluchtroute nam je?
Amir kwam in Europa aan via Griekenland. Op de vraag waarom via dat land, antwoordt hij eerlijk: de weg was open, met andere woorden, het was ‘gemakkelijk’ om Europa binnen te komen. Toch kwam de sneeuw op een bepaald moment tot aan zijn knieën. Een vriend van hem stierf voor zijn ogen. Zelf spreekt hij van ‘geluk’. Dat hij maanden later nog altijd mankt van al dat wandelen, is een detail geworden. Later vertelt hij me dat hij vaak niet wist in welk land hij precies was, maar dat alles beter was dan daar.
2. Waarom ben je naar België gekomen?
‘Bommen, oorlog. Geen school, vader dood, moeder ziek, geen geld, bang, niet goed.’ Het is geen verhaal, er is geen samenhang. Angst overheerst. De blik in zijn ogen is daar het grootste bewijs van. Na het eerste gesprek volgt geen positief of negatief advies.
Angst overheerst. De blik in zijn ogen is daar het grootste bewijs van
Het tweede gesprek, dat het belangrijkste is, vindt plaats op het commissariaat in Brussel. Tijdens het interview is er een PO aanwezig, een protection officer, die gespecialiseerd is in het ondervragen van minderjarigen. (Of die dat toch zou moeten zijn.)
Ze onderzoeken de vluchtreden en er gebeurt een herkomstcheck. Komt Amir echt uit het gebied dat hij vertelt? En is er dus een reëel gevaar voor zijn leven wanneer België hem zou terugsturen?
De vragen gaan over gewassen in de streek, de weg naar school, wat hij allemaal tegenkwam, of er een rivier was, wat de naam ervan was, welke steden er naast het dorp lagen, welke talen er gesproken worden, of er een kerk of moskee stond, wie het hoofd van het dorp was, waar ze hun boodschappen deden, wat ze aten en dronken, wanneer de zon opkwam en onderging. België verwacht een samenhangend geheel, een verhaal dat volledig klopt.
Amir is zenuwachtig en valt één keer flauw. Stress neemt de bovenhand. Talig is hij beperkt. In de klas houden wij daar rekening mee, maar op het commissariaat straffen ze hem er genadeloos op af.
De beslissing volgt via een brief. Er is geen wettelijke termijn voor vastgelegd en het kan dus weken, maar ook maanden duren. In die tussentijd moet Amir wachten, hopen, en zich blijven integreren in een maatschappij die hem op de proef blijft stellen.
Dan volgt de langverwachte brief. België erkent hem niet als vluchteling. Zijn toekomstige repatriëring naar Afghanistan wordt als veilig beschouwd. Zolang Amir minderjarig is, mag hij hier blijven. De dag dat hij achttien wordt, kan België hem op een vliegtuig zetten. Als Amir weigert, mag België wettelijke dwangmaatregelen gebruiken.
Ik voel me wankelen. Daarna volgen boosheid, onbegrip, en de hamvraag: wat kunnen we nog doen?
Zijn voogd en zijn assistent tekenen een beroep aan bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. Ze moeten zoeken naar nieuwe bewijzen en informatie. Is het grijpen van een waterkans het beste wat we Amir nog kunnen geven? En is dat beter dan geen hoop?
Amir wil blijven, hij heeft hier vrienden, het kost hem veel moeite maar hij beheerst deze taal al een klein beetje. Alles wijst in de richting van een nieuw leven. Hij heeft zoveel energie gestoken in dit land. Wanneer kan hij ooit terug thuiskomen? Dat is alles wat hij wil, een plek vinden om te blijven.
Kan een verhaal waarin trauma zo aanwezig is wel representatief worden naverteld zonder psychologische ondersteuning? Legt Europa zo mee de basis legt voor een generatie gebroken en beschadigde jongeren?
Zes maanden later kom ik hem tegen in het station. Hij geeft me beleefd een hand en glimlacht. Hij praat over zijn nieuwe school, zijn stage en over zijn pleeggezin. Zijn Nederlands is er duidelijk op vooruitgegaan. Als ik hem vraag of hij van België houdt, knikt hij vastberaden.
Ik neem de trein, en vraag me af of er een logica zit in het advies dat België geeft? Of zijn talige beperking het enige was wat hem de das omdeed? Of zijn verhaal niet goed genoeg was? Of een verhaal waarin trauma zo aanwezig is überhaupt wel representatief kan worden naverteld zonder psychologische ondersteuning? Of Europa zo mee de basis legt voor een generatie gebroken en beschadigde jongeren en dus ook volwassenen?
Ik kan zijn situatie niet veranderen, maar ik kan hem en andere jongeren die hier bang hun lot afwachten een stem geven. Zo blijft Amir van betekenis, waar hij ook is en wat er ook zal gebeuren.
*Amir is een schuilnaam